YAMAHA FJR1300A 2003 Instructieboekje (in Dutch)

Page 61 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-8
6
Voordat een bougie wordt aangebracht,
moet de elektrodenafstand met een draad-
voelmaat worden gemeten; breng als dat
nodig is de elektrodenafstand op specifica-
tie.
Reinig het oppervlak van de bougiepakking
en het pasvlak en verwijder eventueel vuil
uit de schroefdraad van de bougie.
OPMERKING:_ Als er geen momentsleutel voorhanden is
om de bougie te monteren, is het aanhaal-
moment ongeveer correct als een kwart-
slag tot een halve slag–verder dan
handvast wordt aangedraaid. De bougie
moet echter zo snel mogelijk met het juiste
aanhaalmoment te worden aangedraaid. _
Voorgeschreven bougie:
CR8E (NGK) of
U24ESR-N (DENSO)
a. ElektrodenafstandElektrodenafstand:
0,7–0,8 mm
Aanhaalmoment:
Bougie:
12,5 Nm (1,25 m·kgf)
U5JWD2.book Page 8 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 62 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-9
6
DAU05018
Motorolie en oliefilterpatroon Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon wor-
den vervangen volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de motorfiets op de middenbok.OPMERKING:_ Zorg dat de motorfiets rechtop staat wan-
neer u het olieniveau controleert. Wanneer
de machine iets schuin staat, kan het ni-
veau al foutief worden afgelezen. _2. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.3. Wacht een paar minuten tot de olie tot
rust is gekomen en controleer dan het
olieniveau via het kijkglas linksonder
in het carter.
OPMERKING:_ Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan. _4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.Om de motorolie te verversen
(met of zonder vervanging van oliefilter-
patroon)
1. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
OPMERKING:_ Sla de stappen 4–6 over als de oliefilterpa-
troon niet wordt vervangen. _
1. Kijkglas motorolieniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1. Vuldop motorolie
2. Oliefilterpatroon
3. Aftapplug motorolie
U5JWD2.book Page 9 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 63 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-10
6
4. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.OPMERKING:_ De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren. _
5. Smeer een dun laagje motorolie op de
o-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.OPMERKING:_ Zorg dat de o-ring goed correct aanligt. _
6. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon en
zet deze dan met een momentsleutel
vast met het voorgeschreven aanhaal-
moment.
7. Breng de olieaftapplug aan en zet
deze dan vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.OPMERKING:_ Controleer of de onderlegring beschadigd
is en vervang indien nodig. _
1. Oliefilterpatroon
2. Oliefiltersleutel
1. O-ring
1. Oliefilterpatroon
2. MomentsleutelAanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1,7 m·kgf)
U5JWD2.book Page 10 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 64 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
6
8. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motoro-
lie, monteer dan de olievuldop en zet
deze vast.
DCA00133
LET OP:_ 
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olieën
met een “CD” dieselspecificatie of
olieën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aanduiding.

Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
_9. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.OPMERKING:_ Nadat de motor is gestart moet het waar-
schuwingslampje olieniveau uitgaan, als
het olieniveau correct is. _
DC000067
LET OP:_ Zet de motor direct af als het waarschu-
wingslampje olieniveau knippert of blijft
branden en laat de machine controleren
door een Yamaha dealer. _10. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig. Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
43 Nm (4,3 m·kgf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van
oliefilterpatroon:
3,8 L
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4 L
Totale hoeveelheid (droge motor):
4,9 L
U5JWD2.book Page 11 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 65 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
6
DAU04067
Cardanolie Vóór elke rit moet het cardanhuis worden
gecontroleerd op olielekkage. Laat de mo-
torfiets controleren en repareren door een
Yamaha dealer als er lekkage wordt aange-
troffen. Bovendien dient de cardanolie als
volgt te worden ververst op de aangegeven
tijdstippen in het periodieke onderhoud- en
smeerschema.
DW000066
WAARSCHUWING
_ 
Zorg ervoor dat geen verontreini-
gingen het cardanhuis kunnen bin-
nendringen.

Zorg ervoor dat geen olie op de
banden of wielen terecht komt.
_
Controleren van het olieniveau in het
cardanhuis
1. Zet de motorfiets op de middenbok.OPMERKING:_ 
Het olieniveau in het cardanhuis moet
worden gecontroleerd terwijl de motor
koud is.

Zorg dat de motorfiets rechtop staat bij
het controleren van het motorolieni-
veau. Wanneer de motorfiets iets
schuin staat, kan het koelvloeistofni-
veau al foutief worden afgelezen.
_2. Verwijder de olievulplug en controleer
het olieniveau in het cardanhuis.
OPMERKING:_ Het olieniveau moet bij de rand van de vulo-
pening staan. _3. Als de olie onder de rand van de vulo-
pening staat, vul dan genoeg olie van
de aanbevolen soort bij tot het correc-
te niveau.
Verversen van de cardanolie
1. Plaats een oliecarter onder het car-
danhuis om de gebruikte olie op te
vangen.
2. Verwijder de olievulplug en de aftap-
plug om de olie uit het cardanhuis af te
tappen.
3. Breng de olieaftapplug voor het car-
danhuis aan en zet hem vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
4. Vul de aanbevolen cardanolie bij tot
aan de rand van de vulopening.
1. Vulplug cardanolie
2. Aftapplug cardanolie
3. Correct olieniveau
Aanhaalmoment:
Aftapplug cardanolie:
23 Nm (2,3 m·kgf)
U5JWD2.book Page 12 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 66 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
6
5. Breng de vulplug aan en zet hem vast.
6. Controleer het cardanhuis op olielek-
kage. Zoek ingeval van lekkage naar
de oorzaak.
DAU04861
Controleren van het
koelvloeistofniveau Voor iedere rit moet als volgt het koelvloei-
stofniveau worden gecontroleerd. Ook
moet de koelvloeistof worden ververst vol-
gens de intervalperioden vermeld in het pe-
riodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Zet de motorfiets op de middenbok.OPMERKING:_ 
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.

Zorg dat de motorfiets rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistof-
niveau. Wanneer de motorfiets iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
_
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.OPMERKING:_ Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan. _
Aanbevolen cardanolie:
Cardanolie
(Onderdeelnr.: 9079E-SH001-00)
Oliehoeveelheid:
0,2 L
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
U5JWD2.book Page 13 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 67 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
6
3. Als de koelvloeistof bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de bout, open het
deksel over de reservoirdop en open
de reservoirdop zelf.
4. Vul koelvloeistof of gedistilleerd water
bij om het koelvloeistofniveau tot aan
de merkstreep voor maximumniveau
te brengen; sluit dan de reservoirdop
en het reservoirdeksel en breng de
bout aan.
DC000080
LET OP:_ 
Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.

Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.

Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectief
zijn.
_
DW000067
WAARSCHUWING
_ Verwijder de koelvloeistofradiator-
vuldop nooit terwijl de motor nog heet
is. _
OPMERKING:_ 
De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de
temperatuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-38 nadere instructies ver-
meld.
_
1. Bout
2. Deksel koelvloeistofreservoirdop
3. Dop van koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir:
(tot aan de merkstreep voor
maximumniveau)
0,25 L
U5JWD2.book Page 14 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 68 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
6
DAU04509*
Reinigen van het
luchtfilterelement Het luchtfilterelement moet worden gerei-
nigd volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Reinig het luchtfilterelement vaker als u
in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het paneel E. (Zie
pagina 6-7 voor het verwijderen en
aanbrengen van het paneel).
2. Verwijder de luchtinlaatkap door de
snelschroeven los te halen.3. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.4. Trek het luchtfilterelement los.1. Luchtinlaathuis
2. Snelschroef (× 4)
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef (× 4)
1. Luchtfilterelement
U5JWD2.book Page 15 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 69 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
6
5. Geef een paar tikjes tegen het luchtfil-
terelement om het meeste stof en vuil
te verwijderen en blaas dan het nog
achtergebleven vuil weg met perslucht
zoals afgebeeld. Vervang het luchtfil-
terelement als dit beschadigd is.
6. Steek het luchtfilterelement in het
luchtfilterhuis.
DC000082*
LET OP:_ 
Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is ge-
plaatst.

Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig
is, dat kan leiden tot overmatige
slijtage bij de zuigers en/of de cilin-
ders.
_7. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
8. Monteer de luchtinlaatkap door de
snelschroeven aan te brengen.
9. Monteer het paneel.
DAU04033
Controleren van stationair
toerental Het stationair toerental moet als volgt wor-
den gecontroleerd en eventueel door een
Yamaha dealer afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Start de motor en laat een paar minuten
warmdraaien bij 1.000–2.000 tpm, terwijl nu
en dan het gas wordt opengedraaid naar
4.000 tpm–5.000 tpm.OPMERKING:_ De motor is voldoende warm als deze snel
reageert op de gasbediening. _Stationair toerental:
1.000–1.100 tpm
U5JWD2.book Page 16 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page 70 of 112

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
6
DAU00635
Afstellen van de vrije slag van de
gaskabel De vrije slag van de gaskabel dient 3–5 mm
te bedragen bij de gasgreep. Controleer de
vrije slag van de gaskabel regelmatig en
laat zo nodig afstellen door een Yamaha
dealer.
DAU00637
Afstellen van de klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU00658
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en eventueel worden bijge-
steld.
DW000082
WAARSCHUWING
_ 
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).

De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
_
a. Vrije slag gaskabelU5JWD2.book Page 17 Wednesday, November 13, 2002 12:15 PM

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 120 next >