Seat Alhambra 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 221 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderAan alle punten moet tegelijkertijd
››› worden
voldaan:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
Als er tegelijkertijd ge-
koppeld en gas gege-
ven wordt, wordt de
rem geleidelijk losgela-
ten.Tijdens het gas geven
wordt de rem geleide-
lijk losgelaten. De functie Auto Hold wordt onder de volgen-
de v
oor

waarden automatisch uitgeschakeld:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.Als niet meer aan een van de onder Tab. op pag.
218 vermelde voorwaarden wordt voldaan.
2.Als de motor "onregelmatig" werkt of als er een storing in de motor is opgetreden.
3.Als de versnellingshen-
del in de stationair
stand wordt gezet.Als de keuzehendel in
de neutrale stand (N)
wordt gezet.
4.Als de motor wordt uit-
gezet of afslaat.Als de motor wordt uit-
gezet.
5.Als er tegelijkertijd gas
wordt gegeven en ge-
koppeld.Als er gas gegeven
wordt.
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
6. Zodra een van de wielen
de ondergrond nog
maar net raakt (bijv. bij
het elkaar kruisen van
de assen). ATTENTIE
De intelligente techniek van de functie Auto
Hol d m

ag de natuurkundig bepaalde grenzen
niet overschrijden. Ondanks het gemak dat
de functie Auto Hold biedt, mag u door deze
functie nooit risico's lopen.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
en met ing
eschakelde functie Auto Hold ach-
ter.
● De functie Auto Hold kan de wagen op hel-
lingen (b
ijv. als de ondergrond glad of bevro-
ren is) niet altijd helemaal stil laten staan. VOORZICHTIG
Voordat u een wasstraat binnenrijdt, moet u
altijd de Aut o Ho

ld-functie uitschakelen, aan-
gezien die schade kan oplopen door het auto-
matisch inschakelen van de elektronische
parkeerrem. Werking Start-Stop*
Afb. 206
Deel van de middenconsole: toets
v oor
St

art-Stop-functie. Het Start-Stopsysteem is geactiveerd, de mo-
t
or w
or

dt automatisch afgezet als de wagen
stilstaat. De motor wordt indien nodig auto-
matisch gestart.
Elke keer dat u het contact inschakelt, wordt
de functie automatisch ingeschakeld. Op het
display van het instrumentenpaneel wordt
actuele informatie weergegeven over de sta-
tus.
Wagens met schakelbak
● Zet wanneer de wagen is stilgezet de ver-
snellin
gshendel in de neutrale stand en laat
het koppelingspedaal los. De motor gaat uit.
● Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te s
tarten. »
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 222 of 340

Bedienen
Wagens met automatische versnellingsbak
● Trap wanneer de wagen is stilgezet het
r emped
aal
in en houd het rempedaal inge-
trapt. De motor gaat uit.
● Haal uw voet van het rempedaal om de mo-
tor opnieuw t
e starten.
● Als de keuzehendel in de stand P staat,
s

tart de motor pas als er geen rijstand inge-
schakeld is of het gaspedaal ingetrapt wordt.
Belangrijke voorwaarden voor automatisch
uitschakelen van motor
● De bestuurder moet de veiligheidsgordel
omge
gespt hebben.
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De motorkap is gesloten.
● De in de fabriek ingebouwde trekhaak is
niet elektri
sch op een aanhangwagen aange-
sloten.
● Er is sprake van een minimale motortempe-
ratuur
.
● Het stuurwiel mag niet verder van 270° ver-
draaid wor
den.
● De wagen is na de laatste stop verplaatst.
● Bij wagens met Climatronic: de tempera-
tuur in het int
erieur bevindt zich in het vooraf
ingestelde temperatuurbereik.
● Er is geen hele hoge of hele lage tempera-
tuur in g

esteld. ●
De ontw a

semingsfunctie van de aircondi-
tioning is niet ingeschakeld.
● Bij wagens met Climatronic: de ventilator is
niet bij een hog
e snelheid handmatig inge-
steld.
● De ladingstoestand van de wagenaccu is
vol
doende.
● De temperatuur van de wagenaccu is niet
te laag of
te hoog.
● De wagen bevindt zich niet op een steile
helling.
● D

e voorwielen zijn niet te veel gedraaid.
● De voorruitverwarming is niet uitgescha-
keld.
● D

e achteruitversnelling is niet geschakeld.
● Het inparkeersysteem (Park Assist) is niet
inge
schakeld.
Voorwaarden voor automatisch opnieuw
starten
De motor wordt automatisch gestart als aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
● Als het interieur te warm of te koud wordt.
● Als de wagen in beweging wordt gezet.
● Als de spanning van de wagenaccu af-
neemt. Voor

waarden die ervoor zorgen dat de wagen
met de sl
eutel gestart moet worden
De motor moet handmatig worden gestart als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
● Als de bestuurder de veiligheidsgordel af-
doet.
● Al

s het bestuurdersportier geopend wordt.
● Als de motorkap geopend wordt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lings
bak: als een versnelling ingeschakeld is.
Start-Stop-functie handmatig in- en uitscha-
kelen
● Druk de knop  op de middencon
sole
››› afb. 206 in.
● Als de Start-Stop-functie uitgeschakeld is,
brandt het
controlelampje in de toets.
Als de wagen in de Stop-modus staat wan-
neer de functie handmatig wordt uitgescha-
keld, dan wordt de motor onmiddellijk ge-
start. ATTENTIE
Als de motor uitgeschakeld is, werken de
rembek r

achtiging en de stuurbekrachtiging
niet.
● Laat de wagen nooit bewegen wanneer de
motor uits
taat.220

Page 223 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd b ij een
zeer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet d an in sommig

e gevallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wor
dt niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin

g tot themaDe parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er

en. Als de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vang

en ultrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem k u

nnen de oplettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g weerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signa
len van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. VOORZICHTIG
● Voor w

erpen als aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge- nomen en kunnen tot beschadiging van de
wag
en l

eiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stak
el detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het
parkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeu
wvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonm
aken van de sensoren heel even wa-
ter of stoom op de sensoren en houd hierbij
meer dan 10 cm (4 inches) afstand tot de sen-
soren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v

erkeerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig
asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagens. 221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 224 of 340

Bedienen
Parkeerhulp* Afb. 207
Deel van de middenconsole: toets
v oor in- of
uits
chakelen van parkeerhulp. Afb. 208
Parkeerhulpsensoren in voorbumper. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er

en. Als de wagen een obstakel na-
dert, weerklinkt een intermitterend akoes-
tisch signaal. Hoe korter de afstand, des te
korter het geluidsinterval. Indien u te dicht
bij het obstakel komt, weerklinkt een continu
geluidssignaal. Parkeerhulp in- en uitschakelen
● Druk bij ingeschakeld contact op de toets
 ›››

afb. 207.
● Automatische verbinding: sch
akelt de ach-
teruitversnelling in.
● Automatisch uitschakelen: rijd snell
er dan
15 km/u (9 mph).
Bij ingeschakelde functie brandt het lampje
in de toets.
Bijzonderheden van de parkeerhulp
● Soms detecteert de parkeerhulp water dat
zich op de sen
soren bevindt als een obsta-
kel.
● Als de afstand niet varieert, weerklinkt het
waars
chuwingssignaal na enkele seconden
minder intens. Als het signaal continu klinkt,
blijft het volume constant.
● Als de wagen zich van het obstakel verwij-
dert, wor
dt het intermitterende geluid auto-
matisch uitgeschakeld. Als de wagen het ob-
stakel opnieuw nadert, wordt het intermitte-
rende geluid automatisch ingeschakeld.
● Als de elektronische parkeerrem ingescha-
keld i
s of als de keuzehendel in de stand P
staat, wordt geen akoestisch signaal gepro-
duceerd.
● Bij uw technische dienst kunt u het volume
van de waar
schuwingssignalen laten instel-
len. Let op
Als er in de parkeerhulp een storing optreedt,
is de eer

ste keer dat het akoestisch signaal
weerklinkt het signaal constant te horen, en
het lampje in de toets knippert. Schakel de
parkeerhulp uit met de toets en laat het sys-
teem zo snel mogelijk controleren in een ge-
specialiseerde werkplaats. 222

Page 225 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Optisch parkeersysteem* (OPS) Afb. 209
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in de botszone waarge-
nomen; B er is een obstakel in het segment
w aar
g
enomen; C geregistreerde zone achter
de w ag
en. Afb. 210
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in het segment waarge-
nomen; B geregistreerde zone voor de wa-
g en. Het optische parkeersysteem is een aanvul-
lin
g op de p
ark

eerhulp ››› pag. 222 en het in-
parkeersysteem ››› pag. 224.
In het in de fabriek ingebouwde scherm van
de radio of het navigatiesysteem wordt de
door de voorste en achterste sensoren van de
wagen opgepikte zone weergegeven. De mo-
gelijke obstakels worden ten opzichte van de
wagen ››› weergeven.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave in:Schakel de parkeerhulp
››› pag. 222
of het inparkeersysteem ››› pag.
224 in. Het OPS wordt automatisch
ingeschakeld.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:Druk een zoneselectietoets op de in
de fabriek ingebouwde radio of het
navigatiesysteem in.
OF: Druk de functietoets
 of RVCop het scherm kort in.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Rijd vooruit met ongeveer
10-15 km/u (6-9 mph).
Bij wagens met achteruitkijkcamera
schakelt u de achteruitversnelling in
››› pag. 228. De displayweergave
verdwijnt en het camerabeeld wordt
weergegeven. Gecontroleerde zones
D
e
z

one waarin obstakels herkend worden,
strekt zich voor de wagen ongeveer 120 cm
en naar de zijkanten ongeveer 60 cm uit
››› afb. 210 B . Achter de wagen wordt eenzone van ongeveer 160 cm en aan de zijkan-
t
en
v

an ongeveer 60 cm geanalyseerd ››› afb.
209 C .
Aanduidin g op het
s

cherm
De getoonde grafiek geeft de gecontroleerde
zones in verscheidene segmenten weer.
Naarmate de wagen een obstakel nadert,
komt het segment steeds dichter bij de weer-
gegeven wagen ››› afb. 209 B en
›››
afb
. 210
A . Ten slotte bij het aanduiden van het voor-
l aats
t

e segment, betekent dit dat de botszo-
ne bereikt is. Zet de wagen stil!
Afstand van wa-
gen tot obstakelGeluids-
signaal
In kleurendis-
play: kleur van segment wan-
neer een obsta- kel wordt waar- genomen
Voor: ongeveer
31-120 cm
Achter: ongeveer
31-160 cmIntermitte-
rend geluidGeel
Ongeveer 0-30 cm
voor of achter a)Constant
gefluitRood
a) Bij wagens met in de fabriek ingebouwde trekhaak wordt het
constante gefluit bij een iets grotere afstand geproduceerd.»
223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 226 of 340

Bedienen
Met aanhangwagen
Bij w ag
en
s met in de fabriek ingebouwde
trekhaak en een elektrisch aangesloten aan-
hangwagen wordt in het scherm de bijbeho-
rende grafiek weergegeven. In dit geval wor-
den de afstanden achter de wagen niet weer-
gegeven.
Geluid van parkeerhulp uitschakelen
U kunt het geluid van de akoestische waar-
schuwingen van het OPS uitschakelen door
de knop  in het scherm van de radio of het
navigatiesysteem kort in te drukken. Om de
akoestische waarschuwingen weer in te scha-
kelen drukt u de knop opnieuw kort in.
Wanneer u het OPS uitschakelt en opnieuw
inschakelt, wordt de onderdrukking van het
geluid geannuleerd. De foutmeldingen kun-
nen niet worden uitgeschakeld. ATTENTIE
Laat u niet afleiden door naar het display te
kijk en. Inparkeersysteem* (Park As-
s
i
s
t)
Gerelateerde video Afb. 211
Park Assist Inleiding tot thema
Het inparkeersysteem helpt de bestuurder bij
het

z

oeken naar een geschikte parkeerplaats,
bij het parkeren van de wagen in plekken die
parallel aan en schuin op het wegdek staan,
en bij het verlaten van de parkeerplaats als
de wagen parallel aan het wegdek gepar-
keerd staat.
Het inparkeersysteem is onderhevig aan de
eigen beperkingen van het systeem, en het
gebruik ervan vereist dat de bestuurder zeer
goed moet opletten ››› .
D e p
ark

eerhulp is een onderdeel van het in-
parkeersysteem dat de bestuurder helpt bij
het op de parkeerplaats parkeren van de wa-
gen. Bij wagens met optisch parkeersysteem
(OPS) wor

dt op het scherm van de radio of
het navigatiesysteem de aan de achterkant
van de wagen gecontroleerde zone weerge-
geven, waarbij - binnen de beperkingen van
het systeem - de relatieve positie van de ob-
stakels ten opzichte van de wagen worden
aangeduid.
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak op een elektrische wijze op de aan-
hangwagen aangesloten is. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijden s

het parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen ern
stig letsel veroorzaken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g, en externe geluidsbronnen kunnen
de signalen van de parkeerhulp of de sys-
teemsensoren negatief beïnvloeden, of de
signalen ervan niet weerkaatsen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen. 224

Page 227 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder

Houd de omg ev
ing van de wagen altijd in
de gaten omdat de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren. VOORZICHTIG
● Het inp ark

eersysteem richt zich uitsluitend
op andere geparkeerde wagens en let niet op
stoepranden of andere omstandigheden. Let
erop dat u de banden en wielen tijdens het
parkeren niet beschadigd. Onderbreek indien
nodig op tijd de manoeuvre om te voorkomen
dat de wagen beschadigd raakt.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stan
gen, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de
sensoren herkend en kunnen tot beschadi-
ging van de wagen leiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stak
el detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken. Dit
geldt ook voor het inparkeersysteem (bijv. bij
het parkeren achter een vrachtwagen of een
motorfiets). Controleer daarom tijdens het
parkeren altijd de beschikbare ruimte voor en
achter de wagen en grijp als dat nodig is op
tijd in. ●
Houd de sensor en in de b

umper schoon,
ijs- en sneeuwvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het
parkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonm
aken van de sensoren heel even wa-
ter of stoom op de sensoren en houd hierbij
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Ga bij een storing van het systeem naar een
ge s

pecialiseerde werkplaats. SEAT raadt u
aan de Technische Dienst te raadplegen. Parkeren met inparkeersysteem
Afb. 212
Deel van de middenconsole: toets
v oor h andm

atig inschakelen van inparkeer-
systeem. Afb. 213
Gedetecteerde open ruimte: schakel
de ac ht
eruitrij

versnelling in om te parkeren
(recht of schuin). Voorbereiding op parkeren
● De antislipregeling ASR moet zijn ingescha-
k el
d ›

›› pag. 196.
● In parkeerplaatsen die parallel aan het
wegdek
lopen: druk de toets  bij een snel-
heid van maximaal 50 km/u (31 mph) één
keer in. Als de functie in werking is, brandt
het controlelampje in de toets ›››
afb. 212. »
225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 228 of 340

Bedienen
● In p ark
eerp
laatsen die haaks op het weg-
dek staan: druk de toets  bij een snelheid
van maximaal 50 km/u (31 mph) twee keer
in. Als de functie in werking is, brandt het
controlelampje in de toets ››› afb. 212.
● Druk indien nodig de toets  opnieuw in
om de park
eermodus te wijzigen.
● Zet het knipperlicht aan aan de kant waar u
een open ruimte om te p
arkeren wilt detecte-
ren: Op het display in het instrumentenpa-
neel wordt de desbetreffende zijde van het
wegdek weergegeven.
Parkeren
● Bij parallel aan wegdek parkeren: rijd de
wagen met
een snelheid van 40 km/u (25
mph) en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m
langs de open ruimte.
● Bij haaks op wegdek parkeren: rijd de wa-
gen met
een snelheid van 20 km/u (12 mph)
en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m langs
de open ruimte.
● Het beste parkeerresultaat krijgt u, als u uw
wagen
zo parallel mogelijk ten opzichte van
de geparkeerde wagens resp. de stoeprand
houdt.
● Als op het display in het instrumentenpa-
neel een ge
schikte open ruimte wordt weer-
gegeven, zet de wagen dan stil en schakel de
achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen op het display in het
instrument
enpaneel. ●
Laat na enig
e tijd het stuurwiel los wanneer
de volgende waarschuwing ››› wordt weer-
g e
g
even: Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorz
ichtig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient all
een het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-
der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal en het rempedaal.
● Volg de visuele aanwijzingen en de akoesti-
sche s
ignalen van het inparkeersysteem tot
de manoeuvre voltooid is.
● Het inparkeersysteem stuurt de wagen zo-
wel n
aar voren als naar achteren tot de wa-
gen recht in de open ruimte staat.
● De manoeuvre is voltooid wanneer de daar-
bij behorende w
aarschuwing op het display
in het instrumentenpaneel wordt weergege-
ven.
De parkeermanoeuvre vroegtijdig beëindigen
of onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre voortijdig als een van de volgende
situaties zich voordoet:
● Indrukken toets .
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over. ●
De park
eermanoeuvre is niet voltooid en er
zijn zes minuten verstreken vanaf het mo-
ment dat de automatische stuurwielhulp in-
geschakeld werd.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvr
e af te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets  opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
teem tijdelijk niet
beschikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt
in. ATTENTIE
Tijdens het parkeren met het inparkeersys-
teem dr aait

het stuurwiel snel zelfstandig
rond. Als u uw handen in de openingen van
het stuurwiel steekt, kunt u zichzelf verwon-
den. Let op
● Het inp ark

eersysteem heeft zijn beperkin-
gen. U kunt met het inparkeersysteem bij-
voorbeeld niet in krappe bochten parkeren.
● Hoewel het inparkeersysteem weet dat er
niet v
oldoende ruimte is om de wagen te par-
keren, wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel toch deze ruimte weergegeven. In
dit geval wordt u aangeraden de parkeerma-
noeuvre niet uit te voeren.
● Als u voortijdig tussen de vooruit- en ach-
teruitv
ersnelling schakelt (d.w.z. voordat het226

Page 229 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
signaal van het inparkeersysteem dit aan-
geef
t), d
an wordt de wagen niet goed
geparkeerd.
● Als u de wagen recht (parallel aan het weg-
dek) parkeer
t, weerklinkt een signaal dat de
bestuurder erop attent maakt wanneer de
vooruitversnelling en wanneer de achteruit-
versnelling geschakeld moet worden, omdat
het signaal van het inparkeersysteem niet
aangeeft wanneer van rijrichting verandert
moet worden.
● U kunt het inparkeersysteem ook later in-
sch
akelen, wanneer u met de wagen met
maximaal 40 km/u (25 mph) langs een ge-
schikte parallelle open ruimte of met 20 km/u
(12 mph) langs een schuine open ruimte
(haaks op wegdek) rijdt, en vervolgens op de
toets  drukt.
● De voortgangsbalk op het display in het in-
strumentenp
aneel geeft met symbolen de re-
latieve af te leggen afstand weer.
● Wanneer het inparkeersysteem het stuur-
wiel bedient
en de wagen stilstaat, wordt
daarnaast het symbool  weergegeven. Trap
het rempedaal in zodat het stuurwiel terwijl
de wagen stilstaat kan draaien, en op deze
manier het aantal manoeuvres beperkt wordt.
● De lengte van de open ruimte is "geschikt"
voor park
eren als deze minimaal 1,1 m groter
is dan de lengte van de wagen.
● Als na het verwisselen van de wielen de wa-
gen niet meer g
oed geparkeerd wordt, moet
de wielomtrek van de nieuwe wielen in het
systeem worden opgeslagen. Dit proces
wordt tijdens het rijden automatisch uitge- voerd. U kunt dit proces vergemakkelijken
door de wag
en b

ijvoorbeeld langzaam (met
minder dan 20 km/u) (12 mph)) in een lege
parkeerruimte te rijden. Parkeerplaats met inparkeersysteem
verl
at

en Uitparkeren
● De motor van de wagen starten.
● Indrukken toets . Al
s
de functie in werk-
ing is, brandt het controlelampje in de toets
››› afb. 212.
● Zet het knipperlicht aan aan de zijde van
de wagen die al
s eerste de parkeerplaats
gaat verlaten.
● Schakel de achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen van het inparkeersys-
teem.
● Wanneer de

volgende waarschuwing wordt
weerg
egeven, laat dan het stuurwiel los ››› in Parkeren met inparkeersysteem op
p
ag. 226
:

Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorz
ichtig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient all
een het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal

en het rempedaal.
● Wanneer de parkeerplaats verlaten kan
worden, grijpt
het inparkeersysteem automa-
tisch niet meer in. Neem het stuurwiel over
en voeg de wagen wanneer de verkeerssitua-
tie dit toelaat aan het verkeer toe door de
parkeerplaats te verlaten.
Manoeuvre automatisch onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre als een van de volgende situaties
zich voordoet:
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvr
e af te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets  opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
teem tijdelijk niet
beschikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt
in. ATTENTIE
Tijdens het verlaten van de parkeerplaats met
het inp ark

eersysteem draait het stuurwiel
snel zelfstandig rond. Als u uw handen in de
openingen van het stuurwiel steekt, kunt u
zichzelf verwonden. 227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Page 230 of 340

Bedienen
Ingrijpen van remmen Het inparkeersysteem helpt de bestuurder
door autom
ati
sch te remmen. De automati-
sche remfunctie ontheft de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid om het gaspe-
daal, rempedaal en koppelingspedaal te be-
dienen ››› .
Remmen om s c

hade te voorkomen als gevolg
van verkeerde snelheid
Het is mogelijk dat de remmen ingrijpen om
een verkeerde snelheid te voorkomen. U kunt
doorgaan met de parkeermanoeuvre. De rem-
men grijpen tijdens elk parkeerhandeling
één keer in.
Remmen om schade te beperken
Als u met de wagen een obstakel nadert, is
het mogelijk dat de remmen automatisch in-
grijpen. Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. storm, detectie van ultrasone geluiden,
wagenstatus, lading, helling) is het mogelijk
dat het inparkeersysteem de wagen volledig
voor een obstakel stilzet.
● Trap het rempedaal in ››

!
Het inp
ark
eersysteem grijpt na tussenkomst
van de remmen niet meer in. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijden s

het parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Wees altijd op uw hoede om te remmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconden. Z
et na het automatisch rem-
men zelf de wagen stil. Achteruitrijsysteem* (Rear
V
iew C
amer

a)
Inleiding tot thema De in de achterklep ingebouwde camera
helpt
de be
s

tuurder bij het parkeren of ach-
teruit rijden. In het in de fabriek ingebouwde
scherm van de radio of het navigatiesysteem
wordt het camerabeeld en enkele door het
systeem gegenereerde oriëntatiepunten
weergegeven.
U kunt een keuze maken uit twee soorten ori-
ëntatiepunten (modi):
● Modus 1 : achteruit
rijdend haaks op het
wegdek parkeren (bijv. op een parkeer-
plaats).
● Modus 2 : achteruit
rijdend parallel aan de
rand van het wegdek parkeren. U kunt de modus wijzigen door de knop in
het dis

play van de radio of het navigatiesys-
teem in te drukken. De modus waarnaar over-
geschakeld kan worden, wordt altijd alleen
weergegeven. ATTENTIE
Als u de camera gebruikt voor het berekenen
van de af s

tand van de wagen tot obstakels
(personen, wagens, enz.), houdt er dan reke-
ning mee dat dit onnauwkeurig is. U kunt
hierdoor ongevallen en ernstig letsel veroor-
zaken.
● De cameralens vergroot en vervormt het
blikv
eld en geeft de voorwerpen anders en
vaag op het scherm weer.
● Het is mogelijk dat bepaalde voorwerpen
niet of niet
er duidelijk weergegeven worden
(bijv. dunne palen of hekken) vanwege de re-
solutie van de monitor, of als er weinig licht
is.
● De camera heeft dode hoeken waarin per-
sonen en obj
ecten niet kunnen worden waar-
genomen.
● Houd de cameralens schoon en vrij van
sneeuw en ij
s. Bedek de lens niet. ATTENTIE
De intelligente techniek in de achteruitkijkca-
mera k an de n

atuurkundig en door het sys-
teem zelf bepaalde grenzen niet overwinnen.
Het onachtzame of ongecontroleerde gebruik 228

Page:   < prev 1-10 ... 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 ... 340 next >