TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Page 281 of 554
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist
U kunt de Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist inschakelen/
uitschakelen via
op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 150)
Wanneer de Dynamic Radar Cruise
Control met Road Sign Assist in werking
is en u bergaf rijdt, overschrijdt de
rijsnelheid mogelijk de ingestelde
snelheid.
In dit geval wordt de weergegeven
ingestelde rijsnelheid verlicht en klinkt er
een zoemer om de bestuurder te
waarschuwen.
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik kan worden
gebruikt als
• Schakelstand D is geselecteerd.
• De gewenste snelheid kan worden
ingesteld wanneer de rijsnelheid
ongeveer 30 km/h of hoger is. (Als de
snelheid echter wordt ingesteld
terwijl de rijsnelheid lager is dan
ongeveer 30 km/h, wordt de snelheid
ingesteld op ongeveer 30 km/h.)
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren.
Na het accelereren gaat de auto weer
rijden met de ingestelde snelheid. Als de
afstandsregelmodus is ingeschakeld,
neemt de rijsnelheid echter mogelijk af
tot onder de ingestelde snelheid, zodat
de afstand tot de voorligger
gehandhaafd blijft.
Als de auto stopt tijdens rijden met de
volgregeling
• Door hendel omhoog te drukken
terwijl de voorligger stopt, wordt, als
de voorligger begint te rijden, binnen
ongeveer 3 seconden nadat de hendel
omhoog is gedrukt het rijden met de
volgregeling hervat.• Als de voorligger binnen 3 seconden
nadat uw auto is gestopt begint te
rijden, wordt het rijden met de
volgregeling hervat.
Automatisch uitschakelen van de
afstandsregelmodus
De afstandsregelmodus wordt
automatisch uitgeschakeld in de
volgende situaties.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
• De sensor kan niet goed signaleren
omdat hij ergens door bedekt is.
• Wanneer de remregeling of de
begrenzingsregeling voor het
vermogen van een ondersteunend
systeem in werking is.
(Bijvoorbeeld: Pre-Crash
Safety-systeem, wegrijregeling)
• De parkeerrem is geactiveerd.
• De auto wordt door het systeem
stilgezet op een steile helling.
•
Als de auto door het systeem is stilge-
zet, wordt het volgen van de voorligger
in de volgende gevallen niet hervat:
– De bestuurder draagt geen
veiligheidsgordel.
– Het bestuurdersportier wordt
geopend.
– De auto staat langer dan 3 minuten
stil.
Mogelijk wordt automatisch
schakelstand P ingeschakeld.
(→Blz. 226)
Als de afstandsregelmodus om een
andere dan de hierboven genoemde
redenen automatisch uitgeschakeld
wordt, kan er een storing in het systeem
aanwezig zijn. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
5
Rijden
Page 282 of 554
Automatisch uitschakelen van de
constante-snelheidsregelmodus
De constante-snelheidsregelmodus
wordt automatisch uitgeschakeld in de
volgende situaties:
• Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan
ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde rijsnelheid.
• Werkelijke rijsnelheid zakt onder
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
• Wanneer de remregeling of de
begrenzingsregeling voor het
vermogen van een ondersteunend
systeem in werking is.
(Bijvoorbeeld: Pre-Crash Safety-
systeem, wegrijregeling)
Als de constante-snelheidsregelmodus
om een andere dan de hierboven
genoemde redenen automatisch
uitgeschakeld wordt, kan er een storing
in het systeem aanwezig zijn. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed wanneer
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed in situaties waarbij de RSA
mogelijk niet goed werkt of niet goed
signaleert (→blz. 270). Controleer
daarom, wanneer u deze functie
gebruikt, het weergegeven verkeersbord
met de snelheidslimiet.In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het omhoog of omlaag gedrukt
houden van de hendel.
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligt
Werking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→249, blz. 442)
Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd. Omdat de sensor deze
voertuigen wellicht niet op de juiste
manier signaleert, wordt er mogelijk
geen naderingswaarschuwing
(→blz. 277) gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
280
Page 283 of 554
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden•Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
• Motorfietsen die op dezelfde rijstrook
rijden
• Als door omringend verkeer
opgeworpen water of sneeuw de
signalering door de sensor hindert
•
Als de achterzijde van de auto ver
ingezakt is (omdat er zware lading in de
bagageruimte vervoerd wordt, enz.)
• De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal). Doordat
de sensor voorliggers mogelijk niet op
de juiste manier signaleert, werkt het
systeem mogelijk niet goed.• Als de weg erg bochtig is of de
rijstroken erg smal zijn
• Als u veelvuldig stuurcorrecties moet
uitvoeren of frequent van rijstrook
wisselt
• Als uw voorligger plotseling
decelereert
• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
• Als de rijsnelheid afneemt tot de
ingestelde snelheid na acceleratie van
de auto door intrappen van het
gaspedaal.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
5
Rijden
Page 284 of 554
5.5.6 Rijmodusselectieschakelaar
Afhankelijk van de rijomstandigheden kan een van de 3 rijmodi worden geselecteerd.
Rijmodi
Druk herhaaldelijk op de toets tot het systeem de gewenste rijmodus inschakelt.
Telkens wanneer op de toets wordt gedrukt, verandert de rijmodus in onderstaande
volgorde en gaan de controlelampjes ECO MODE en PWR MODE dienovereenkomstig aan
en uit.
1Normal-modus
Geschikt voor normaal rijden.
Wanneer de normale modus is
geselecteerd, doven de
controlelampjes ECO MODE en PWR
MODE.
2POWER-modus
Geschikt voor wanneer wendbaarheid
en een uitstekende reactie op het
gaspedaal gewenst zijn, bijvoorbeeld
bij het rijden in bergachtige
gebieden.
Wanneer de POWER-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
PWR MODE branden op het
hoofdscherm.
3ECO-rijmodus
Geschikt voor het rijden met een
lager brandstofverbruik doordat er
soepeler koppel wordt gegenereerd
in reactie op de bediening van het
gaspedaal dan in de normale modus.
Wanneer de ECO-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE branden op het
hoofdscherm.
Als de airconditioning wordt gebruikt,
schakelt de aanjagersnelheidsmodus
automatisch over naar de ECO-modus
(→blz. 354), zodat er tijdens het
rijden nog minder brandstof wordt
verbruikt.
Automatisch uitschakelen van de
POWER-modus
• De POWER-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.• De normale modus en de
ECO-rijmodus worden echter niet
automatisch uitgeschakeld zolang u
niet op de toets drukt, zelfs niet als
het contact UIT wordt gezet.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
Page 285 of 554
5.5.7 Snelheidsbegrenzer
Er kan een gewenste maximumsnelheid
worden ingesteld met de cruise
control-schakelaar. De
snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Instellen van de rijsnelheid
Druk op de schakelaar om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
Accelereer of decelereer naar de
gewenste snelheid en druk de hendel
naar beneden om de gewenste
maximumsnelheid in te stellen.
Als de hendel naar beneden wordt
gedrukt terwijl de auto stilstaat of
wanneer de rijsnelheid 30 km/h of lager
is, wordt de snelheid ingesteld op
30 km/h.Wijzigen van de ingestelde snelheid
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Houd de hendel vast tot de gewenste
snelheid bereikt is.
Voor een kleine wijziging van de
ingestelde snelheid druk u de hendel
lichtjes omhoog of omlaag en laat u
hem vervolgens los.
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer
1Uitschakelen
Trek de hendel naar u toe om de
snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
2Hervatten
Druk de hendel omhoog om het
gebruik van de snelheidsbegrenzer te
hervatten.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
5
Rijden
Page 286 of 554
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en gaat
het hoofdscherm branden:
• Wanneer u het gaspedaal volledig
intrapt
• Wanneer u bergaf rijdt (er klinkt ook
een zoemer)
Automatische uitschakeling
snelheidsbegrenzer
De ingestelde snelheid wordt
automatisch geannuleerd in een van de
volgende situaties:
• De cruise control wordt ingeschakeld.
• Wanneer het VSC- en/of TRC-systeem
wordt uitgeschakeld door het
indrukken van de schakelaar VSC OFF.
Als “Speed Limiter Malfunction Visit
Your Dealer” (Storing
snelheidsbegrenzer. Ga naar uw
dealer.) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT en weer
AAN en stel vervolgens de
snelheidsbegrenzer in. Als de
snelheidsbegrenzer niet kan worden
ingesteld, is er mogelijk een storing
aanwezig in het systeem. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behorengekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, ook al kan er normaal met
de auto worden gereden.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de
snelheidsbegrenzer voorkomen
Laat de snelheidsbegrenzer
uitgeschakeld wanneer deze niet in
gebruik is.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de snelheidsbegrenzer
Gebruik de snelheidsbegrenzer niet in
de volgende situaties. Als u dat wel
doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
• Op steile hellingen
OPMERKING
Wanneer wordt gewaarschuwd via een
weergave op het instrumentenpaneel
en een zoemer nadat de ingestelde
snelheidslimiet is overschreden
wanneer helling af wordt gereden,
trap dan het rempedaal in om te
decelereren.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284
Page 287 of 554
5.5.8 BSM (Blind Spot Monitor)*
*: Indien aanwezig
Overzicht van de Blind Spot Monitor
De Blind Spot Monitor is een systeem met 2 functies;
• De Blind Spot Monitor-functie Helpt de bestuurder bij het maken van de beslissing
wanneer van rijstrook te wisselen
• De Rear Crossing Traffic Alert-functie Helpt de bestuurder bij het achteruitrijden
Deze functies maken gebruik van dezelfde sensoren.
1Indicatoren in buitenspiegel
Blind Spot Monitor-functie: Als een
auto in de dode hoek wordt gesigna-
leerd, gaat de indicator in de buiten-
spiegel branden als de richtingaan-
wijzerschakelaar niet wordt bediend.
Als de richtingaanwijzerschakelaar
wordt bediend in de richting van de
zijde waar een auto wordt gesignaleerd,
gaat de indicator in de buitenspiegel
knipperen.
Rear Crossing Traffic Alert-functie:
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, gaan de indicatoren in
de buitenspiegels knipperen.
2Het scherm en de indicator Blind Spot
Monitor aan/uit
De Blind Spot Monitor-functie en de
Rear Crossing Traffic Alert-functie kun-
nen in en uit worden geschakeld via het
multi-informatiedisplay. (→
Blz. 169)Wanneer de functie is ingeschakeld,
gaat het controlelampje BSM in het
instrumentenpaneel branden en
klinkt de zoemer.
3Rear Crossing Traffic Alert-zoemer
(alleen Rear Crossing Traffic Alert-functie)
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, klinkt een zoemer
vanuit het dashboard aan
bestuurderszijde.
4RCTA-signaleringsscherm (alleen
RCTA)
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, wordt het
RCTA-signaleringsscherm
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
285
5
Rijden
Page 288 of 554
Wijzigen van instellingen van de Blind
Spot Monitor-functie en de Rear
Crossing Traffic Alert-functie
De Blind Spot Monitor-functie en Rear
Crossing Traffic Alert-functie kunnen
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
(→blz. 169) op het
multi-informatiedisplay.
Wanneer de systemen zijn uitgeschakeld,
kunnen ze alleen via het scherm
op
het multi-informatiedisplay weer worden
ingeschakeld. (De systemen worden niet
automatisch ingeschakeld, zelfs niet
wanneer het hybridesysteem opnieuw
wordt gestart.)
De zichtbaarheid van de BSM-
indicatoren in de buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Hoorbaarheid van de Rear Crossing
Traffic Alert-zoemer
De Rear Crossing Traffic Alert-zoemer
komt mogelijk moeilijk boven harde
geluiden uit, zoals wanneer het volume
van het audiosysteem hoog staat.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
De sensorspanning is niet in orde of
water, sneeuw, modder, enz. hopen zich
mogelijk op in de buurt rondom de sensor
in de bumper (→blz. 298). Wanneer het
water, de sneeuw, de modder, enz.
rondom de sensor in de bumper wordt
verwijderd, moet het systeem weer
normaal gaan werken. Ook werkt
mogelijk de sensor niet normaal bij
extreem warm of koud weer.Wanneer “Blind Spot Monitor System
Malfunction Visit Your Dealer” (Storing
in Blind Spot Monitor-systeem. Ga naar
uw dealer) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
286
Page 289 of 554
Verklaringen bij de Blind Spot Monitor
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
287
5
Rijden
Page 290 of 554
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
288