YAMAHA AEROX50 2009 Instructieboekje (in Dutch)
Page 11 of 68
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande-
ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de
grondspeling of de hellinghoek op
geen enkele manier vermindert, de
veerweg, de stuuruitslag of de bedie-
ning niet beperkt en geen lampen of
reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van descooter. De scooter kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlij-
ke elektrische storing voordoen waar-
door de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de machine te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinatieszijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-12
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
U3C6D1D0.book Page 4 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 12 of 68
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-5
1
DAU10372
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scoo-
ter recht, anders kan hij gaan schui-
ven.
De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Contro-
leer de remmen na het wassen van de
scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voor-
zien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van de
scooter en kan uw aandacht afleiden
van het verkeer. (Zie pagina 1-1.)
U3C6D1D0.book Page 5 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 13 of 68
BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1
23
4
6 8
9
7
5
1. Achterremhendel (pagina 3-5)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-4)
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-3)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-8)
6. Middenbok (pagina 6-17)
7. Kickstarter (pagina 3-9)
8. Luchtfilterelement (pagina 6-10)9. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-9)
U3C6D1D0.book Page 1 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 14 of 68
BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
23
1
4
56
1. Tankdop (pagina 3-5)
2. Gasgreep (pagina 6-11)
3. Voorremhendel (pagina 3-5)
4. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-9)
5. Accu/zekering (pagina 6-19/6-20)
6. Olietankdop (pagina 3-8)U3C6D1D0.book Page 2 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 15 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
3
DAU10460
Contactslot/stuurslot Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
DAU10640
ON“”
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom en de motor kan worden ge-
start. De sleutel kan niet worden uitgeno-
men.OPMERKINGDe koplamp, de instrumentenverlichting en
het achterlicht gaan automatisch brandenwanneer de motor wordt gestart.
DAU10661
OFF“”
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar“” of“”
terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden
de elektrische systemen uitgeschakeld,
wat mogelijk kan leiden tot verlies vande controle of een ongeval.
DAU10670
CONTROLE “”
Het waarschuwingslampje 2-takt injectie-
smering moet gaan branden. (Zie pagina
3-2.)
DAU10681
LOCK“”
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “ ”-stand in en
draai deze dan naar “ ”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan
naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
PUSHOPEN
ZAUM0253
U3C6D1D0.book Page 1 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 16 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
DAU11003
Controle- en waarschuwings-
lampjes
DAU11020
Controlelampje
richtingaanwijzers“”
Dit controlelampje knippert terwijl de scha-
kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin-
ker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht“”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11181
Waarschuwingslampje
olieniveau“”
Dit waarschuwingslampje brandt als de
sleutel in de“”-stand staat of als het olie-
niveau in het oliereservoir voor 2-takt injec-
tiesmering bij draaiende motor te laag staat.
Als het waarschuwingslampje bij draaiende
motor gaat branden, stop dan direct en vul
het oliereservoir met Yamalube 2 of gelijk-
waardige 2-takt injectiesmering van ofwel
JASO-klasse “FC” of ISO-klasse “EG-C” of
“EG-D”. Het waarschuwingslampje moet
doven nadat het oliereservoir voor 2-takt in-
jectiesmering is bijgevuld.OPMERKIN
G
Vraag een Yamaha dealer het elektrisch cir-
cuit te controleren als het waarschuwings-
lampje niet gaat branden als de sleutel in
de“”-stand staat of niet dooft nadat de
olie in het oliereservoir voor 2-takt injectie-smering is bijgevuld.LET OP
DCA16291
Gebruik het voertuig alleen als u weet
dat het motorolieniveau voldoende hoogis.
DAU11433
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.LET OP
DCA10021
Laat de motor niet draaien terwijl dezeoververhit is.OPMERKING
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radia-
tor.
1. Controlelampje richtingaanwijzers“”
2. Controlelampje grootlicht“”
3. Waarschuwingslampje olieniveau“”
TEMP
123
ZAUM0254
1. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur“”
TEMP
Km / h
E1/2
F
1
ZAUM0255
U3C6D1D0.book Page 2 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 17 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
3
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-24 nadere instructies ver-meld.
DAUT1821
Snelheidsmeterunit De snelheidsmeterunit is voorzien van een
snelheidsmeter en een kilometerteller. De
snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
De kilometerteller toont de totale afgelegde
afstand.
DAU11851
Toerenteller (indien aanwezig)Met de elektrische toerenteller kan de mo-
torrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.LET OP
DCA10031
Laat de motor niet draaien terwijl de toe-
renteller in de rode zone wijst.Rode zone: 10000 tpm en hoger
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
21
ZAUM0801
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
1
2
ZAUM0292
U3C6D1D0.book Page 3 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 18 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
3
DAU12140
Brandstofniveaumeter De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
naald beweegt naar “E” (leeg) naarmate het
brandstofniveau daalt. Vul zo snel mogelijk
brandstof bij als de naald bij “E” staat.OPMERKINGVoorkom dat de brandstoftank geheeldroog komt te staan.
DAU12347
Stuurschakelaars Links
Rechts
DAU12400
Dimlichtschakelaar“/”
Zet deze schakelaar op“” voor grootlicht
en op“” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar“/”
Druk deze schakelaar naar“” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar“” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar“”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAUM1132
Startknop“”
Druk bij bekrachtigde voor- of achterrem
deze knop in om de motor via de startmotor
te starten. Zie pagina 5-1 voor startinstruc-
ties voordat u de motor start.
1. Brandstofniveaumeter
E1/2
F
1
ZAUM0257
1. Claxonschakelaar“”
2. Richtingaanwijzerschakelaar“/”
3. Dimlichtschakelaar“/”
1. Startknop“”
U3C6D1D0.book Page 4 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 19 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
3
DAU12900
Voorremhendel De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
DAU12950
Achterremhendel De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het
stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAUM2081
Tankdop Om de tankdop te verwijderen
1. Open het slotplaatje van de tankdop.
2. Steek de sleutel in het slot en draai
deze 1/4 slag linksom. Het slot wordt
ontgrendeld en de tankdop kan wor-
den verwijderd.
Om de tankdop aan te brengen
1. Druk de tankdop in positie met de sleu-
tel in het slot.
2. Draai de sleutel rechtsom naar de oor-
spronkelijke positie en neem hem dan
uit.
3. Sluit het slotplaatje van de tankdop.
1. Voorremhendel
1
ZAUM0084
1. Achterremhendel
1
ZAUM0085
1. Tankdop
1
ZAUM0262
U3C6D1D0.book Page 5 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM
Page 20 of 68
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-6
3
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden aangebracht
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct aangebracht en ver-grendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11141
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is aangebracht. Doorbrandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13212
Brandstof Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens hettanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zo-
als de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft bereikt.
Omdat brandstof uitzet als deze warm
wordt, kan de warmte van de motor of
de zon ervoor zorgen dat brandstof uit
de brandstoftank stroomt.3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15151
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
1
2
ZAUM0020
U3C6D1D0.book Page 6 Thursday, August 7, 2008 9:22 AM