TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Page 251 of 610
• Bij het naderen van een stoep ofversmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig een lage voor- of achterzijde heeft,
zoals een oprijwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig een extreem grote bodemvrijheid
heeft
• Wanneer de lading van het te signaleren voertuig aan de achterzijde
uitsteekt
• Wanneer de buitenzijde van het te signaleren voertuig maar voor een
klein deel uit metaal bestaat
• Wanneer het te signaleren voertuig onregelmatig van vorm is, zoals een
tractor of een motorfiets met zijspan
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit tussen uw auto en het te signaleren
voertuig • Wanneer het te signaleren voertuig
naar één kant helt
• Wanneer het te signaleren voertuig is bedekt met bijvoorbeeld sneeuw of
modder
• Bij het rijden op de volgende soorten wegen:– Wegen met scherpe bochten of erg bochtige wegen
– Wegen met veel hoogteverschillen, zoals korte en steile hellingen en
afdalingen
– Wegen die naar links of rechts hellen
– Wegen met diepe sporen
– Wegen met een slecht wegdek
– Wegen met een golvend of hobbelig wegdek
• Wanneer er veel of plotseling aan het stuurwiel wordt gedraaid
• Wanneer de auto van positie blijft wisselen op de rijstrook
• Wanneer aan dit systeem gerelateerde onderdelen en/of
bijvoorbeeld onderdelen van het
remsysteem bijvoorbeeld zeer heet of
nat zijn.
• Wanneer de wielen niet goed zijn uitgelijnd
• Wanneer er weinig grip op het wegdek is, bijvoorbeeld doordat dit is bedekt
met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of grind.
• Wanneer de koers van de auto afwijkt van de vorm van de bocht
• Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan van de bocht zeer hoog is
• Bij het in- of uitrijden van bijvoorbeeld een parkeerterrein,
garage of autolift.
• Bij het rijden op een parkeerterrein
• Wanneer uw auto bij het rijden geraakt kan worden door bijvoorbeeld
lang gras, takken of een scherm.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
249
5
Rijden
Page 252 of 610
Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd
• Wanneer de rijstrook zeer smal ofbreed is
• Onmiddellijk na het wisselen van rijstrook of het oversteken van een
kruising
• Bij het rijden op een tijdelijke rijstrook, bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden
• Wanneer op rijstrookmarkeringen lijkende structuren, patronen of
schaduwen worden gesignaleerd
• Wanneer de rijstrookmarkeringen slecht zichtbaar zijn of bij het rijden
op een nat wegdek
• Wanneer de rijstrookmarkering op een stoeprand is aangebracht
• Bij het rijden over een lichtgekleurd en reflecterend wegoppervlak, zoals
beton
Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken
• Wanneer een storing is gesignaleerd in dit systeem of een gerelateerd
systeem zoals het remsysteem of de
stuurinrichting
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander veiligheidssysteem in werking is
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander veiligheidssysteem is uitgeschakeld
Veranderingen in het werkingsgeluid
van de remmen en de pedaalrespons
• Na het remmen kan een geluid van de remmen hoorbaar zijn en kan de
respons van het rempedaal
veranderen. Dit duidt echter niet op
een storing.
• Wanneer het systeem in werking is, kan het rempedaal harder aanvoelen
dan normaal of enigszins wegzakken.
In beide situaties kan het rempedaal
dieper worden ingetrapt. Trap het
rempedaal indien nodig dieper in. Situaties waarin de
bestuurderscamera mogelijk niet goed
werkt (indien aanwezig)
In situaties zoals de onderstaande kan
de bestuurderscamera het gezicht van
de bestuurder mogelijk niet goed
detecteren, waardoor de functie niet
goed werkt.
• Wanneer het interieur van de auto erg
warm is, bijvoorbeeld nadat de auto in
de zon geparkeerd heeft gestaan
• Wanneer een zeer fel licht, bijvoorbeeld de zon of de koplampen
van een ander voertuig, in de
bestuurderscamera schijnt
• Wanneer de hoeveelheid licht in de auto voortdurend verandert door
schaduw van bijvoorbeeld bomen
langs de weg
• Wanneer een zeer fel licht, bijvoorbeeld de zon of de koplampen
van een ander voertuig, in het gezicht
van de bestuurder schijnt
• Wanneer licht wordt gereflecteerd door de glazen van een bril of
zonnebril
• Wanneer zich meerdere gezichten binnen het detectiebereik van de
bestuurderscamera bevinden,
bijvoorbeeld wanneer een voor- of
achterpassagier zich naar de
bestuurder buigt
• Wanneer het beeld van de bestuurderscamera wordt
geblokkeerd door het stuurwiel, een
hand op het stuurwiel, een arm, enz.
• Wanneer de bestuurder een hoed, muts of pet op heeft
• Wanneer de bestuurder een oogpleister draagt
• Wanneer de bestuurder een bril of zonnebril draagt die tegen
infraroodstralen beschermt
• Wanneer de bestuurder contactlenzen draagt
• Wanneer de bestuurder een mondmasker draagt
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
250
Page 253 of 610
• Wanneer de bestuurder lacht of metbijna dichtgeknepen ogen kijkt
• Wanneer de ogen, neus, mond en/of vorm van het gezicht van de
bestuurder zijn afgedekt
• Wanneer door de bestuurder gedragen make-up de vorm van de
ogen, neus, mond of de vorm van het
gezicht camoufleert
• Wanneer de ogen van de bestuurder verscholen zijn achter bijvoorbeeld de
haren of een (zonne)brilmontuur
• Wanneer in de auto gebruikte apparatuur, zoals een niet-origineel
bestuurderscamerasysteem, een op
infraroodlicht lijkende straling
uitzendt.
Verklaring
→Blz. 559
5.4.3 Bestuurderscamera*
*Indien aanwezig
Basisfuncties
Tijdens gecontroleerd rijden signaleert
de bestuurderscamera de positie van het
hoofd van de bestuurder, de richting
waarin de bestuurder kijkt en of de ogen
van de bestuurder zijn geopend of
gesloten. Op basis van deze informatie
bepaalt het systeem of de bestuurder op
de omgeving let en of de bestuurder in
staat is om de handelingen uit te voeren
die bij het rijden horen. Waarschuwingsfunctie
In situaties zoals hieronder aangegeven,
klinkt er een zoemer en wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
te waarschuwen.
Wanneer het systeem vaststelt dat de
bestuurder niet op de weg let of zijn ogen
gesloten heeft.
Wanneer het gezicht van de bestuurder
niet kan worden gesignaleerd of wanneer
het systeem bepaalt dat de bestuurder
een onjuiste rijpositie inneemt.
Gezichtsherkenning
Het bestuurderscamerasysteem heeft
ook een gezichtsherkenningsfunctie.
Zie “My Settings” voor meer informatie
over het gebruik van de
gezichtsherkenningsfunctie, de prioriteit
boven andere functies voor persoonlijke
identificatie en de bijbehorende
persoonlijke voorkeursinstellingen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurderscamera is niet
ontworpen om te voorkomen dat de
bestuurder onvoorzichtig rijdt of in
een onjuiste houding achter het
stuur zit. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
• De bestuurderscamera kan vermoeidheid van de bestuurder niet
verminderen. Als u merkt dat u zich
niet goed op het rijden kunt
concentreren of vermoeid bent,
onderbreek de rit dan met een pauze
en indien nodig een dutje zodat u
vervolgens weer veilig verder kunt.
Waarschuwingsfunctie
Deze functies werken mogelijk niet bij
een lage rijsnelheid.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
251
5
Rijden
Page 254 of 610
Situaties waarin de bestuurderscamera
mogelijk niet goed werkt
→Blz. 250
Wijzigen van de instellingen van de
bestuurderscamera
De instellingen van de
bestuurderscamera kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 510)
5.4.4 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 252) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met een
signaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken
en wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 261)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelfverantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt
er niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat
de gevolgen ervan worden
gereduceerd. Te veel vertrouwen op
WAARSCHUWING!(Vervolg)
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.– Voor een veilig gebruik: →blz. 243
Wanneer moet het Pre-Crash
Safety-systeem worden
uitgeschakeld
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen: →blz. 243
Signaleerbare objecten
Het systeem kan de volgende objecten
signaleren. (De signaleerbare objecten
verschillen afhankelijk van de functie.)
• Voertuigen
• Fietsen
*
• Voetgangers
• Motorfietsen*
*
Alleen als signaleerbaar object
gesignaleerd als ermee wordt gereden.
Systeemfuncties
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer het systeem oordeelt dat een
aanrijding waarschijnlijk is, klinkt er een
zoemer en worden er een icoon en een
waarschuwingsmelding weergegeven op
het multi-informatiedisplay om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken.
Als het signaleerbare object een voertuig
is, wordt er in combinatie met de
waarschuwing in beperkte mate geremd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
252
Page 255 of 610
A“Pre-Collision System” (Pre-Crash
Safety-systeem)
Als het systeem oordeelt dat het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, worden
het volgende icoon en de volgende
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
A“Accelerator Pedal is Pressed”
(gaspedaal wordt ingetrapt)
Pre-Crash Brake Assist
Als het systeem oordeelt dat de kans op
een aanrijding groot is en de bestuurder
onvoldoende remt, wordt de remkracht
vergroot.
Pre-Crash Brake Control
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een aanrijding zeer groot is,
worden de remmen automatisch
bekrachtigd om te helpen een aanrijding
te voorkomen of de snelheid van de
aanrijding te verlagen. Emergency Steering Assist
Als het systeem oordeelt dat aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan,
wordt er ondersteuning geboden om te
helpen de voertuigstabiliteit te
verbeteren en het verlaten van de
rijstrook te voorkomen. Tijdens de
ondersteuning wordt naast de
Pre-Crash-waarschuwing het volgende
icoon weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• De kans op een aanrijding is groot
• Er is voldoende ruimte op de rijstrook
om uit te wijken
• De bestuurder bedient het stuurwiel
Tijdens de ondersteuning werkt de
Pre-Crash-waarschuwing en wordt er
een melding weergegeven om de
bestuurder te waarschuwen.
Botspreventie op kruisingen (links of
rechts afslaan)
Als in situaties zoals de volgende het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding groot is, treden de
Pre-Crash-waarschuwing en
Pre-Crash-remmen in werking.
Afhankelijk van de kruising werkt de
ondersteuning mogelijk niet goed.
• Wanneer u rechts/links afslaat op een kruispunt en het pad van een
tegenligger kruist
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
253
5
Rijden
Page 256 of 610
• Wanneer u rechts/links afslaat en eentegemoetkomende voetganger of
fiets wordt gesignaleerd
Botspreventie op kruisingen (kruisende
voertuigen)
Als het systeem op een kruising oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
naderende auto of motorfiets groot is,
treden de Pre-Crash-waarschuwing en
Pre-Crash-remmen in werking.
Afhankelijk van de kruising werkt de
ondersteuning mogelijk niet goed. Acceleratiebeperking bij lage snelheid
Als terwijl met lage snelheid wordt
gereden het gaspedaal diep wordt
ingetrapt en het systeem oordeelt dat er
een kans is op een aanrijding, wordt het
vermogen van het EV-systeem beperkt of
worden de remmen lichtjes geactiveerd
om de acceleratie te beperken. Tijdens de
werking klinkt er een zoemer en worden
er een waarschuwingslampje en een
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
A“Accelerator Pedal is Pressed”
(gaspedaal wordt ingetrapt)
WAARSCHUWING!
Pre-Crash Brake-systeem
• Als de Pre-Crash Brake-functie in
werking is, wordt er veel remkracht
toegepast.
• De Pre-Crash Brake-functie is niet ontworpen om de auto op zijn plaats
te houden nadat deze tot stilstand is
gebracht. Als de auto tot stilstand is
gebracht door het Pre-Crash
Brake-systeem moet de bestuurder
indien nodig nog wel het rempedaal
bedienen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
254
Page 257 of 610
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Het Pre-Crash Brake-systeem werktmogelijk niet, afhankelijk van de
bediening van de auto door de
bestuurder. Als het gaspedaal diep
wordt ingetrapt of het stuurwiel
wordt gedraaid, oordeelt het
systeem mogelijk dat de bestuurder
een uitwijkactie uitvoert en werkt
het Pre-Crash Brake-systeem
mogelijk niet.
• Als het rempedaal wordt ingetrapt, oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert
en stelt het mogelijk het
werkingstijdstip van de Pre-Crash
Brake-functie uit.
Acceleratiebeperking bij lage
snelheid
Als het stuurwiel wordt gedraaid,
oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert en
werkt de acceleratiebeperking bij lage
snelheid mogelijk niet.
Emergency Steering Assist
• De werking van de Emergency Steering Assist wordt uitgeschakeld
wanneer het systeem vaststelt dat
het verlaten van de rijstrook is
voorkomen.
• Afhankelijk van de acties van de bestuurder werkt de Emergency
Steering Assist mogelijk niet of
wordt de werking onderbroken.– Als het gaspedaal diep wordt ingetrapt, er een ruk aan het
stuurwiel wordt gegeven, het
rempedaal wordt ingetrapt of de
richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld, kan het systeem
oordelen dat de bestuurder een
uitwijkmanoeuvre uitvoert en
werkt de Emergency Steering
Assist mogelijk niet.
– Wanneer de Emergency Steering
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Assist in werking is en het
gaspedaal diep wordt ingetrapt, er
een ruk aan het stuurwiel wordt
gegeven of het rempedaal wordt
ingetrapt, kan het systeem oordelen
dat de bestuurder een
uitwijkmanoeuvre uitvoert waarop
de werking van de Emergency
Steering Assist wordt onderbroken.
– Wanneer de Emergency Steering Assist in werking is en het stuurwiel
wordt tegengehouden of tegen de
richting van het systeem in wordt
gedraaid, zal de werking van de
Emergency Steering Assist worden
onderbroken.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
255
5
Rijden
Page 258 of 610
Werkingsvoorwaarden voor elke functie van het Pre-Crash Safety-systeem
Het Pre-Crash Safety-systeem wordt ingeschakeld en het systeem oordeelt dat de kans
op een frontale aanrijding met een obstakel groot is.
In de volgende situaties werkt het systeem echter niet:
• Als gedurende een bepaalde tijd niet met de auto is gereden terwijl een accupool islosgenomen en weer is aangesloten
• Als de transmissie in stand R staat
• Als het controlelampje VSC OFF brandt (alleen de Pre-Crash-waarschuwingsfunctie werkt)
De snelheden waarbij elke functie werkt en de voorwaarden voor uitschakeling van elke
functie zijn:
• Pre-Crash-waarschuwing
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer- tuigen Ongeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 80 - 220 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voorliggende motorfietsen, stilstaande motorfietsen Ongeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Tegemoetkomende motor- fietsen Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 30 - 180 km/h
Wanneer de Pre-Crash-waarschuwing in werking is en het stuurwiel stevig of plotseling
wordt gedraaid, wordt de functie mogelijk uitgeschakeld.
• Pre-Crash Brake Assist
Signaleerbare objecten
RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer- tuigen Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 10 - 180 km/h
Fietsen Ongeveer 30 - 80 km/h Ongeveer 30 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 30 - 80 km/h Ongeveer 30 - 80 km/h
Voorliggende motorfietsen, stilstaande motorfietsen Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 10 - 80 km/h
• Pre-Crash Brake-systeem
Signaleerbare objecten
RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer- tuigen Ongeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 80 - 220 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 80 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
256
Page 259 of 610
Signaleerbare objectenRijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggende motorfietsen, stilstaande motorfietsen Ongeveer 5 - 180 km/h Ongeveer 5 - 80 km/h
Tegemoetkomende motor- fietsen Ongeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 30 - 180 km/h
Als zich een van de volgende situaties voordoet terwijl het Pre-Crash Brake-systeem in
werking is, wordt dit systeem uitgeschakeld:
– Het gaspedaal wordt diep ingetrapt
– Het stuurwiel wordt met veel kracht of plotseling bediend
• Emergency Steering Assist
De Emergency Steering Assist werkt niet als de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, gestopte auto's,
fietsen, voetgangers, motor- fietsen Ongeveer 40 - 80 km/h Ongeveer 40 - 80 km/h
Als de Emergency Steering Assist geactiveerd is, kan de werking ervan worden
onderbroken door een van de volgende handelingen:
– Het gaspedaal wordt diep ingetrapt
– Het stuurwiel wordt met veel kracht of plotseling bediend
– Het rempedaal is ingetrapt
• Botspreventie op kruisingen (links of rechts afslaan)
De botspreventie op kruisingen (bij afslaan naar links of rechts) werkt alleen als de
richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Signaleerbare objec- ten Rijsnelheid Snelheid tegenligger Snelheidsverschil
tussen uw auto en het object
Tegenliggers Ongeveer 5 - 40 km/h Ongeveer 5 - 75 km/h Ongeveer 10 -
115 km/h
Voetgangers Ongeveer 5 - 30 km/h - Ongeveer 5 -
40 km/h
Fietsen Ongeveer 5 - 30 km/h - Ongeveer 5 -
50 km/h
Tegemoetkomende motorfietsen Ongeveer 5 - 40 km/h Ongeveer 5 - 75 km/h Ongeveer 10 -
115 km/h
• Botspreventie op kruisingen (kruisende voertuigen)
Signaleerbare objec- ten RijsnelheidSnelheid kruisende
auto Snelheidsverschil
tussen uw auto en het object
Voertuigen (van op- zij) Ongeveer 5 - 60 km/h ■
Uw rijsnelheid of
lager
■ Ongeveer
40 km/h of lager Ongeveer 5 -
60 km/h
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
257
5
Rijden
Page 260 of 610
Signaleerbare objec-ten RijsnelheidSnelheid kruisende
auto Snelheidsverschil
tussen uw auto en het object
Motorfietsen (van opzij) Ongeveer 5 - 60 km/h ■
Uw rijsnelheid of
lager
■ Ongeveer
40 km/h of lager Ongeveer 5 -
60 km/h
• Acceleratiebeperking bij lage snelheid
De acceleratiebeperking bij lage snelheid werkt niet als de richtingaanwijzers zijn
ingeschakeld.
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer- tuigen Ongeveer 0 - 15 km/h Ongeveer 0 - 15 km/h
Voetgangers Ongeveer 0 - 15 km/h Ongeveer 0 - 15 km/h
Fietsen Ongeveer 0 - 15 km/h Ongeveer 0 - 15 km/h
Als de acceleratiebeperking bij lage
snelheid geactiveerd is, kan de werking
ervan worden onderbroken door een van
de volgende handelingen:
• Het gaspedaal is losgelaten
• Het stuurwiel wordt met veel kracht of
plotseling bediend
Detectie van signaleerbare objecten
Het signaleren van objecten is
afhankelijk van hun grootte, vorm en
beweging. Afhankelijk van de
hoeveelheid omgevingslicht en van de
beweging, de stand en de richting van
een signaleerbaar object wordt het
object mogelijk niet gesignaleerd en
werkt het systeem mogelijk niet goed.
Het systeem detecteert de volgende
vormen als signaleerbare objecten. Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk werkt, zelfs als er
weinig kans op een aanrijding is
• Onder bepaalde omstandigheden,
zoals de volgende, kan het systeem
bepalen dat de kans op een aanrijding
groot is en zal het in werking treden:– Wanneer een signaleerbaar object wordt gepasseerd
– Bij het veranderen van rijstrook om een signaleerbaar object in te halen
– Bij het plotseling opdoemen van een signaleerbaar object
– Bij het naderen van signaleerbare objecten in de berm, zoals vangrails,
telefoonpalen, bomen of muren
– Als er een signaleerbaar object of ander object langs de weg staat aan
het begin van een bocht
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
258