YAMAHA XMAX 250 2009 Instructieboekje (in Dutch)
Page 51 of 92
2. Controleer de bougie op afslijting van
de elektroden en op overmatige
koolstof- of andere aanslag. Vervang
indien nodig de bougie.
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand
indien nodig af volgens de specifica-
tie.
1. Elektrodenafstand
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad
van de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2
slag verder te draaien. De bougie moet
echter zo snel mogelijk naar het juiste
aanhaalmoment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
5. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAUM1551
Motorolie
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de
olie worden ververst volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema en wanneer het
controlelampje olieverversingstermijn
gaat branden.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de scooter op de middenbok.
Wanneer de machine iets schuin sta-
at, kan het niveau al foutief worden
afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar
minuten warmdraaien en zet hem
dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie
tot rust te laten komen, verwijder de
olievuldop, veeg de peilstok schoon,
steek deze weer in de vulopening
(zonder vast te draaien) en neem dan
weer uit om het olieniveau te contro-
leren.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
Aanhaalmoment:
Bougie:
17,5 Nm (1,75 m·kgf, 12,5 ft·lbf)
Elektrodenafstand:
0,8–0,9 mm (0,031–0,035 in)
1
ZAUM0037
Voorgeschreven bougie:
NGK/DR8EA
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-9
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 51
Page 52 of 92
1. Olievuldop
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
4. Als de motorolie beneden de merks-
treep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Verversen van de motorolie
1. Start de motor, laat deze een paar
minuten warmdraaien en zet hem
dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de
motor om de gebruikte olie op te
vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
1. Olieaftapplug
4. Controleer of de ring beschadigd is
en vervang indien nodig.
1. Olieaftapplug
2. Ring
5. Breng de onderlegring en de olieaf-
tapplug aan en zet de plug dan vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
OPMERKING
Controleer of de onderlegring correct aan-
ligt.
6. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motoro-
lie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1
Oliehoeveelheid bij verversing:
1,20 L (1,27 US qt, 1,06 Imp.qt)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
20 Nm (2,0 m·kgf, 14 ft·lbf)
11
ZAUM0686
1
3
2
1
ZAUM0685
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-10
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 52
Page 53 of 92
DCA11670
LET OP
●Gebruik geen olie met een “CD”-
dieselspecificatie of een hogere
kwaliteit dan gespecificeerd.
Gebruik ook geen olie met een
“ENERGY CONSERVING II” of
hogere aanduiding.
●Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
7. Start de motor, laat deze een paar
minuten stationair draaien en contro-
leer daarbij op olielekkage. Als er
sprake is van olielekkage, zet de
motor dan direct af en zoek de oor-
zaak.
8. Stel de indicator olieverversing terug.
(Zie pagina 3-6).
DAU20064
Eindoverbrengingsolie
Het eindoverbrengingshuis moet voor
elke rit worden gecontroleerd op olielek-
kage. In geval van lekkage dient u de sco-
oter door een Yamaha dealer te laten
nakijken en repareren. Bovendien dient de
eindoverbrengingsolie als volgt te worden
ververst op de tijdstippen vermeld in het
periodieke onderhouds- en smeersche-
ma.
1. Start de motor, warm de eindover-
brengingsolie op door enkele minu-
ten te rijden en zet dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de
gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug van de eindoverbrenging om de
olie uit het eindoverbrengingshuis af
te tappen.
1. Vuldop versnellingsbakolie
2. O-ring
5. Breng de aftapplug voor de eindo-
verbrengingsolie aan en zet deze
vast met het voorgeschreven aanha-
almoment.
1. Aftapplug versnellingsbakolie
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-11
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 53
Page 54 of 92
6. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen eindo-
verbrengingsolie, breng dan de olie-
vuldop aan en zet deze vast.
WAARSCHUWING! Zorg ervoor
dat geen vreemde materialen in
het eindoverbrengingshuis
terechtkomen. Zorg ervoor dat
geen olie op de band of het wiel
terechtkomt.
[DWA11311]
7. Controleer het eindoverbrengings-
huis op olielekkage. Zoek in geval
van lekkage naar de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofnive-
au worden gecontroleerd. Ook moet de
koelvloeistof worden ververst volgens de
intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAUS1274
Controleren van het
koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
●Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud
is, temperatuurverschillen zijn name-
lijk van invloed op het niveau.
●Zorg dat de machine rechtop staat
bij het controleren van het koelvloeis-
tofniveau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau
via het kijkglas.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maxi-
mumniveau staan.
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
3. Kijkglas koelvloeistofniveau
3. Als de koelvloeistof op of beneden
de merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de voetplaatmat
aan de rechterzijde door deze omho-
og te trekken.
4. Open de dop van het koelvloeistofre-
servoir, en vul koelvloeistof bij tot aan
de merkstreep voor maximumniveau.
WAARSCHUWING! Verwijder alle-
en de dop van het koelvloeistofre-
servoir. Probeer nooit om de radia-
torvuldop te verwijderen als de
motor koud is.
[DWA15161]. LET OP: Als
er geen koelvloeistof aanwezig is,
gebruik dan in plaats daarvan
gedistilleerd water of onthard lei-
dingwater. Gebruik geen hard
FULL
LOW
Aanbevolen
eindoverbrengingsolie:
Zie pagina 8-1
Oliehoeveelheid:
0,25 L (0,26 US qt, 0,22 Imp.qt)
Aanhaalmoment:
Aftapplug eindoverbrengingsolie:
22 Nm (2,2 m·kgf, 15,9 ft·lbf)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-12
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 54
Page 55 of 92
water of zout water, dit is schade-
lijk voor de motor. Als er in plaats
van koelvloeistof water is gebruikt,
vervang dit dan zo snel mogelijk
door koelvloeistof, anders is het
systeem niet beschermd tegen
vorst en corrosie. Als er water aan
de koelvloeistof is toegevoegd,
laat dan een Yamaha dealer zo
snel mogelijk het antivriesgehalte
van de koelvloeistof controleren
om te voorkomen dat de effectivi-
teit van de koelvloeistof afneemt.
[DCA10472]
1. Dop koelvloeistofreservoir
5. Sluit de dop van het koelvloeistofre-
servoir
6. Plaats de voetplaatmat in de oors-
pronkelijke positie en druk deze vast.
DAU33031
De koelvloeistof verversen
De koelvloeistof moet volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema ververst worden.
Laat de koelvloeistof verversen door een
Yamaha dealer. WAARSCHUWING! Pro-
beer nooit om de radiatorvuldop te ver-
wijderen als de motor warm is.
[DWA10381]DAUS1334
Luchtfilter en luchtfilterele-
menten in v-snaarbehuizing
reinigen
Het luchtfilterelement moet worden ver-
vangen en het luchtfilterelement in de v-
snaarbehuizing moet worden gereinigd
volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudss-
chema. Reinig de luchtfilterelementen
vaker als u in zeer stoffige of vochtige
gebieden rijdt.
Het luchtfilterelement vervangen
1. Zet de scooter op de middenbok.
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
3. Luchtfilterelement
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door
de schroeven te verwijderen.
1
2 2
ZAUM06623
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,26 L (0,27 US qt, 0,23 Imp.qt)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-13
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 55
Page 56 of 92
1. Schroef
3. Trek het luchtfilterelement uit.
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
Reinigen van het luchtfilterelement in
de v-snaarbehuizing
1. Verwijder het stroomlijnpaneel C. (Zie
pagina 6-6).
2. Verwijder het luchtfilterdeksel op de
v-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.
1. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2. Schroef
3. Verwijder het luchtfilterelement en
blaas vervolgens het vuil weg met
perslucht zoals getoond.
1. Houder luchtfilterelement
2. Luchtfilterelement
4. Controleer het luchtfilterelement op
beschadiging en vervang het indien
nodig.
5. Breng het luchtfilterelement aan met
de gekleurde kant naar buiten. LET
OP: Zorg ervoor dat elk filterele-
ment goed aanligt in de behuizing.
Laat de motor nooit draaien met
de filterelementen uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten
raken.
[DCA10531]
6. Bevestig het luchtfilterdeksel in de v-
snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
7. Breng het stroomlijnpaneel aan.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-14
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 56
Page 57 of 92
DAUS1290
Speling van de gaskabel
afstellen
1. Vrije slag gaskabel
De speling van de gaskabel dient 3,0–5,0
mm (0,12–0,20 in) te zijn bij de gasgreep.
Controleer de vrije slag van de gaskabel
regelmatig en stel deze indien nodig als
volgt af.
OPMERKING
Het stationair toerental moet correct zijn
afgesteld voordat de gaskabelspeling
wordt gecontroleerd en afgesteld.
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A (zie
pagina 6-6).
2. Draai de borgmoer los.
1. Rubber dop
2. Borgmoer
3. Stelmoer
3. Draai de stelmoer richting (a) voor
meer gaskabelspeling. Draai de stel-
moer richting (b) voor minder gaska-
belspeling.
4. Draai de borgmoer aan.
5. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan
afwijken, waardoor de lucht/brandstof-
verhouding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yama-
ha dealer worden afgesteld volgens de
intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-15
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 57
Page 58 of 92
DAU21871
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optima-
le prestatie, levensduur en veilige werking
van uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
DWA10500
s s
WAARSCHUWING
●De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld terwijl
de banden koud zijn (wanneer de
temperatuur van de banden gelijk
is aan de omgevingstemperatuur).
●De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en
het totale gewicht van rijder, pas-
sagier, bagage en accessoires dat
voor dit model is vastgesteld.
DWA14660
s s
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van bagage is van
grote invloed op het weggedrag, de
rem- en rij-eigenschappen en de veilig-
heid van uw machine. Neem daarom de
volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
●DE MACHINE NOOIT OVERBELA-
DEN! Rijden met een overbeladen
machine kan leiden tot beschadi-
ging van de banden, controlever-
lies of ernstig letsel. Zorg dat het
totale gewicht van de bestuurder,
de passagier, de bagage en de
gemonteerde accessoires nooit
het voorgeschreven maximumla-
adgewicht voor de machine
overschrijdt.
●Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
●Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dichtbij het midden
van de machine en verdeel het
gewicht over beide zijden.
●Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
●Controleer vóór iedere rit de con-
ditie en spanning van de banden.
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
Tot 90 kg (198 lb):
Voor:
190 kPa (27,02 psi) (1,9 kgf/cm
2)
Achter:
220 kPa (31,29 psi) (2,2 kgf/cm
2)
90 kg (198 lb)~maximale:
Voor:
210 kPa (29,86 psi) (2,1 kgf/cm
2)
Achter:
250 kPa (35,55 psi) (2,5 kgf/cm
2)
Maximale belasting*:
180 kg (396,9 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
ZAUM0053
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-16
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 58
Page 59 of 92
Inspectie van banden
1. Bandprofieldiepte
2. Wang van band
Voor elke rit moeten de banden worden
gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte
op het midden van de band de vermelde
limiet heeft bereikt, de band spijkers of
stukjes glas bevat of wanneer de wang
van de band scheurtjes vertoont, moet de
band onmiddellijk door een Yamaha dea-
ler worden vervangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem
altijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless ban-
den.
DWA10470
s s
WAARSCHUWING
●Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
●De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over
de nodige vakkundige kennis en
ervaring beschikt.Voorband:
Maat:
120/70-15 M/C 56S(Michelin -
Continental)
120/70-15 M/C 56P(Pirelli)
Fabrikant/model:
Michelin/GoldStandard
Continental/ContiTwist TL
Pirelli/GTS23
Achterband:
Maat:
140/70-14 M/C 68S(Michelin -
Continental)
140/70-14 M/C 68P(Pirelli)
Fabrikant/model:
Michelin/GoldStandard
Continental/ContiTwist TL
Pirelli/GTS24
Minimale bandprofieldiepte (voor
en achter):
1.6 mm (0.06 in)
1
2
ZAUM0054
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 59
Page 60 of 92
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking
van uw voertuig.
●Controleer de velgen voor iedere rit
op scheurtjes, verbuiging of krom-
trekken. Laat ingeval van schade het
wiel door een Yamaha dealer vervan-
gen. Probeer het wiel nooit zelf te
repareren, hoe klein de reparatie ook
is. Vervang een wiel dat vervormd is
of haarscheurtjes vertoont.
●Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren,
of kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden
tot gevolg hebben.
●Rijd niet te snel direct na het verwis-
selen van een band. Het bandop-
pervlak dient eerst te zijn ingereden
voordat het zijn optimale eigens-
chappen verkrijgt.
DAU33453
Vrije slag voor- en
achterremhendel
Voor
AchterAan de uiteinden van de remhendels mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha
dealer het remsysteem inspecteren.DWA14211
s s
WAARSCHUWING
Een zacht of sponzig gevoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in
het hydraulisch systeem aanwezig is.
Als er lucht in het hydraulisch systeem
zit, laat dan het systeem door een
Yamaha dealer ontluchten voordat de
machine wordt gebruikt. Lucht in het
hydraulisch systeem heeft een negatief
effect op de remwerking, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen met een ongeluk als gevolg.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
6
1C0-F819D-D5.QXD 3/10/08 06:55 Página 60