TOYOTA MIRAI 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Page 261 of 530
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruik nooit alleen het
multimedia-display om het gebied
achter de auto te bekijken. De
afbeelding wijkt mogelijk af van de
werkelijke situatie. Als u tijdens het
achteruitrijden alleen het scherm
gebruikt, kan dat leiden tot een
ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding
met een ander voertuig. Let bij het
achteruitrijden rechtstreeks of door
gebruik te maken van de spiegels op
de veiligheid van het gebied rondom
de auto, met name achter de auto.
• Bij extreem lage buitentemperaturen
is het scherm mogelijk donker of het
weergegeven beeld onduidelijk.
Controleer ook via de ruiten en
spiegels de veiligheid van het gebied
rondom de auto, aangezien
bewegende objecten mogelijk
vervormd of helemaal niet op het
scherm worden weergegeven.
• In de volgende situaties wordt
Advanced Park, terwijl de auto erdoor
tot stilstand is gebracht, mogelijk
uitgeschakeld en komt de auto
mogelijk in beweging. Trap het
rempedaal onmiddellijk in. Anders
kan zich een ongeval voordoen.
– Wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend
– Als instructies van het systeem
niet binnen een bepaalde tijd
worden opgevolgd
– Als het rempedaal wordt ingetrapt
en de auto gedurende een
bepaalde tijd stilstaat
– Wanneer een storing in het
systeem optreedt
• Let goed op de volgende punten,
aangezien het stuurwiel draait als
het systeem in werking is.
– Let erop dat uw stropdas, sjaal of
arm niet door het draaiende
stuurwiel geraakt kan worden.
Houd uw bovenlichaam uit de
buurt van het stuurwiel. Houd ook
kinderen uit de buurt van het
stuurwiel.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Lange vingernagels kunnen door
het draaiende stuurwiel geraakt
worden waardoor u letsel kunt
oplopen.
– Breng in een noodgeval de auto tot
stilstand door het rempedaal in te
trappen en druk vervolgens op de
hoofdschakelaar van Advanced
Park om het systeem uit te
schakelen.
• Zorg ervoor dat niemand zijn of haar
handen of voeten uit het raam steekt
terwijl dit systeem in werking is.
Voor een juiste werking van
Advanced Park
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kan een ongeval het gevolg zijn.
• Gebruik het systeem niet in de
volgende situaties:
– Als u op andere plekken dan in
gebruikelijke parkeervakken wilt
parkeren
– Als de parkeerplaats is bedekt met
zand of grind en er geen duidelijke
belijning is aangebracht
– Als het parkeervak niet horizontaal
is, bijvoorbeeld op een helling, of
als er hoogteverschillen zijn
– Mechanisch parkeersysteem
– Parkeerplaats met een voorziening
die contact maakt met de
onderzijde van de auto
– Als het wegdek bevroren of glad is
of is bedekt met sneeuw
– Als het extreem warm is en het
asfalt zacht is geworden
– Er bevinden zich objecten rondom
de auto.
– Als er zich een object bevindt
tussen uw auto en de beoogde
parkeerplaats of op de beoogde
parkeerplaats (binnen het
weergegeven blauwe vak)
– Als er zich een geul bevindt tussen
uw auto en de beoogde
parkeerplaats of op de beoogde
parkeerplaats (binnen het
weergegeven blauwe vak)
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
259
5
Rijden
Page 262 of 530
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Als er zich een gat of geul in de
vertrekrichting bevindt
– Als u zich in een gebied bevindt
met veel voetgangers of
voertuigen
– Als het parkeervak zich op een
locatie bevindt waar inparkeren
lastig is (te smal voor uw auto, enz.)
– Als de beelden onduidelijk zijn
door vuil of sneeuw op de
cameralens, licht dat in de camera
schijnt of schaduwen
– Bij gebruik van sneeuwkettingen of
een compact reservewiel
– Als de portieren of de achterklep
niet geheel zijn gesloten
– Als iemand een arm uit het raam
steekt
– Onder barre
weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval of
sneeuw
• Gebruik alleen de standaard
bandenmaat, zoals die van de banden
waarmee de auto af fabriek was
uitgerust. Anders werkt Advanced
Park mogelijk niet goed. Als de
banden zijn vervangen, wordt tevens
mogelijk de positie van de lijnen of
het vak verkeerd weergegeven op
het scherm. Neem voor het
vervangen van de banden contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• In de volgende situaties kan het
systeem u mogelijk niet begeleiden
naar de geregistreerde
parkeerplaats:
– Als de banden erg versleten zijn of
als de bandenspanning te laag is
– Wanneer de auto zwaar beladen is
– Wanneer de auto schuin staat door
een zware belading
– Als het wegdek van het parkeervak
wordt verwarmd (ter voorkoming
van bevriezing van het wegdek)
– Als de wielen niet goed zijn
WAARSCHUWING!(Vervolg)
uitgelijnd, bijvoorbeeld nadat een
wiel is blootgesteld aan een hevige
schok
– Wanneer er een voetganger of
passerend voertuig wordt
gesignaleerd tijdens de
begeleiding
– Als iets ten onrechte wordt
gesignaleerd als parkeerlijn
(verlichting, reflecties van een
gebouw, hoogteverschillen op het
parkeeroppervlak, geul, geverfde
lijnen op de weg, opnieuw
getrokken lijnen, enz.)
Als in een andere dan bovengenoemde
situatie de auto sterk afwijkt van het
ingestelde parkeervak, laat de auto dan
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik van Advanced Park
Klap de buitenspiegels in en uit als de
12V-accu ontladen is geweest of is
verwijderd en weer is geplaatst.
Soorten camera's en sensoren die
worden gebruikt voor Advanced Park
Camera's en sensoren worden gebruikt
om geparkeerde auto's te signaleren
waardoor het identificeren van
parkeervakken gemakkelijker wordt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
260
Page 263 of 530
Camera voor
Camera's opzij
Camera achter
Sensoren
→Blz. 228
Camerabeelden
Omdat er speciale camera's worden
gebruikt, wijken de kleuren in de
weergegeven afbeeldingen mogelijk af
van de werkelijke kleuren.Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
Raadpleeg voor meer informatie over het
onderstaande “Panoramic View Monitor”
van “Functies Panoramic View Monitor”
in de handleiding voor het
multimediasysteem.
• Bereik dat kan worden weergegeven
op de schermen
• Camera's
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke weg
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke objecten
Detectiebereik van de camera's en
sensoren
• Als er een auto geparkeerd staat
achter het beoogde parkeervak en de
afstand tussen deze auto en uw auto
te groot wordt, kan deze auto mogelijk
niet meer worden gesignaleerd.
Afhankelijk van de vorm en de staat
van een geparkeerde auto, wordt het
detectiebereik mogelijk te kort of kan
de auto wellicht niet worden
gesignaleerd.
• Andere objecten dan geparkeerde
auto's, zoals een pilaar of muur,
worden mogelijk niet gesignaleerd. En
als ze wel worden gesignaleerd, wordt
het beoogde parkeervak mogelijk niet
goed ingesteld.
Situaties waarin parkeervaklijnen
mogelijk niet goed worden herkend
• In de volgende situaties worden
parkeervaklijnen op het wegdek
mogelijk niet gesignaleerd:
– Als er voor het parkeervak geen
lijnen zijn gebruikt (parkeervak is
begrensd met touwen, blokken,
enz.)
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het wegdek een lichte kleur
heeft, zoals bij beton, en het
contrast met de witte
parkeervaklijnen klein is
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
5
Rijden
Page 264 of 530
– Als de parkeervaklijnen een andere
kleur hebben dan geel of wit
– Als de omgeving van het parkeervak
donker is, bijvoorbeeld 's nachts of
in een (ondergrondse)
parkeergarage
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als er zonlicht direct op een camera
valt, zoals bij laagstaande zon
– Als het parkeervak bedekt is met
sneeuw of strooizout
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een verkeerszuil of
ander object aanwezig is op het
wegdek
– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als er warm of koud water op de
camera terecht is gekomen en de
lens is beslagen
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
– Als een cameralens vuil is of bedekt
is met waterdruppels
• In de volgende situaties wordt het
beoogde parkeervak mogelijk niet
goed herkend:
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een parkeerblok,
verkeerszuil of ander object
aanwezig is op het wegdek
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als het gebied rond de auto donker
is of bij tegenlicht
– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als het parkeervak zich op een
helling bevindt
– Als er zich diagonale lijnen
(toegangspad) in de buurt van het
parkeervak bevinden– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een geparkeerde auto
(bijvoorbeeld de schaduw van de
grille of de dorpel)
– Als er accessoires zijn gemonteerd
die het zicht van de camera
belemmeren
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
Detectie-informatie sensoren
→Blz. 230
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
→Blz. 230
Situaties waarin de sensor mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 231
Situaties waarin de parkeerbegeleiding
mogelijk werkt, zelfs als er geen kans
op een aanrijding is
→Blz. 232
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de
camera's en sensoren
• Vanwege de kenmerken van de
cameralens wijken de op het scherm
weergegeven positie en afstand van
mensen of objecten mogelijk af van
de werkelijke situatie. Raadpleeg
voor meer informatie de handleiding
voor het multimediasysteem.
• Neem de voorzorgsmaatregelen voor
het gebruik van de Toyota Parking
Assist-sensor in acht (→blz. 229),
omdat anders een sensor mogelijk
niet goed werkt, hetgeen kan leiden
tot een ongeval.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
262
Page 265 of 530
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• In de volgende situaties werken de
sensoren mogelijk niet goed,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
Rijd voorzichtig verder.
– Als er zich een geparkeerde auto
naast het beoogde parkeervak
bevindt en het weergegeven
beoogde parkeervak zich ver van
het werkelijke beoogde parkeervak
bevindt, is een sensor mogelijk
verkeerd uitgelijnd. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Plaats geen accessoires binnen het
detectiegebied van de sensoren.
In- en uitschakelen van het Advanced
Park-systeem
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt terwijl
de begeleiding is gestart, wordt de
begeleiding uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden van Advanced
Park
De begeleiding zal starten als aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het rempedaal is ingetrapt
• De auto staat stil• De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
• Het stuurwiel wordt niet bediend
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• Alle portieren en de achterklep zijn
gesloten
• De buitenspiegels zijn niet ingeklapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
• De Dynamic Radar Cruise Control is
niet ingeschakeld
• Het ABS, de VSC, de TRAC, het PCS en
de PKSB werken niet
• De auto bevindt zich niet op een steile
helling
• De VSC en TRAC zijn niet
uitgeschakeld
Controleer de op het multimedia-
display weergegeven melding als de
begeleiding niet kan worden gestart
(→blz. 281)
Begeleidingsschermen Advanced Park
Begeleidingsschermen worden
weergegeven op het multimedia-display.
Begeleidingsscherm (bij starten
begeleiding)
AVak beoogd parkeervak (blauw)
BAdviesweergave
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
263
5
Rijden
Page 266 of 530
CToets wijzigen parkeertype
Als er meerdere toetsen worden
weergegeven, verschilt de functie
afhankelijk van de toestand van de
toets als volgt.
of: Wijzigen van het
beoogde parkeervak.
of: Selecteren van het
huidige beoogde parkeervak.
: Selecteer deze toets om over te
schakelen op de functie fileparkeren.
: Overschakelen naar functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit)
DToets MODE
Hiermee kunt u wisselen tussen de
geheugenfunctie en de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren. (→Blz. 276)
EToets “Start”
Hiermee kunt u de
parkeerbegeleiding starten.
FToets wijzigen richting haaks
inparkeren
Hiermee kunt u wisselen tussen de
functie parkeren (vooruit) en de
functie parkeren (achteruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (vooruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (achteruit)
GToets voor persoonlijke
voorkeursinstelling
Hiermee kunt u het instelscherm voor
Advanced Park weergeven.
(→Blz. 279)
HRegistratietoets
Selecteer deze toets om het
registreren van een parkeervak te
startenBegeleidingsscherm (bij achteruitrijden)
AWerkingsicoon
Wordt weergegeven als Advanced
Park is ingeschakeld.
BAfstandslijnen (geel en rood)
Geven punten aan vanaf het midden
van de rand van de voor- of
achterbumper tot aan de beoogde
stoppositie (geel)
*en ongeveer 0,3 m
(rood) vanaf de auto.
CWaarschuwingsicoon bewegend
object
DDisplay werking remregeling in
noodgevallen
BRAKE! (remmen) wordt
weergegeven.
EWeergave Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 228
*De gele lijn aan de zijkant wordt niet
weergegeven als de beoogde stoppositie
zich op een afstand van ongeveer 2,5 m
of meer van de auto bevindt.
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
Ongeacht of de Toyota Parking
Assist-sensor is uit- of ingeschakeld
(→blz. 228), wordt er automatisch een
pop-updisplay weergegeven over het
begeleidingsscherm als er een object
wordt gesignaleerd door de Toyota
Parking Assist-sensor terwijl Advanced
Park is ingeschakeld.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
264
Page 267 of 530
Werking remregeling als Advanced Park
is ingeschakeld
Als het systeem, terwijl Advanced Park is
ingeschakeld, oordeelt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
bewegend of stilstaand object groot is,
treden de
vermogensbegrenzingsregeling van het
brandstofcelsysteem en de remregeling
in werking.
Als de remregeling in werking is, wordt de
werking van Advanced Park onderbroken
en wordt er een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Zoemer
Afhankelijk van omgevingsgeluiden of
geluiden van andere systemen kan het
moeilijk zijn om de zoemer van dit
systeem te horen.
Als er een zwart scherm wordt
weergegeven op het multimedia-
display als Advanced Park in werking is
Het systeem wordt beïnvloed door
radiogolven of er is mogelijk een storing
in het systeem aanwezig. Als er een
radioantenne is geplaatst in de buurt van
een camera, verplaats deze dan naar een
locatie zo ver mogelijk van de camera.
Laat de auto controleren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
als er geen radioantenne is geplaatst in
de buurt van een camera en het scherm
nog niet normaal werkt nadat het contact
UIT is gezet en het brandstofcelsysteem
vervolgens weer is gestart.
Functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit)
De functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) kan worden gebruikt
als het beoogde parkeervak kan worden
gesignaleerd wanneer de auto dicht bij en
haaks op het midden van het parkeervak
tot stilstand wordt gebracht. Ook kan,
afhankelijk van bijvoorbeeld de conditie
van het parkeervak de stand van detransmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.
Parkeren met behulp van de functie
haaks inparkeren (vooruit/achteruit)
1. Breng de auto tot stilstand op een
punt dicht bij en haaks op het midden
van het beoogde parkeervak.
• Als het parkeervak is gemarkeerd
met lijnen
AOngeveer 1 m*
BOngeveer 2,5 m*
COngeveer 6 m of meer*
DOngeveer 5,5 m of meer*
Het systeem werkt mogelijk ook als er
slechts aan een kant van het beoogde
parkeervak een lijn aanwezig is.
*Dit is een referentiemeting voor het
signaleren van een parkeervak.
Afhankelijk van de omgeving is het
signaleren soms niet mogelijk.
• Als er andere auto's geparkeerd
staan
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
265
5
Rijden
Page 268 of 530
AOngeveer 1 m*
BOngeveer 3 m of meer*
COngeveer 6 m of meer*
DOngeveer 5,5 m of meer*
Het systeem werkt mogelijk ook als er
slechts aan een kant van het beoogde
parkeervak een auto staat.
*Dit is een referentiemeting voor het
signaleren van een parkeervak.
Afhankelijk van de omgeving is het
signaleren soms niet mogelijk.
2. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
• Als er een parkeerplaats wordt
gesignaleerd waar uw auto kan
worden geparkeerd, wordt er een
vak met het beoogde parkeervak
weergegeven.
• Als het mogelijk is om hier te
fileparkeren, selecteer dan het
parkeervak en selecteer vervolgens
om over te schakelen op de
functie fileparkeren.
• Als het mogelijk is om zowel vooruit
als achteruit het parkeervak in te
rijden, selecteer dan het parkeervak
en selecteer vervolgens
ofom de richting te wijzigen.• Afhankelijk van de omgeving kan
deze functie mogelijk niet worden
gebruikt. Gebruik de functie voor
een ander parkeervak
overeenkomstig de informatie die
wordt weergegeven op het
multimedia-display.
3. Selecteer de toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
• Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) of “Backing Up...” (rijdt naar
achteren...) weergegeven en begint
de auto vooruit/achteruit te rijden.
• Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding
uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced
Park Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de
buurt te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
Als de auto tot stilstand komt, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
266
Page 269 of 530
Als uselecteert op het
multimedia-display, zal de op het
voltooiingsscherm van de Parking
Assist weergegeven auto draaien.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
Trap het rempedaal in om de auto tot
stilstand te brengen en zet de transmissie
in een andere stand om de rijrichting van
de auto te veranderen. Op dat moment
wordt de begeleiding onderbroken. Als de
toets “Start” echter wordt geselecteerd,
wordt de begeleiding hervat en beweegt
de auto in de richting die overeenkomt
met de geselecteerde stand van de
transmissie.
Na het remmen
Na het remmen kan een geluid van de
remmen hoorbaar zijn. Dit is normaal en
duidt niet op een storing.
OPMERKING
Bij gebruik van de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit)
• Controleer of er geen obstakels
aanwezig zijn binnen de gele
afstandslijnen en tussen de auto en de
beoogde parkeerplaats. Als er
obstakels aanwezig zijn tussen de
auto en de beoogde parkeerplaats of
binnen de gele afstandslijnen, schakel
dan deze functie uit.
• Het beoogde parkeervak kan niet
correct worden ingesteld als het
parkeervak zich op een helling bevindt
OPMERKING(Vervolg)
of als er hoogteverschillen zijn.
Hierdoor kan de auto buiten het
beoogde parkeervak of scheef komen
te staan. Gebruik deze functie daarom
niet voor dit soort parkeerplaatsen.
• Bij het parkeren in een smalle ruimte
kan de auto dicht bij een ernaast
geparkeerde auto komen. Als een
aanrijding onvermijdelijk lijkt, trap
dan het rempedaal in om de auto tot
stilstand te brengen.
• Als de gesignaleerde auto smal is of
zeer dicht tegen de stoeprand aan
geparkeerd staat, wordt uw auto ook
naar een positie dicht tegen de
stoeprand aan begeleid. Breng, als het
ernaar uitziet dat de auto ergens
tegenaan zal rijden of van de weg
raakt, de auto tot stilstand door het
rempedaal in te trappen en druk
vervolgens op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om het systeem uit te
schakelen.
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit) Advanced Park
Als bij het wegrijden uit een haaks
parkeervak het systeem oordeelt dat
verlaten van het parkeervak mogelijk is,
kan de functie wegrijden uit haaks
parkeervak (vooruit/achteruit) worden
gebruikt. Ook kan, afhankelijk van de
omgeving, de stand van de transmissie
worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.
Verlaten van een parkeervak met behulp
van de functie voor wegrijden uit haaks
parkeervak (vooruit/achteruit)
1. Druk met ingetrapt rempedaal en de
transmissie in stand P op de
hoofdschakelaar van Advanced Park
en controleer of het selectiescherm
voor de vertrekrichting wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
267
5
Rijden
Page 270 of 530
2. Selecteer een pijl op het
multimedia-display om de richting te
kiezen waarin u wilt wegrijden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerschakelaar kunt u
alleen kiezen om naar links of rechts
weg te rijden.
3. Trap het rempedaal in en selecteer de
toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit
te schakelen. Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Zodra de auto in een positie staat
waaruit u kunt wegrijden, wordt “You
can exit by moving the steering
wheel” (u kunt wegrijden door het
stuurwiel te bedienen) weergegeven.
Als het stuurwiel wordt bediend,
wordt “Advanced Park Finished”
(Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd. De begeleiding wordt
beëindigd terwijl de auto rijdt. Pak
daarom het stuurwiel vast en rijd
vooruit.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. De
begeleiding kan worden beëindigd
door het gaspedaal of het rempedaal
in te trappen.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 267
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit)
Gebruik de functie wegrijden uit een
haaks parkeervak (vooruit/achteruit) niet
in een andere situatie dan bij het verlaten
van een haaks parkeervak. Trap het
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268