TOYOTA MIRAI 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: MIRAI, Model: TOYOTA MIRAI 2023Pages: 530, PDF Size: 103.29 MB
Page 291 of 530

WAARSCHUWING!(Vervolg)
De Hill Start Assist Control werkt niet
effectief wanneer
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
Als TRC/ABS/VSC is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
Als TRC/VSC is uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC en de VSC
alleen in geval van nood uit, aangezien
deze systemen zorgdragen voor de
voertuigstabiliteit en het
aandrijfvermogen.
Secondary Collision Brake
Vertrouw niet uitsluitend op de
Secondary Collision Brake. Dit systeem
is ontworpen om te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen, maar
het effect is afhankelijk van diverse
omstandigheden. Te veel vertrouwen
op het systeem kan dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg hebben.
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
hebben.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het ABS-, TRC- en VSC-systeem
werken niet goed als er verschillende
banden onder de auto gemonteerd zijn.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het vervangen van de wielen of
banden.
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
Omgaan met de radarsensor opzij
achter (auto's met automatisch
knipperende alarmknipperlichten
achter)
→Blz. 224
5.6 Rijtips
5.6.1 Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter de
noodzakelijke voorbereidingen en voer de
benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag
altijd aan de actuele
weersomstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
• Gebruik ruitensproeiervloeistof die
geschikt is voor winterse
omstandigheden.
• Laat de toestand van de 12V-accu
controleren door een monteur.
• Laat vier winterbanden onder uw auto
monteren of schaf een set
sneeuwkettingen voor de
achterwielen aan.
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben en van hetzelfde merk
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
289
5
Rijden
Page 292 of 530

zijn en controleer of de
sneeuwkettingen geschikt zijn voor de
bandenmaat van uw auto.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen, wat kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Gebruik winterbanden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
plotseling regeneratief remmen
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik het LTA-systeem (Lane
Tracing Assist) niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist. Het verwijderen en
plaatsen van winterbanden heeft
namelijk invloed op de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet
met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige
sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of
sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op de
buitenspiegels, op de ruiten, op het
dak, op het chassis, rond de banden of
op de remmen, en verwijder deze
indien dat het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de
onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan de conditie van de
weg aan.
5.6 Rijtips
290
Page 293 of 530

Bij het parkeren
• Schakel de automatische werking van
de parkeerrem uit. Anders kan de
parkeerrem vastvriezen en mogelijk
niet worden gedeactiveerd.
Maak ook geen gebruik van de volgende
systemen omdat hierdoor de parkeerrem
kan worden bediend, zelfs wanneer de
automatische werking uitgeschakeld is.
– Brake Hold-systeem
•
Parkeer de auto en selecteer
schakelstand P, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet
vrij komen. Blokkeer bij het parkeren van
de auto de wielen zonder de parkeerrem
te gebruiken. Het niet in acht nemen
hiervan kan gevaarlijk zijn omdat de auto
onverwacht in beweging kan komen,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
• Wanneer de parkeerrem in de
automatische modus staat, wordt de
parkeerrem gedeactiveerd wanneer
schakelstand P wordt geselecteerd.
(→Blz. 161)
• Controleer als de auto geparkeerd is
zonder de parkeerrem te activeren of
de transmissie niet uit schakelstand P
kan worden gehaald.
• Als de auto stilstaat en de remmen
vochtig zijn terwijl de temperatuur
laag is, kunnen de remmen bevriezen.
Kiezen van sneeuwkettingen
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
AZijketting (diameter 3 mm)
BDwarsketting (diameter 4 mm)
Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen:
• Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige
locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen op de
achterwielen. Gebruik geen
sneeuwkettingen om de voorwielen.
• Plaats sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de achterwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
OPMERKING
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
Ruitenwissers voor
Om de ruitenwissers voor te kunnen
optillen wanneer er veel sneeuw of vorst
wordt verwacht, moeten de ruitenwissers
voor met de ruitenwisserhendel vanuit de
ruststand onder de motorkap in de
servicestand gezet worden. (→Blz. 178)
5.6 Rijtips
291
5
Rijden
Page 294 of 530

5.6 Rijtips
292
Page 295 of 530

6.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........294
6.1.1 ALL AUTO-regeling
*........294
6.1.2 Automatische airconditioning . . .295
6.1.3 Automatische airconditioning
achter
*..............302
6.1.4 Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*.........304
6.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .307
6.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .307
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .310
6.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......310
6.3.2 Voorzieningen bagageruimte . . .313
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in
hetinterieur...............314
6.4.1 Elektrisch bedienbaar
zonnescherm
*...........314
6.4.2 Overige voorzieningen in het
interieur..............315
Voorzieningen in het interieur6
293
Page 296 of 530

6.1 Gebruik van de
airconditioning en de
achterruitverwarming
6.1.1 ALL AUTO-regeling*
*Indien aanwezig
De stoelverwarming (indien aanwezig),
stoelventilatoren (indien aanwezig) en
stuurwielverwarming (indien aanwezig)
worden elk automatisch geregeld
overeenkomstig de ingestelde
temperatuur van de airconditioning, de
buitentemperatuur, de temperatuur in de
auto, enz. De ALL AUTO-regeling zorgt
voor comfortabele omstandigheden
zonder afstelling van elk systeem.
Inschakelen van de ALL AUTO-regeling
Kies “All auto” op het
aircobedieningsscherm. (→Blz. 300)
De indicator op het bedieningsscherm
voor de “All auto”-regeling gaat branden;
de automatische airconditioning,
stoelverwarming, stoelventilatoren en
stuurwielverwarming werken in de
automatische modus.
Wanneer een van de systemen
handmatig wordt bediend, dooft de
indicator. Alle overige functies blijven
echter in de automatische modus werken.
Bediening van elk systeem
Airconditioning (→blz. 295)
De temperatuur kan voor elke zitplaats
afzonderlijk worden ingesteld.
Stoelverwarming (indien aanwezig) en
stoelventilatoren (indien aanwezig)
(→blz. 304)
Verwarming of ventilatie wordt
automatisch geselecteerd
overeenkomstig de ingestelde
temperatuur van de airconditioning, de
buitentemperatuur, enz.Stuurwielverwarming (indien aanwezig)
(→blz. 304)
De stuurwielverwarming werkt
automatisch overeenkomstig de
ingestelde temperatuur van de
airconditioning, de buitentemperatuur,
enz.
Detectiefunctie passagier
De stoelverwarming en -ventilator
werken automatisch als er een passagier
is gesignaleerd op de
voorpassagiersstoel.
Werking stoelverwarming (indien
aanwezig)/-ventilatie (indien
aanwezig)
Wanneer de automatische modus is
geselecteerd met de schakelaar voor de
stoelverwarming/stoelventilator, vindt er
geen signalering van passagiers plaats.
Werking stoelverwarming achter
(auto's met 3-ZONE-klimaatregeling)
De stoelverwarming achter wordt niet
geregeld door de ALL AUTO-regeling.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
294
Page 297 of 530

6.1.2 Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden
automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
De airconditioning kan worden bediend via het bedieningspaneel voor de airconditioning
en het aircobedieningsscherm.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing.
De positie en vorm van de toetsen kunnen iets afwijken bij auto's met rechtse besturing.
Verder zijn de positie van het display en de knoppen per systeem verschillend.
Bedieningspaneel airconditioning
AMultimedia-display
BToets AUTO
CToets voorruitontwaseming
DToets verhogen aanjagersnelheid
EToets CLIMATE
FToetsen temperatuurregeling rechts
GToets COMFORT*
HToets verlagen aanjagersnelheid
IToets achterruit- en
buitenspiegelverwarming
JToets OFF
KToetsen temperatuurregeling links
*Indien aanwezig
Wijzigen van de ingestelde temperatuur
Druk op
van de temperatuurtoetsen
op het bedieningspaneel van de
airconditioning om de temperatuur te
verhogen.Druk op
van de temperatuurtoetsen
op het bedieningspaneel van de
airconditioning om de temperatuur te
verlagen.
Als de toets ingedrukt wordt gehouden of
als u uw vinger op de toets houdt, wordt
de temperatuur steeds verder verhoogd
of verlaagd.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
295
6
Voorzieningen in het interieur
Page 298 of 530

Als het controlelampje A/C niet brandt,
blaast het systeem lucht met de
omgevingstemperatuur of verwarmde
lucht in het interieur. (→Blz. 300)
Instellen van de aanjagersnelheid
Druk op de toets voor het verhogen van
de aanjagersnelheid op het
bedieningspaneel van de airconditioning
om de aanjagersnelheid te verhogen.
Druk op de toets voor het verlagen van de
aanjagersnelheid op het
bedieningspaneel van de airconditioning
om de aanjagersnelheid te verlagen.
Druk op de toets OFF op het
bedieningspaneel voor de airconditioning
om de aanjager uit te schakelen.
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Selecteer de toets voor de
luchtcirculatieregeling op het
aircobedieningsscherm.
De luchtcirculatiemodus verandert iedere
keer dat de toets wordt geselecteerd.
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten
: Er stroomt lucht naar de voeten
: Er stroomt lucht naar de voeten en
de voorruitverwarming is in werking
Schakelen tussen buitenluchtmodus en
recirculatiemodus
Selecteer de toets voor de buitenlucht-/
recirculatiemodus op het
aircobedieningsscherm.
Iedere keer dat de toets wordt
geselecteerd, wijzigt de modus tussen
buitenluchtmodus en recirculatiemodus.
Wanneer de recirculatiemodus is
geselecteerd, brandt het controlelampje
op de toets
buitenlucht-/recirculatiemodus.In-/uitschakelen van de koel- en
ontvochtigingsfunctie
Selecteer de toets A/C op het
aircobedieningsscherm.
Wanneer de functie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje in de toets
A/C.
ECO-modus airconditioning
De airconditioning wordt zo bediend dat
er prioriteit wordt gegeven aan een laag
brandstofverbruik door de
aanjagersnelheid te verlagen, enz.
Selecteer de toets voor de ECO-modus
van de airconditioning op het
aircobedieningsscherm.
Wanneer de ECO-modus voor de
airconditioning is ingeschakeld, brandt de
indicator van de toets voor de
ECO-modus van de airconditioning.
Fast/Eco-modus
Wanneer de airconditioning automatisch
wordt bediend, kan de aanjagersnelheid
in 3 stappen worden gewijzigd.
• “Normal” (normaal)
• “Fast” (snel)
•“Eco”
Ontwasemen van de voorruit
De ruitverwarming wordt gebruikt om de
voorruit en de zijruiten voor te
ontwasemen.
Druk op de toets voor de
voorruitverwarming op het
bedieningspaneel voor de
airconditioning.
Zet, als de recirculatiemodus is
ingeschakeld, de toets voor de
buitenlucht-/recirculatiemodus in de
buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit
automatisch.)
Verhoog de aanjagersnelheid en de
temperatuur om de voorruit en zijruiten
snel te ontwasemen.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
296
Page 299 of 530

Druk wanneer de voorruit is ontwasemd
nogmaals op de schakelaar voor de
voorruitontwaseming om terug te keren
naar de vorige modus.
Als de voorruitontwaseming is
ingeschakeld, brandt het controlelampje
op de schakelaar voorruitontwaseming.
Ontwasemen van de achterruit en
buitenspiegels
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming worden
gebruikt om de achterruit te ontwasemen
en om regendruppels, dauw en ijs van de
buitenspiegels te verwijderen.
Druk op de schakelaar voor de achterruit-
en buitenspiegelverwarming op het
bedieningspaneel voor de
airconditioning.
De buitenspiegelverwarming wordt na
15 minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de toets achterruit- en
buitenspiegelverwarming is
ingeschakeld, brandt het controlelampje
op de toets achterruit- en
buitenspiegelverwarming.
Beslaan van de ruiten
• Wanneer de luchtvochtigheid in de
auto hoog is, zullen de ruiten
gemakkelijk beslaan. Wanneer de
koel- en ontvochtigingsfunctie wordt
ingeschakeld, wordt de lucht die via de
uitstroomopeningen stroomt
ontvochtigd en wordt de voorruit
efficiënt ontwasemd.
• Als u de koel- en
ontvochtigingsfunctie uitschakelt,
zullen de ruiten mogelijk sneller
beslaan.
• De ruiten zullen mogelijk beslaan als
de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Bij het rijden op stoffige wegen
Sluit alle ruiten. Als er na het sluiten van
de ruiten nog altijd stof wordt
aangezogen, zet dan deluchttoevoerregeling in de
buitenluchtmodus en schakel de
aanjager in.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
• Het wordt aangeraden om de
recirculatiemodus tijdelijk in te
schakelen om te voorkomen dat er
vuile lucht wordt aangevoerd en om
de auto te helpen koelen wanneer het
buiten warm is.
• Mogelijk wordt de buitenluchtmodus/
recirculatiemodus automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
ingestelde temperatuur of de
temperatuur in de auto.
Wanneer de buitentemperatuur tot
bijna 0°C daalt
De ontvochtigingsfunctie werkt
mogelijk niet, zelfs niet wanneer de
toets A/C wordt geselecteerd.
Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
• In de ECO-rijmodus wordt de
airconditioning als volgt bediend voor
een laag brandstofverbruik:
– Het brandstofcelsysteem en de
werking van de compressor worden
geregeld om de verwarm-/
koelcapaciteit te beperken
– Wanneer de automatische modus is
gekozen, wordt de aanjagersnelheid
beperkt
• Doe het volgende om de prestaties
van de airconditioning te verbeteren:
– Wijzig de aanjagersnelheid
– Schakel de ECO-rijmodus uit
(→blz. 282)
– Schakel de ECO-modus van de
airconditioning uit
• Als de ECO-rijmodus wordt
ingeschakeld, wordt de ECO-modus
van de airconditioning automatisch
ingeschakeld. Zelfs in dat geval kan de
ECO-modus van de airconditioning
worden uitgeschakeld door de toets
voor de ECO-modus van de
airconditioning te selecteren.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
297
6
Voorzieningen in het interieur
Page 300 of 530

Geuren ventilatie en airconditioning
• Zet de airconditioning in de
buitenluchtmodus om frisse lucht
binnen te laten.
• Tijdens het gebruik kunnen
verschillende geuren van binnen en
buiten de auto in het
airconditioningsysteem
terechtkomen. Dit kan tot gevolg
hebben dat de lucht die uit de
uitstroomopeningen komt niet lekker
ruikt.
• Om geuren die bij het inschakelen van
de airconditioning optreden te
onderdrukken, wordt de
luchtcirculatiemodus mogelijk
gewijzigd om lucht naar de voeten te
blazen of stopt het systeem
kortstondig met lucht blazen direct
nadat de airconditioning in de
automatische modus wordt
ingeschakeld.
• Bij het parkeren schakelt het systeem
automatisch de buitenluchtmodus in
voor een betere luchtcirculatie in de
auto, wat helpt om geuren bij het
starten van de auto te verminderen.
Interieurfilter
→Blz. 282
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 437)
WAARSCHUWING!
Voorkomen dat de voorruit beslaat
Gebruik de schakelaar voor de
voorruitontwaseming niet in
combinatie met koele lucht bij zeer
vochtig weer. Het verschil tussen de
buitentemperatuur en de temperatuur
van de voorruit zorgt ervoor dat de
buitenkant van de voorruit beslaat,
waardoor het zicht wordt belemmerd.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Als de buitenspiegelverwarming
ingeschakeld is
Raak het spiegeloppervlak van de
buitenspiegels niet aan wanneer de
buitenspiegelverwarming is
ingeschakeld.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat, als het brandstofcelsysteem is
uitgeschakeld, de airconditioning niet
langer ingeschakeld dan noodzakelijk is.
Gebruik van de automatische modus
1. Druk op de toets AUTO op het
bedieningspaneel voor de
airconditioning.
2. Wijzig de ingestelde temperatuur.
3. Druk op de toets OFF op het
bedieningspaneel voor de
airconditioning om de werking te
beëindigen.
Als de instelling van de aanjagersnelheid
of de luchtcirculatiemodi worden
bediend, dooft het controlelampje van de
automatische modus. De automatische
modus blijft echter ingeschakeld voor de
andere functies dan die worden bediend.
Gebruik van de automatische modus
De aanjagersnelheid wordt automatisch
geregeld op basis van de gekozen
temperatuur en de omgevingscondities.
Direct na het indrukken van de schakelaar
voor de automatische modus kan de
aanjager even worden uitgeschakeld tot
er voldoende warme of koude lucht
voorhanden is.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
298