TOYOTA PRIUS 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 291 of 510

urbewegingen worden uitgevoerd. Hier-
door kan de besturing zwaar aanvoelen.
Probeer als dat het geval is minder
frequent te sturen of breng de auto tot
stilstand en schakel het hybridesysteem
UIT. Het EPS-systeem moet binnen
10 minuten weer normaal werken.
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
→Blz. 371
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:• De alarmknipperlichten zijn uit.
• De werkelijke rijsnelheid is hoger dan
55 km/h.
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het om
een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van
noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld.
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat.
Wanneer er een melding m.b.t. het AWD-systeem wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay (AWD-uitvoeringen)
Voer de volgende handelingen uit.
Melding Details Handelingen
“AWD System Overheated
Switching to 2WD Mode”
(AWD-systeem oververhit,
overschakelen naar 2WD-
modus)AWD-systeem wordt te
heet.Zet de auto gedurende een be-
paalde tijd stil of rijd met een
snelheid van ongeveer 10 km/h
of hoger om het systeem minder
te belasten. Als de melding niet
langer weergegeven wordt op
het multi-informatiedisplay, kan
er weer verder gereden worden. “AWD System Overheated
2WD Mode Engaged” (AWD-
systeem oververhit. 2WD-
modus ingeschakeld)De auto schakelt van vier-
wielaandrijving (AWD) over
naar voorwielaandrijving als
gevolg van oververhitting.
“AWD System Malfunction
2WD Mode Engaged Visit
Your Dealer” (Storing AWD-
systeem, 2WD-modus inge-
schakeld. Ga naar uw dealer)Er is een storing opgetre-
den in het AWD-systeem en
er wordt overgeschakeld
naar voorwielaandrijving.Laat de auto onmiddellijk nakij-
ken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Het ABS werkt niet effectief als
• De maximale grip van de banden
overschreden wordt (bijvoorbeeld
versleten banden op een weg die
bedekt is met sneeuw).
• Er sprake is van aquaplaning bij hoge
snelheid op een nat of glad wegdek.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
De remweg met ABS in werking kan
langer zijn dan onder normale
omstandigheden
Het ABS is niet ontworpen om de
remweg van de auto te verkorten. Houd
altijd voldoende afstand tot uw
voorligger, met name in de volgende
gevallen:
• Als wordt gereden op wegen met
grind, zand en dergelijke, of op
besneeuwde wegen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
289
4
Rijden

Page 292 of 510

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
• Als wordt gereden op slechte wegen
• Als wordt gereden over wegen met
diepe gaten of andere grote
oneffenheden
De TRC/VSC werkt mogelijk niet
effectief als
Het insturen van de juiste richting en
het overbrengen van de aandrijfkracht
kunnen op een gladde weg niet onder
alle omstandigheden gerealiseerd
worden, zelfs niet als het
TRC/VSC-systeem in werking is. Rijd
voorzichtig met de auto onder
omstandigheden waarbij de stabiliteit
en de aandrijfkracht verloren kunnen
gaan.
De Active Cornering Assist werkt niet
effectief als
• Vertrouw niet alleen op de Active
Cornering Assist. De Active
Cornering Assist werkt mogelijk niet
effectief bij het accelereren op een
helling of bij het rijden op een glad
wegdek.
• Wanneer de Active Cornering Assist
vaak in werking is getreden, wordt de
werking ervan mogelijk tijdelijk
gestopt om een goede werking van
de remmen, TRC en VSC te
garanderen.
De Hill Start Assist Control werkt niet
effectief wanneer
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Als TRC/ABS/VSC is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
WAARSCHUWING!
Als TRC/VSC is uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC en de VSC
alleen in geval van nood uit, aangezien
deze systemen zorgdragen voor de
voertuigstabiliteit en het
aandrijfvermogen.
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
hebben.
Het ABS-, TRC- en VSC-systeem
werken niet goed als er verschillende
banden onder de auto gemonteerd zijn.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het vervangen van de wielen of
banden.
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
290

Page 293 of 510

4.6 Rijtips
4.6.1 Rijden met een hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende
punten om zuinig en milieuvriendelijk
te rijden:
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het
koppel dat correspondeert met de mate
waarin het gaspedaal wordt ingetrapt
geleidelijker worden afgegeven dan
onder normale omstandigheden.
Bovendien wordt de werking van de
airconditioning (verwarmen/koelen)
geminimaliseerd zodat er minder
brandstof verbruikt wordt.
Gebruik van de
hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de
hybridesysteemindicator binnen de
Eco-zone te houden.
Bediening transmissie
Zet de selectiehendel in stand D als u
moet wachten bij een verkeerslicht of als
u in druk verkeer rijdt. Selecteer stand P
wanneer de auto geparkeerd wordt. Als u
stand N gebruikt, is er geen positief effect
op het brandstofverbruik. In stand N
werkt de benzinemotor, maar kan er geen
elektriciteit worden opgewekt. Ook bij
gebruik van de airconditioning, enz.
wordt het vermogen van het
batterijpakket (tractiebatterij) verbruikt.
Bedienen van het gaspedaal/rempedaal
• Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom
onnodig snel accelereren en hard
remmen. Wanneer geleidelijk wordt
geaccelereerd en gedecelereerd,
worden de voordelen van de
elektromotor (tractiemotor) beter
benut, zodat het brandstofverbruik
van de benzinemotor lager is.
• Voorkom herhaaldelijk accelereren.
Herhaaldelijk accelereren put het
batterijpakket (tractiebatterij) uit
waardoor de auto meer brandstofverbruikt. Het batterijpakket kan
worden opgeladen door tijdens het
rijden het gaspedaal iets te laten
opkomen.
Bij het remmen
Rem rustig en tijdig. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Files
Herhaaldelijk accelereren en decelereren
en ook langdurig wachten bij
verkeerslichten veroorzaakt een hoog
brandstofverbruik. Raadpleeg de
verkeersberichten en vermijd files zo
veel mogelijk. Laat, als u in een file komt
te staan, het rempedaal geleidelijk
opkomen zodat de auto zachtjes
vooruitrijdt en vermijd overmatig
gebruik van het gaspedaal. Dit helpt het
benzineverbruik te beperken.
Rijden op de snelweg
Rijd met een constante snelheid. Neem
als u ergens moet stoppen de tijd voor
het loslaten van het gaspedaal en trap
rustig het rempedaal in. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Airconditioning
Maak alleen gebruik van de
airconditioning als dat nodig is. Dit helpt
het benzineverbruik te beperken. In de
zomer: Gebruik bij hoge temperaturen
de recirculatiemodus. Dit beperkt de
belasting van de airconditioning en
vermindert ook het brandstofverbruik.
In de winter: De benzinemotor wordt pas
automatisch uitgeschakeld als de
benzinemotor en het interieur warm zijn
en verbruikt dus brandstof. Het
brandstofverbruik kan worden
verminderd door overmatig gebruik van
de verwarming te vermijden.
4.6 Rijtips
291
4
Rijden

Page 294 of 510

Controle van bandenspanning
Controleer de bandenspanning regel-
matig. Een onjuiste bandenspanning kan
leiden tot een hoog brandstofverbruik.
Winterbanden kunnen veel wrijving
veroorzaken en kunnen, als ze worden
gebruikt op droge wegen, dus ook een
hoger verbruik veroorzaken. Gebruik
banden die geschikt zijn voor het seizoen.
Bagage
Zware bagage leidt tot een hoger
brandstofverbruik. Neem geen onnodige
bagage mee. Ook een groot imperiaal
leidt tot een hoger brandstofverbruik.
Opwarmen voor het rijden
Opwarmen van de motor is niet nodig,
omdat de benzinemotor als hij koud is
automatisch start en weer wordt
uitgeschakeld. Als vaak korte afstanden
worden gereden, warmt de motor
herhaaldelijk op en ook dat kan leiden
tot een hoger brandstofverbruik.
4.6.2 Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter
de noodzakelijke voorbereidingen en
voer de benodigde controles uit. Pas uw
rijgedrag altijd aan de actuele
weersomstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
• Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn
voor winterse omstandigheden.
– Motorolie
– Koelvloeistof motor/
vermogensregeleenheid
– Ruitensproeiervloeistof
• Laat de toestand van de 12V-accu
controleren door een monteur.

Laat vier winterbanden onder uw auto
monteren of schaf een set sneeuw-
kettingen voor de voorwielen aan.
Controleer of alle banden dezelfde maat
hebben en van hetzelfde merk zijn en con-
troleer of de sneeuwkettingen geschikt
zijn voor de bandenmaat van uw auto.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet
met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige
sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of
sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op het dak, op het
chassis, rond de banden of op de
remmen, en verwijder deze indien dat
het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de
onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan aan de conditie
van de weg.
Bij het parkeren
Parkeer de auto, zet de selectiehendel in
stand P en zorg dat een van de wielen
wordt geblokkeerd, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet vrij
komen. Blokkeer bij het parkeren van de
auto de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Het niet in acht nemen
hiervan kan gevaarlijk zijn omdat de auto
onverwacht in beweging kan komen,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
4.6 Rijtips
292

Page 295 of 510

Kiezen van sneeuwkettingen
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
Zijketting
13,0 mm (0,12 in.)
230,0 mm (1,18 in.)
310,0 mm (0,39 in.)
Dwarsketting
44,0 mm (0,16 in.)
525,0 mm (0,98 in.)
614,0 mm (0,55 in.)
Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen:

Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen
uitsluitend op de voorwielen. Gebruik
geen sneeuwkettingen om de
achterwielen.
• Plaats de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, wat kan leiden tot een ongeval
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik winterbanden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik het LTA-systeem (Lane
Tracing Assist) niet (indien
aanwezig).
4.6 Rijtips
293
4
Rijden

Page 296 of 510

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bij het parkeren
Blokkeer bij het parkeren van de auto
de wielen zonder de parkeerrem te
gebruiken. Als u de wielen niet
blokkeert, kan de auto onverwachts in
beweging komen, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden (auto's met
bandenspanningswaarschuwings-
systeem)
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van
winterbanden heeft namelijk invloed op
de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Sneeuwkettingen monteren (auto's
met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
4.6 Rijtips
294

Page 297 of 510

5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........296
5.1.1 Automatische airconditioning . . .296
5.1.2 Stoelverwarming
*.........302
5.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .303
5.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .303
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .305
5.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......305
5.3.2 Voorzieningen in de bagageruimte .308
5.4 Gebruik van de overige voorzieningen
inhetinterieur .............312
5.4.1 Overige voorzieningen in het
interieur..............312
Voorzieningen in het interieur5
295

Page 298 of 510

5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
5.1.1 Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden
automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing.
De positie en vorm van de toetsen kunnen iets afwijken bij auto's met rechtse
besturing.
Bedieningspaneel airconditioning
Wijzigen van de ingestelde
temperatuur
Beweeg de temperatuurinstelknop
omhoog om de temperatuur te verhogen
en omlaag om de temperatuur te
verlagen.
Als
niet is ingedrukt, blaast het
systeem lucht met de
omgevingstemperatuur of verwarmde
lucht in het interieur.Instellen van de aanjagersnelheid
Beweeg de instelknop voor de
aanjagersnelheid omhoog om de
aanjagersnelheid te verhogen en omlaag
om de aanjagersnelheid te verlagen.
De aanjagersnelheid wordt op het display
weergegeven (7 snelheden).
Druk op
om de aanjager uit te
schakelen.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
296

Page 299 of 510

Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Beweeg de luchtcirculatieknop omhoog
of omlaag om de luchtcirculatiemodus te
wijzigen.
Iedere keer dat de knop wordt bediend,
worden er andere uitstroomopeningen
geselecteerd.
1Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam
2Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten
3Er stroomt lucht naar de voeten
4Er stroomt lucht naar de voeten en de
voorruitverwarming is in werking
Overige functies
• Schakelen tussen buitenluchtmodus
en recirculatiemodus (→blz. 298)
• Ontwasemen van de voorruit
(→blz. 298)
• Ontwasemen van de achterruit en
buitenspiegels (→blz. 298)
Gebruik van de automatische modus
1. Druk op
.
2. Wijzig de ingestelde temperatuur.
(→296)
3. Druk op
.
Iedere keer als opwordt gedrukt,
schakelt de koel- en ontvochtiging-
sfunctie tussen aan en uit.
4. Druk opom de werking te
beëindigen.
Wanneer de automatische modus is inge-
schakeld, worden de luchtcirculatiemodi en
de aanjagersnelheid niet weergegeven op
het bedieningspaneel voor de
airconditioning.
Controlelampje automatische modus
Als de instelling van de aanjagersnelheid
of de luchtcirculatiemodi worden
bediend, gaat het controlelampje
uit.
De automatische modus blijft echter
ingeschakeld voor de andere functies dan
die worden bediend.
Afzonderlijk instellen van de
temperatuur voor de bestuurder en
voor de voorpassagier (DUAL-modus)
Voer een van de volgende handelingen
uit om de DUAL-modus in te schakelen:
• Druk op
.

Wijzig de ingestelde temperatuur aan
passagierszijde met de temperatuur-
knop voor de passagierszijde.
Als de DUAL-modus is ingeschakeld,
brandt het controlelampje.
Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel (S-FLOW-modus)
Deze functie regelt automatisch de lucht-
circulatie van de airconditioning, zodat
prioriteit wordt gegeven aan de voorsto-
elen. Wanneer de voorpassagiersstoel niet
bezet is, stroomt er mogelijk alleen lucht
naar de bestuurdersstoel. Onnodig gebruik
van de airconditioning wordt onderdrukt,
wat zorgt voor een lager brandstofverbruik.
De geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel
werkt in de volgende situaties:
• Er worden geen passagiers
gesignaleerd op de achterstoelen
• De voorruitverwarming is niet in
werking
Wanneer de modus in werking is, brandt
.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
297
5
Voorzieningen in het interieur

Page 300 of 510

Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel handmatig in-/uitschakelen
Wanneer de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel
is ingeschakeld, kan met de schakelaar
worden ingesteld of de lucht alleen naar
de voorstoelen moet stromen of naar
alle stoelen. Wanneer de modus
handmatig wordt bediend, stopt de
automatische regeling van de
luchtcirculatie.
Druk op
op het bedieningspaneel
van de airco om de luchtcirculatie in te
stellen.
• Indicator brandt: luchtstroom alleen
naar de voorstoelen
• Indicator is uit: luchtstroom naar alle
stoelen.
Overige functies
Schakelen tussen buitenluchtmodus en
recirculatiemodus
Druk op
.
Elke keer dat er op
wordt gedrukt,
wijzigt de modus tussen
buitenluchtmodus en recirculatiemodus.
Als de recirculatiemodus is geselecteerd,
brandt het controlelampje
.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
aanjager
De instelling van de aanjagersnelheid
tijdens bediening in de automatische
modus kan aan de persoonlijke voorkeur
worden aangepast.
Druk op
om de instellingsmodus voor
de aanjagersnelheid te wijzigen.
Elke keer dat op
wordt gedrukt,
verandert de instellingsmodus voor de
aanjagersnelheid als volgt.
NORMAL (normaal)→ECO→FAST (snel)
→NORMAL (normaal)
Wanneer ECO wordt weergegeven op het
bedieningspaneel van de airconditioning,
wordt de airconditioning zo bediend dater prioriteit wordt gegeven aan een laag
brandstofverbruik door de
aanjagersnelheid te verlagen, enz.
Wanneer FAST op het bedieningspaneel
van de airconditioning wordt
weergegeven, neemt de aanjagersnelheid
toe.
Ontwasemen van de voorruit
De ruitontwaseming wordt gebruikt om
de voorruit en de zijruiten voor te
ontwasemen.
Druk op
.
Zet, als de recirculatiemodus is
ingeschakeld,
in de
buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit
automatisch.)
Verhoog de aanjagersnelheid en de
temperatuur om de voorruit en zijruiten
sneller te ontwasemen.
Als de ontwaseming is ingeschakeld,
brandt het controlelampje
.
Druk wanneer de voorruit is ontwasemd
nogmaals op
om terug te keren naar
de vorige modus.
Ontwasemen van de achterruit en
buitenspiegels
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming worden
gebruikt om de achterruit te ontwasemen
en om regendruppels, dauw en ijs van de
buitenspiegels te verwijderen.
Druk op
.
Elke keer als op
wordt gedrukt,
schakelt de verwarming tussen aan en uit.
Als de ontwaseming is ingeschakeld,
brandt het controlelampje
.
De achterruitverwarming en de
buitenspiegelverwarming worden na
ongeveer 15 minuten automatisch
uitgeschakeld.
Eco Score (score airco)
→98
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
298

Page:   < prev 1-10 ... 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 321-330 331-340 ... 510 next >