sensor TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 172 of 554

Selecteer voor selecteerbare
informatie over de werking en
instelwaarden de gewenste instelling
of waarde en druk vervolgens op
.
Druk op
om de selectie te
annuleren.
Selecteer “Proceed” (doorgaan) of
“Cancel” (annuleren) en druk op
als het controlescherm voor de
instellingen wordt weergegeven.
*1: Afhankelijk van het item kan na het
selecteren van een item een volgend
instelscherm worden weergegeven.
*2: Voor items waarbij het
aanpassingsniveau of de tijd wordt
ingesteld, wordt na het instellen van het
item het instelscherm weergegeven
totdat op
wordt gedrukt.
Tabel instellingen
Item Instellingen Resultaat van instelling
“On” (aan)
Schakelt de Lane Centering-functie van de LTA
(Lane Tracing Assist) in en uit. (→Blz. 257)
“Off” (uit)
“On” (aan)
Schakelt de stuurassistentiefunctie van de LTA
(Lane Tracing Assist) in en uit. (→Blz. 257)
“Off” (uit)
“High” (hoog)
Wijzigt de gevoeligheid van de waarschuwing van
de LTA (Lane Tracing Assist). (→Blz. 257)
“Standard” (standaard)
“On” (aan)
Schakelt het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) in en
uit. (→Blz. 252)
“Off” (uit)
“Early” (vroeg)
Wijzigt het waarschuwingstijdstip van het PCS
(Pre-Crash Safety-systeem). (→Blz. 252) “Middle” (gemiddeld)
“Late” (laat)
*1
“On” (aan)
Schakelt de Toyota Parking Assist-sensor in en uit.
(→Blz. 305)
“Off” (uit)
*1
“On” (aan)
Schakelt de Parking Support Brake-functie in en
uit. (→Blz. 314)
“Off” (uit)
*1
“On” (aan)
Schakelt de Blind Spot Monitor in en uit.
(→Blz. 286)
“Off” (uit)
“On” (aan)
Schakelt de waarschuwing slingeren auto van de
LTA (Lane Tracing Assist) in en uit. (→Blz. 257)
“Off” (uit)
“High” (hoog)
Wijzigt de gevoeligheid van de waarschuwing slin-
geren auto van de LTA (Lane Tracing Assist).
(→Blz. 257) “Standard” (standaard)
“Low” (laag)
*1
“Height” (hoogte)
Wijzigt de weergavepositie en helderheid van het
head-up display. (→Blz. 176) “Brightness” (helder-
heid)
“On” (aan)
Schakelt de RSA (Road Sign Assist) in en uit.
(→267)
“Off” (uit)
3.1 Instrumentenpaneel
170

Page 189 of 554

4.2 Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren
4.2.1 Portieren
De portieren kunnen worden
vergrendeld en ontgrendeld met de
instapfunctie, de afstandsbediening of
de schakelaars van de centrale
vergrendeling.
Van buitenaf ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren
Smart entry-systeem met startknop
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u
hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
1Pak de voorportiergreep vast om alle
portieren te ontgrendelen.
Zorg ervoor dat u de sensor aan de
achterzijde van de portiergreep
aanraakt.
De portieren en de achterklep kunnen
gedurende 3 seconden na het
vergrendelen niet worden
ontgrendeld.
2Raak de vergrendelsensor (de
uitholling in het oppervlak van de
voorportiergreep) aan om de portieren te
vergrendelen.
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.Afstandsbediening
1Vergrendelen van alle portieren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
Houd deze toets ingedrukt om de
zijruiten te sluiten.
*
2Ontgrendelen van alle portieren
Houd deze toets ingedrukt om de
zijruiten te openen.*
*
: Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om
aan te geven dat de portieren zijn
vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld:
eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
Beveiligingsfunctie
Als er niet binnen ongeveer 30 seconden
na het ontgrendelen van de auto een
portier wordt geopend, zorgt de
beveiligingsfunctie ervoor dat de auto
weer automatisch wordt vergrendeld.
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
187
4
Bediening van elk onderdeel

Page 190 of 554

Wanneer het portier niet kan worden
vergrendeld met de vergrendelsensor
op het oppervlak van de portiergreep
Wanneer het portier niet kan worden
vergrendeld, zelfs als u de
vergrendelsensor op het oppervlak van
de portiergreep met uw vinger aanraakt,
raak dan de vergrendelsensor aan met uw
handpalm.
Wanneer u handschoenen draagt, trek
deze dan uit.
Zoemer centrale vergrendeling
Als geprobeerd wordt de portieren te
vergrendelen wanneer een portier niet
geheel gesloten is, klinkt er gedurende
5 seconden een zoemer. Sluit het portier
volledig om de zoemer uit te schakelen en
vergrendel de portieren opnieuw.
Het alarm inschakelen (indien
aanwezig)
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, wordt het alarmsysteem
ingeschakeld. (→Blz. 51)
Wanneer het Smart entry-systeem met
startknop of de afstandsbediening niet
goed werkt
• Gebruik de mechanische sleutel om de
portieren te vergrendelen en
ontgrendelen. (→Blz. 460)
• Vervang de sleutelbatterij door een
nieuw exemplaar als deze ontladen
raakt. (→Blz. 418)Van binnenuit vergrendelen en
ontgrendelen van de portieren
Schakelaars centrale vergrendeling
1Vergrendelen van alle portieren
2Ontgrendelen van alle portieren
Vergrendelknoppen binnenzijde portier
1Vergrendelen van het portier
2Ontgrendelen van het portier
Zelfs als de vergrendelknoppen in de
stand vergrendeld staan, kunnen het
bestuurdersportier en het
voorpassagiersportier (alleen auto's
met linkse besturing) met de
binnenportiergreep worden geopend.
Vergrendelen van de voorportieren van
buitenaf zonder gebruik te maken van
een sleutel
1. Zet de vergrendelknop aan de
binnenzijde in de vergrendelde stand.
2. Sluit het portier met de portiergreep
uitgetrokken.
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
188

Page 199 of 554

• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
ontgrendeld en vergrendeld.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• De portieren worden mogelijk
ontgrendeld als er een grote
hoeveelheid water op de portiergreep
terechtkomt, bijvoorbeeld tijdens een
zware regenbui of in een wasstraat,
wanneer de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt.
(De portieren zullen na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld worden als ze niet
geopend en gesloten worden.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Sommige uitvoeringen: Wanneer de
vergrendelactie is uitgevoerd met de
vergrendelsensor, worden maximaal
tweemaal achter elkaar
identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk wordenvergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dit geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto.
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de batterijspaarmodus voor
de elektronische sleutel in om het
Smart entry-systeem met startknop
uit te schakelen. (→Blz. 195)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 478)
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
197
4
Bediening van elk onderdeel

Page 207 of 554

Binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt
automatisch gereduceerd op basis van de
helderheid van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
De modus voor de automatische
antiverblindingsstand wijzigen
Aan/uit
Wanneer de automatische
antiverblindingsstand is ingeschakeld,
brandt het controlelampje. De functie
wordt ingeschakeld telkens wanneer het
contact AAN wordt gezet. Druk op de
toets om de functie uit te schakelen. (Het
controlelampje gaat ook uit.)
Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren (auto's met
binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.WAARSCHUWING!
Verstel de spiegel niet tijdens het
rijden. Hierdoor kunt u de macht over
het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken, met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
4.4.3 Buitenspiegels
Procedure voor het verstellen
1. Draai de schakelaar om een
buitenspiegel te selecteren.
1Links
2Rechts
2. Bedien de schakelaar om de spiegel te
verstellen.
1Omhoog
2Rechts
3Omlaag
4Links
4.4 Verstellen van het stuurwiel en de buitenspiegels
205
4
Bediening van elk onderdeel

Page 213 of 554

5.1 Voordat u gaat rijden..........212
5.1.1Rijdenmetdeauto.........212
5.1.2 Lading en bagage.........219
5.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .220
5.2Rijprocedures..............220
5.2.1 Startknop.............220
5.2.2 Hybridetransmissie........224
5.2.3 Richtingaanwijzerschakelaar....228
5.2.4 Parkeerrem............229
5.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............229
5.3.1 Lichtschakelaar..........229
5.3.2 AHS
(Adaptive High Beam-systeem) . .231
5.3.3 Schakelaar mistlampen......235
5.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers....235
5.4Tanken..................237
5.4.1 Openen van de tankdop......237
5.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................239
5.5.1 Toyota Safety Sense........239
5.5.2 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .250
5.5.3 LTA (Lane Tracing Assist).....257
5.5.4 RSA (Road Sign Assist).......267
5.5.5 Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik......271
5.5.6 Rijmodusselectieschakelaar....282
5.5.7 Snelheidsbegrenzer........283
5.5.8 BSM (Blind Spot Monitor)
*.....285
5.5.9 Toyota Parking Assist-sensor*...304
5.5.10 Parking Support Brake-functie*.313
5.5.11 S-IPA (Simple Intelligent Parking
Assist-systeem)
*.........320
5.5.12 GPF-systeem (benzineroetfilter) .344
5.5.13 Ondersteunende systemen....344
5.6Rijtips..................348
5.6.1Rijdenindewinter.........348
Rijden5
211

Page 232 of 554

Inschakelen van het grootlicht
1Druk bij ingeschakelde koplampen de
hendel van u af om het grootlicht in te
schakelen.
Door de hendel weer in de
middenstand te zetten, wordt het
grootlicht weer uitgeschakeld.
2Trek de hendel naar u toe en laat deze
meteen weer los om één keer met het
grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de
koplampen in- of uitgeschakeld.
Extended Headlight Lighting-systeem
Dankzij dit systeem kunnen de
koplampen en de parkeerlichten voor
gedurende 30 seconden worden
ingeschakeld wanneer het contact UIT
staat.
Trek, nadat u het contact UIT hebt gezet,
de hendel naar u toe en laat hem los
terwijl de lichtschakelaar in de stand
staat.
Trek de hendel naar u toe en laat hem
weer los om de verlichting uit te
schakelen.Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het hybridesysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
. Dagrijverlichting is niet
ontworpen voor gebruik in het donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
De werking van de airconditioning wordt
mogelijk onderbroken.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in de
stand
ofstaat: De koplampen
worden automatisch uitgeschakeld als
het contact in stand ACC of UIT wordt
gezet.

Wanneer de lichtschakelaar in standstaat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
IO53PH030
IO53PH031
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
230

Page 233 of 554

Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in de stand
en vervolgens weer in de standof.
Automatische verticale
koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van
belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
wordt gezet en het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de verlichting is
ingeschakeld.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
staat
terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 478)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
5.3.2 AHS (Adaptive High
Beam-systeem)
Het Adaptive High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van
de verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
beoordelen en, indien nodig,
automatisch de verspreiding van het
licht van de koplampen te regelen.
• Past de helderheid en het verlichte
gebied van het grootlicht aan op basis
van de rijsnelheid.
• Regelt het variabele grootlicht zo, dat
het gebied rond tegenliggers en
voorliggers gedeeltelijk niet wordt
verlicht terwijl andere gebieden wel
verlicht worden door het grootlicht.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
231
5
Rijden

Page 237 of 554

5.3.3 Schakelaar mistlampen
De mistlampen zorgen voor meer zicht
bij ongunstige rijomstandigheden,
zoals bij regen en mist.
Bedieningsinstructies
1Schakelt de mistlampen voor en de
mistachterlichten uit
2Schakelt de mistlampen voor in
3Schakelt de mistlampen voor en
het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt
losgelaten, keert de ring terug naar
de stand
.
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, worden alleen de
mistachterlichten uitgeschakeld.
Mistlampen kunnen worden gebruikt
als
Mistlampen voor: De parkeerlichten voor
zijn ingeschakeld. Mistachterlichten: De
mistlampen voor zijn ingeschakeld.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
5.3.4 Ruitenwissers en
-sproeiers
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de hendel
te bedienen werken
de ruitenwissers en -sproeiers als volgt.
1Uit
2Stand AUTO
3Lage snelheid
4Hoge snelheid
5Enkele slag
Alswordt geselecteerd, beginnen
de ruitenwissers automatisch te
wissen als de sensor signaleert dat
het regent. De wissnelheid wordt
automatisch afgestemd op de
hoeveelheid neerslag en de
rijsnelheid.
In de stand
kan de
sensorgevoeligheid worden
ingesteld.
IO53PH036IO53PH037
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
235
5
Rijden

Page 238 of 554

6Verhoogt de gevoeligheid
7Verlaagt de gevoeligheid
8Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking.
De ruitenwissers zullen automatisch
een aantal slagen maken als de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact staat AAN.
Wisslag om druppelvorming te
voorkomen
Na enkele slagen volgt een pauze en
maken de wissers nog een slag om de
laatste druppels te verwijderen. Deze
functie werkt echter niet tijdens het
rijden.Regensensor
• De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag.
De auto is voorzien van een optische
sensor. Deze werkt mogelijk niet goed
als zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. op
de voorruit zitten.
• Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand
wordt gezet terwijl het
contact AAN is, maken de
ruitenwissers één wisslag om aan te
geven dat de stand AUTO is
ingeschakeld.
• Als de ruitenwisser gevoeliger wordt
afgesteld, kan de wisser één keer
werken om aan te geven dat de
gevoeligheid is gewijzigd.
• Als de temperatuur van de
regensensor 85°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.
IO53PH040
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
236

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 90 next >