YAMAHA TMAX 2004 Instructieboekje (in Dutch)
Page 61 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
2
3
4
5
67
8
9 vers dan zo snel mogelijk met
koelvloeistof, anders wordt de
motor onvoldoende gekoeld en
is het koelsysteem niet be-
schermd tegen bevriezing en
corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel
mogelijk een Yamaha dealer het
antivries percentage van de
koelvloeistof te controleren, an-
ders zal de koelvloeistof minder
effectief zijn.
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-
vuldop nooit terwijl de motor nog
heet is.
5. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de schroef aan te brengen.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt auto-
matisch aan of uit, afhankelijk van
de temperatuur van de koelvloei-
stof in de koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt,staan op pagina 6-35 nadere in-
structies vermeld.
DAU21120
Reinigen van het
luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden ge-
reinigd volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema. Reinig het luchtfil-
terelement vaker als u in zeer stoffige
of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
(Zie pagina 6-6.)
2. Verwijder de kuipruit door de
schroeven los te halen.
3. Verwijder het luchtfilterdeksel door
de schroeven los te halen en trek
dan het luchtfilterelement eruit.
1. Schroef
1
1(×5)
Page 62 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
4. Geef een paar tikjes tegen het
luchtfilterelement om het meeste
stof en vuil te verwijderen en blaas
dan het nog achtergebleven vuil
weg met perslucht zoals afge-beeld. Vervang het luchtfilterele-
ment als dit beschadigd is.
5. Steek het luchtfilterelement in het
luchtfilterhuis.
LET OP:
DCA10480
Controleer of het luchtfilterele-
ment correct in het luchtfilter-
huis is geplaatst.
Laat de motor nooit draaien
zonder dat het luchtfilterele-
ment aanwezig is, dat kan leiden
tot overmatige slijtage bij de zui-
ger(s) en/of de cilinder(s).
6. Monteer het luchtfilterdeksel door
de schroeven aan te brengen.
7. Breng de kuipruit en het stroomlijn-paneel aan.
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
1. Luchtfilterelement
1
2
2
1
Page 63 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
2
3
4
5
67
8
9
DAU33481
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt
worden gecontroleerd en eventueel af-
gesteld volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze af-
stelling te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze
snel reageert op de gasbediening.
1. Verwijder het paneel B. (Zie
pagina 6-6.)
2. Controleer het stationair toerental
en stel dit indien nodig volgens de
specificatie af door de stationair
stelschroef te verdraaien. Draai de
schroef in de richting (a) om het
stationair toerental te verhogen.
Draai de schroef in de richting (b)
om het stationair toerental te verla-
gen.
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toe-
rental niet haalbaar is volgens de hier-
boven beschreven werkwijze, vraag
dan een Yamaha dealer de afstelling
uit te voeren.
3. Monteer het paneel.
DAU21380
Speling van de gaskabel
afstellen
De vrije slag van de gaskabel dient
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen
bij de gasgreep. Controleer de vrije
slag van de gaskabel regelmatig en
laat de vrije slag indien nodig afstellen
door een Yamaha dealer.
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1150–1250 omw/min
1(a)
(b)
1. Vrije slag gaskabel
1
Page 64 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU21400
Afstellen van de klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik
gaan afwijken, waardoor de lucht/
brandstof-verhouding kan veranderen
en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit
te voorkomen moet de klepspeling door
een Yamaha dealer worden afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU33600
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een opti-
male prestatie, levensduur en veilige
werking van uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit
worden gecontroleerd en indien nodig
worden bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld ter-
wijl de banden koud zijn (wan-
neer de temperatuur van de
banden gelijk is aan de omge-
vingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en
het totale gewicht van rijder,
passagier, bagage en accessoi-
res dat voor dit model is vastge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA11200
De aanwezigheid van bagage heeft
grote invloed op het weggedrag, de
rem- en rij-eigenschappen en de vei-
ligheid van uw machine. Neem daar-
om de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
DE MACHINE NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbe- Bandspanning (gemeten op
koude banden):
0–90 kg (0–198 lb) :
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2
)
90–190 kg (198–419 lb) :
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2
)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm
2
)
Maximale belasting*:
190 kg (419 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder,
passagier, bagage en accessoi-
res
Page 65 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
2
3
4
5
67
8
9 laden machine kan leiden tot
beschadiging van de banden,
controleverlies of ernstig letsel.
Zorg dat het totale gewicht van
de bestuurder, de passagier, de
bagage en de gemonteerde ac-
cessoires nooit het voorge-
schreven maximumlaadgewicht
voor de machine overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte spul-
len die tijdens de rit kunnen
gaan schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de machine en verdeel het
gewicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielop-
hanging en de bandspanning
aan op het te vervoeren ge-
wicht.
Controleer vóór iedere rit de
conditie en spanning van de
banden.Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden
gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte
op het midden van de band de vermel-
de limiet heeft bereikt, de band spijkers
of stukjes glas bevat of wanneer de
wang van de band scheurtjes vertoont,
moet de band onmiddellijk door een
Yamaha dealer worden vervangen.
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepteis voor diverse landen verschillend.
Neem altijd de lokale voorschriften in
acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless ban-
den.
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden
door een Yamaha dealer vervan-
gen. Rijden op een machine met
versleten banden is niet alleen
verboden, maar dit heeft ook
een averechts effect op de rij-
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale bandprofieldiepte
(voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
12
Voorband:
Maat:
120/70R-14M/C 55H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252F
BRIDGESTONE/TH01F
Achterband:
Maat:
160/60R-15M/C 67H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252
BRIDGESTONE/TH01R
Page 66 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-22
1
2
3
4
5
6
7
8
9stabiliteit, waardoor u de macht
over het stuur zou kunnen ver-
liezen.
De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclusief
banden, dient te worden overge-
laten aan een Yamaha dealer,
die over de nodige vakkundige
kennis en ervaring beschikt.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een opti-
male prestatie, levensduur en veilige
werking van uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere
rit op scheurtjes, verbuiging of kr-
omtrekken. Laat ingeval van scha-
de het wiel door een Yamaha
dealer vervangen. Probeer het
wiel nooit zelf te repareren, hoe
klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitge-
balanceerd. Een niet uitgebalan-
ceerd wiel zal mogelijk slecht
functioneren, of kan een slechte
wegligging en een verkorte le-
vensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het band-
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optima-le eigenschappen verkrijgt.
Page 67 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-23
2
3
4
5
67
8
9
DAU33451
Vrije slag voor- en
achterremhendel
Voor
Achter
Aan de uiteinden van de remhendels
mag geen vrije slag aanwezig zijn. Als
er toch een vrije slag is, laat dan een
Yamaha dealer het remsysteem in-specteren.
DAU33472
Afstellen van de
parkeerremkabel
Afstellen van de parkeerrem kan nodig
zijn als de parkeerrem het voertuig niet
goed in stilstand houdt. Als de parkeer-
rem niet in gebruik is, moet de parkeer-
remkabel bij de achterremklauw een
lengte hebben van 46 mm tot 48 mm
(1.81 in tot 1.89 in). Controleer de leng-
te van de parkeerremkabel regelmatig
en stel deze indien nodig als volgt bij.
Voor een langere parkeerremkabel
draait u de stelmoer bij de achterrem-
klauw in richting (a). Voor een kortere
parkeerremkabel draait u de stelmoer
1. Stelmoer
2. Lengte parkeerremkabel
2
1
(b)
(a)
Page 68 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-24
1
2
3
4
5
6
7
8
9
in richting (b).
WAARSCHUWING
DWA10650
Vraag een Yamaha dealer de afstel-
ling te doen als de juiste afstelling
niet haalbaar is volgens de beschre-
ven werkwijze.
DAU22390
Controleren van voor- en
achterremblokken
De remblokken in de voor- en achter-
rem moeten worden gecontroleerd op
slijtage volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU22430
Remblokken voorrem
Elk voorremblok is voorzien van slijta-
ge-indicatorgroeven, zodat het remblok
kan worden gecontroleerd zonder de
rem te hoeven demonteren. Let op de
slijtage-indicatorgroeven om de rem-
blokslijtage te controleren. Wanneer
een remblok zover is afgesleten dat deslijtage-indicatorgroeven vrijwel zijn
verdwenen, vraag dan een Yamaha
dealer de remblokken als set te vervan-
gen.
DAU22492
Remblokken achterrem
1. Verwijder de achterremklauw door
de bouten los te halen.
2. Controleer elk achterremblok op
schade en meet de remvoeringdik-
te. Als een remblok beschadigd is
of als de remvoeringdikte minder is
dan 0.8 mm (0.03 in), vraag dan
een Yamaha dealer de remblok-
ken als set te vervangen.
3. Monteer de achterremklauw door
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
1 1
1. Bout
2. Remvoeringdikte
1
2
Page 69 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-25
2
3
4
5
67
8
9
de bouten aan te brengen en deze
dan vast te zetten met het voorge-
schreven aanhaalmoment.
LET OP:
DCA12821
Gebruik de achterrem of de parkeer-
rem niet nadat de remklauw is ver-
wijderd, anders wordt de
remklauwzuiger naar buiten ge-
drukt.
DAU22580
Controleren van
remvloeistofniveau
Voorrem
Achterrem
Bij een tekort aan remvloeistof kan
lucht het remsysteem binnendringen,waarna de remwerking mogelijk minder
effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor
minimumniveau staat en vul indien no-
dig bij. Een laag remvloeistofniveau
wijst mogelijk op verregaande rem-
blokslijtage en/of lekkage in het rem-
systeem. Als het remvloeistofniveau
laag is, controleer dan de remblokken
op slijtage en het remsysteem op lek-
kage.
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht:
Bij het controleren van het rem-
vloeistofniveau moet het boven-
vlak van het remvloeistofreservoir
horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorge-
schreven kwaliteit remvloeistof,
anders kunnen de rubber afdich-
tingen verslechteren en zo lekka-
ge en slechte remwerking
teweegbrengen.
Aanhaalmoment:
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 28.9 ft·lbf)
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
1
1
Page 70 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-26
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Vul bij met hetzelfde type rem-
vloeistof. Bij vermengen van ver-
schillende typen remvloeistof
kunnen schadelijke chemische
reacties optreden en kan de rem-
werking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreser-
voir kan binnendringen. Water zal
het kookpunt van de remvloeistof
aanzienlijk verlagen zodat damp-
belvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunst-
stof onderdelen aantasten. Veeg
gemorste remvloeistof steeds di-
rect af.
Naarmate de remblokken afslijten,
zal het remvloeistofniveau gelei-
delijk verder dalen. Vraag echter
wel een Yamaha dealer om een in-
spectie als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald.
DAU22730
Verversen van remvloeistof
Vraag een Yamaha dealer de remvloei-
stof te verversen volgens de intervalpe-
rioden voorgeschreven onder
OPMERKING in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema. Laat boven-
dien de olie-keeringen van de hoofd-
remcilinders en de remklauwen en de
remslangen vervangen volgens de in-
tervalperioden of wanneer ze lekken of
zijn beschadigd.
Oliekeerringen: Vervang elke twee
jaar.
Remslangen: Vervang elke vier
jaar.
DAU23110
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort
voorafgaand aan elke rit te worden ge-
controleerd. Smeer of vervang ook de
gaskabel volgens de intervaltijden ge-
specificeerd in het periodiek onder-
houdsschema. Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4