sensor TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: PRIUS PLUG-IN HYBRID, Model: TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023Pages: 554, PDF Size: 107.79 MB
Page 302 of 554

– Wanneer een auto het
detectiegebied binnenkomt met
ongeveer dezelfde snelheid als uw
auto
– Wanneer uw auto vanuit stilstand
wegrijdt, blijft een auto in het
detectiegebied
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Wanneer de rijstroken breed zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en de auto
op een aangrenzende rijstrook ver
van uw auto vandaan is
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van de auto is gemonteerd
– Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de Blind Spot
Monitor-functie is ingeschakeld• In de volgende gevallen is de kans dat
de Blind Spot Monitor-functie
onnodig een auto en/of object
signaleert groter:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van de auto is gemonteerd
De Rear Crossing Traffic Alert-functie
De Rear Crossing Traffic Alert werkt wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld. Hij
kan andere auto's signaleren die van rechts of links achter naderen. Hij maakt gebruik van
radarsensoren om de bestuurder te waarschuwen voor de aanwezigheid van andere
auto's: de indicatoren in de buitenspiegels gaan knipperen en er klinkt een zoemer.
1Naderende auto's2Detectiegebieden
IO55PH087
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
300
Page 304 of 554

De Rear Crossing Traffic Alert-functie
werkt wanneer
• Het BSM-systeem is ingeschakeld.
(→Blz. 169)
• De selectiehendel in stand R staat.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
8 km/h.
• De rijsnelheid van de naderende auto
tussen ongeveer 8 km/h en 28 km/h
ligt.
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De Rear Crossing Traffic Alert-functie is
niet ontworpen om de volgende typen
voertuigen en/of objecten te signaleren:
• Voertuigen die van direct achter de
auto naderen
• Voertuigen die achteruit inparkeren in
een parkeerruimte naast uw auto
• Voertuigen die niet kunnen worden
gesignaleerd door de sensoren als
gevolg van obstakels
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.*
• Voertuigen die van de auto af
bewegen
• Voertuigen die naderen vanuit
parkeerruimtes naast uw auto
*
• De afstand tussen de sensor en de
naderende auto wordt te klein
*: Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
In de volgende gevallen signaleert de
Rear Crossing Traffic Alert-functie auto's
mogelijk niet correct:
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
• Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op bovenstaande positie op de
achterbumper is bedekt door modder,
sneeuw of ijs of wanneer er een
sticker op is geplakt
• Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
• Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen elke
auto
• Wanneer een auto met hoge snelheid
nadert
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
IO55PH089
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
302
Page 305 of 554

• Bij het achteruitrijden op een helling
met een grote verandering in het
hellingspercentage
• Bij het onder een scherpe hoek
achteruit uitrijden van een
parkeerplaats
• Bij het rijden met een aanhangwagen
• Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die binnen
het detectiegebied komt
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Wanneer u achteruitrijdend een bocht
maakt• Wanneer een voertuig een bocht
maakt in het detectiegebied
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
In de volgende gevallen is de kans dat de
Rear Crossing Traffic Alert-functie onno-
dig een auto en/of object signaleert groter:
• Wanneer de parkeerplaats uitkijkt op
een straat en er auto's over die straat
rijden
•
Wanneer de afstand tussen uw auto en
metalen objecten, zoals een vangrail,
wand, verkeersbord of geparkeerde
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
303
5
Rijden
Page 306 of 554

auto, die mogelijk elektrische golven
richting de achterzijde van de auto
reflecteren, kort is
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Wanneer een voertuig uw auto van
opzij passeert
• Wanneer een gesignaleerde
naderende auto een bocht maakt
• Als er zich ronddraaiende objecten,
zoals een ventilator van een
airco-unit, in de buurt van de auto
bevinden
• Als er water op de achterbumper spat
of gespoten wordt, bijvoorbeeld van
een sproeier
• In geval van bewegende objecten
(vlaggen, uitlaatgassen, grote
regendruppels of sneeuwvlokken,
plassen op het wegdek, enz.)• Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
• Roosters en goten
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
5.5.9 Toyota Parking
Assist-sensor*
*: Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot obstakels bij
het fileparkeren en achteruit
inparkeren in een garage wordt
gemeten door sensoren en wordt
doorgegeven via de displays en een
zoemer. Controleer bij gebruik van dit
systeem ook altijd zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1Hoeksensoren voor
2Binnenste sensoren voor
3Hoeksensoren achter
4Binnenste sensoren achter
5Zijsensoren voor
6Zijsensoren achter
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
304
Page 307 of 554

Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
De Toyota Parking Assist-sensor kan
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
(→blz. 169) van het
multi-informatiedisplay.
Wanneer ON (aan) wordt geselecteerd,
gaat het controlelampje van de Toyota
Parking Assist-sensor branden.
Wanneer OFF (uit) wordt geselecteerd,
wordt de Toyota Parking Assist-sensor
pas weer ingeschakeld wanneer ON (aan)
wordt geselecteerd via het scherm
op
het multi-informatiedisplay. (Het
systeem wordt niet automatisch
ingeschakeld, zelfs niet wanneer het
hybridesysteem opnieuw wordt gestart.)
Display
Wanneer de sensoren een obstakel
signaleren, wordt de bestuurder door
middel van de volgende displays
geïnformeerd over de positie en afstand
tot het obstakel.Multi-informatiedisplay
1Werking binnenste sensor voor
2Werking hoeksensor voor
3Werking zijsensor voor
4Werking zijsensor achter
5Werking hoeksensor achter
6Werking binnenste sensor achter
• Het display van de werking wordt
grijs weergegeven als de sensoren in
werking zijn.
• De displays van de werking van de
zijsensor voor en zijsensor achter
worden niet weergegeven tot de
gebieden aan de zijkant volledig zijn
gescand.
Scherm audiosysteem
Wanneer de Toyota Parking Assist
Monitor wordt weergegeven: Bij
signalering van een obstakel verschijnt er
in de rechter bovenhoek van het scherm
van het audiosysteem een
vereenvoudigde weergave van het beeld.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
305
5
Rijden
Page 308 of 554

Weergave sensorsignalering, afstand tot obstakel
Weergave afstand
Sensoren die een obstakel signaleren, branden continu of knipperen.
Multi-
informatiedis-
play
*
Scherm audio-
systeem*
Globale afstand tot obstakel
Hoeksensoren voor,
binnenste sensoren
voor en zijsensoren
voorHoeksensoren ach-
ter, binnenste sen-
soren achter en zij-
sensoren achter
(continu)(langzaam knip-
peren)Ver weg
1
100cm-60cm
6
150cm-60cm
(continu)(knipperen)
↕
1
60 cm - 45 cm
2
60 cm - 45 cm
3
100cm-70cm
4
100cm-70cm
5
60cm-45cm
6
60cm-45cm
(continu)(snel knipperen)
1
45 cm - 35 cm
2
45 cm - 35 cm
3
70 cm - 30 cm
4
70cm-30cm
5
45cm-35cm
6
45cm-35cm
(knipperen)(continu)Dichtbij
1
Minder dan 35 cm
2
Minder dan 35 cm
3
Minder dan 30 cm
4
Minder dan 30 cm
5
Minder dan 35 cm
6
Minder dan 35 cm
1Binnenste sensoren voor
2Hoeksensoren voor
3Zijsensoren voor
4Zijsensoren achter
5Hoeksensoren achter
6Binnenste sensoren achter*: De afbeeldingen wijken, afhankelijk van de signaleringsstatus, mogelijk af van de
getoonde afbeeldingen. (→Blz. 305)
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
306
Page 309 of 554

Zoemer
Wanneer een obstakel wordt
gesignaleerd, klinkt de zoemer.
• Wanneer u een obstakel nadert, klinkt
de zoemer met steeds kortere
tussenpozen. Wanneer het obstakel
zeer dichtbij is, klinkt de zoemer niet
langer met tussenpozen (korte
piepsignalen), maar continu (lang
piepsignaal).
– De afstand tot het obstakel dat door
de hoeksensor voor is gesignaleerd,
is ongeveer 35 cm of minder
– De afstand tot het obstakel dat door
de zijsensor voor of de zijsensor
achter is gesignaleerd, is ongeveer
30 cm of minder
– De afstand tot het obstakel dat door
de sensor voor is gesignaleerd, is
ongeveer 35 cm of minder
– De afstand tot het obstakel dat door
de hoeksensor achter is
gesignaleerd, is ongeveer 35 cm of
minder
– De afstand tot het obstakel dat door
de sensor achter is gesignaleerd, is
ongeveer 35 cm of minder
• Wanneer een obstakel door meerdere
sensoren tegelijkertijd wordt
gesignaleerd, klinkt de zoemer
overeenkomstig de kortste afstand tot
het obstakel.
• Wanneer er gelijktijdig obstakels aan
de voor- en achterzijde van de auto
worden gesignaleerd, klinken er
afzonderlijk zoemers met
verschillende zoempatronen
overeenkomstig de afstand tot elk
obstakel.
Het volume en de timing van de zoemer
kunnen worden gewijzigd. (→Blz. 478)Detectiebereik van de sensoren
1Ongeveer 100 cm
2Ongeveer 150 cm
3Ongeveer 60 cm
4Ongeveer 100 cm
• Het detectiebereik is rechts in de
afbeelding aangegeven. De sensor
zal het obstakel echter niet
signaleren wanneer dit zich te
dichtbij bevindt.
• Meer informatie m.b.t. de signalering
van objecten aan de zijkanten.
(→Blz. 308)
• De afstand waarbij een obstakel kan
worden gesignaleerd en of het
obstakel kan worden gesignaleerd,
zijn afhankelijk van de vorm en de
status van het obstakel.
Het detectiebereik voor obstakels kan
worden gewijzigd. (→Blz. 478)
Werkingsvoorwaarden
Het contact wordt AAN gezet.
• Hoeksensoren voor:
– Andere schakelstand dan P
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
307
5
Rijden
Page 310 of 554

• Zijsensoren voor/zijsensoren achter:
– Andere schakelstand dan P
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
– Het stuurwiel wordt ongeveer 90° of
meer gedraaid
• Binnenste sensoren voor:
– Andere schakelstand dan P of R
geselecteerd
– De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h
of lager
• Hoeksensoren achter/binnenste
sensoren achter:
Schakelstand R is geselecteerd
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 323
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de
bumper van de auto.
• Afhankelijk van de vorm van het
obstakel en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of kan
detectie onmogelijk zijn.
• Mogelijk worden obstakels niet
gesignaleerd als deze zich te dicht bij
de sensor bevinden.
• Tussen het signaleren van een object
en de weergave zit een kleine
vertraging. Zelfs wanneer u met een
lage snelheid rijdt en u een obstakel te
dicht nadert voordat het display en de
zoemer worden geactiveerd, worden
het display en de zoemer mogelijk
helemaal niet geactiveerd.
• Smalle paaltjes of objecten die lager
zijn dan de sensor worden mogelijk
niet gesignaleerd wanneer u ze
nadert, zelfs als ze eenmaal zijn
gesignaleerd.• Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen als de
audio-installatie hard staat of als de
luchtcirculatie van de airconditioning
veel geluid produceert.
Waarschuwingsfunctie obstakel
Wanneer een obstakel zich aan de
zijkant van de auto op het traject van de
auto bevindt terwijl de auto naar voren
of achteren rijdt, informeert deze functie
de bestuurder m.b.v. het display en de
zoemer. (→Blz. 306, blz. 307)
1Obstakel
2Berekend traject auto
Signalering obstakels aan zijkanten
• Obstakels aan de zijkanten worden
tijdens het rijden gesignaleerd door
de zijkanten te scannen met de
zijsensoren. Herkende obstakels
worden gedurende maximaal
ongeveer 2 minuten in het geheugen
opgeslagen.
• Obstakels worden mogelijk niet aan de
zijkanten gesignaleerd tot de scan is
voltooid. Nadat het contact AAN is
gezet, wordt het scannen voltooid
nadat er korte tijd met de auto is
gereden.
• Wanneer een obstakel, zoals een
ander voertuig, een voetganger of een
dier, door de zijsensoren is
gesignaleerd, blijft het systeem het
obstakel mogelijk signaleren, zelfs
nadat het obstakel zich niet meer
binnen het detectiegebied van de
zijsensor bevindt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
308
Page 311 of 554

Als “Clean Parking Assist Sensor”
(reinig Parking Assist-sensor) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Mogelijk is een sensor vuil of bedekt met
sneeuw of ijs. Wanneer dit in zo'n geval
van de sensor wordt verwijderd, moet
het systeem weer normaal werken.
Ook kan het gebeuren dat er een storing
wordt weergegeven of een obstakel niet
wordt gesignaleerd doordat de sensor
bij lage buitentemperaturen is bevroren.
Als de sensor is ontdooid, moet het
systeem weer normaal werken.
Als “Parking Assist Malfunction”
(storing Parking Assist) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Afhankelijk van de storing in de sensor,
werkt het apparaat mogelijk niet
normaal. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Instellingen (bijv. volume zoemer)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 478)
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
autoSituaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Als het object zich te dicht bij de
sensor bevindt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
309
5
Rijden
Page 312 of 554

• Als een voetganger kleren draagt die
geen ultrasoongolven reflecteren
(bijvoorbeeld een rok met plooien of
volants).
• Wanneer objecten die niet loodrecht
op de grond staan, objecten die niet in
een rechte hoek ten opzichte van de
rijrichting van de auto staan of
ongelijkmatige of golvende objecten
zich binnen het detectiebereik
bevinden.
• Bij sterke wind
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
• Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object
bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd
• Als een object zoals een auto,
motorfiets, fiets of voetganger voor
de auto langs komt of plotseling van
opzij opduikt.
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
• Als de auto niet stabiel functioneert,
zoals na een ongeval of tijdens een
storing
• Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een
bandenreparatieset worden
toegepast.
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals
de onderstaande, werkt het systeem
mogelijk zelfs als er geen kans op een
aanrijding is.• Wanneer op een smalle weg wordt
gereden
• Wanneer richting een spandoek of
vlag, een laaghangende tak of een
slagboom (zoals wordt gebruikt bij
spoorwegovergangen, tolpoortjes en
parkeerplaatsen) wordt gereden
• Bij een groef of gat in het wegdek
• Wanneer de auto over een metalen
afdekking (rooster) rijdt, zoals
gebruikt boven afvoergoten
• Bij het omhoog of omlaag rijden op
een steile helling
• Als een sensor wordt geraakt door een
grote hoeveelheid water, zoals bij het
rijden op een overstroomde weg
•
De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem oplossen.)
•Een sensor is bedekt met een waterfilm
of er is sprake van zware regenval
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm
Wanneer het stevig waait
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
310