BMW 2 SERIES COUPE 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: 2 SERIES COUPE, Model: BMW 2 SERIES COUPE 2016Pages: 243, PDF Size: 5.41 MB
Page 91 of 243

Instellingen op het Control
Display
Tijd
Tijdzone instellen1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Tijdzone:"4.Selecteer de gewenste tijdzone.
De tijdzone wordt opgeslagen.
Tijd instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Tijd:"4.Controller draaien tot de gewenste uren
worden weergegeven.5.Controller indrukken.6.Controller draaien tot de gewenste minu‐
ten worden weergegeven.7.Controller indrukken.
De tijd wordt opgeslagen.
Weergavevorm van de tijd instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Formaat:"4.Gewenste vorm selecteren.
Weergavevorm van de tijd wordt opgeslagen.
Automatische tijdinstelling
Afhankelijk van de uitrusting worden de tijd,
datum en evt. de tijdzone automatisch geac‐
tualiseerd.
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Klok autom. zetten"Datum
Datum instellen1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Datum:"4.Controller draaien tot de gewenste dag
wordt weergegeven.5.Controller indrukken.6.Instelling voor maand en jaar overeenkom‐
stig uitvoeren.
Datum wordt opgeslagen.
Weergavevorm van de datum instellen
1."Instellingen"2."Tijd/datum"3."Formaat:"4.Gewenste vorm selecteren.
Datumvorm wordt opgeslagen.
Taal
Taal instellen Taal op het Control Display instellen:
1."Instellingen"2."Taal/eenheden"3."Taal:"4.Gewenste taal selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Spraakdialoog instellen
Spraakdialoog voor het spraakgestuurd sys‐
teem, zie pagina 26.
Seite 91WeergavenBediening91
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 92 of 243

Maateenheden
Maateenheden instellen
Maateenheden voor verbruik, weg/afstanden
en temperatuur instellen:1."Instellingen"2."Taal/eenheden"3.Gewenst menupunt selecteren.4.Gewenste eenheid selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Helderheid
Helderheid instellen
Helderheid van het Control Display instellen:
1."Instellingen"2."Control-display"3."Helderheid"4.Controller draaien tot de gewenste helder‐
heid bereikt is.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Naargelang de lichtverhoudingen kan de rege‐
ling van de lichtsterkte eventueel niet direct
worden herkend.
Seite 92BedieningWeergaven92
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 93 of 243

VerlichtingUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Overzicht Schakelaars in de auto
De lichtschakelaar bevindt zich naast het
stuurwiel.
Verlichtingsfuncties
SymboolFunctieMistachterlichtMistlampAutomatische verlichtingsregeling
Adaptieve bochtverlichtingSymboolFunctieLicht uit
DagrijlichtStadslichtDimlichtKoplampverstelling bij halogeen‐
koplampenInstrumentenverlichting
Stads-, dim- en parkeerlicht
Algemeen
Schakelaarstand:
, ,
Wanneer bij uitgeschakeld contact het be‐
stuurdersportier wordt geopend, wordt de bui‐
tenverlichting bij deze schakelaarstanden au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Stadslicht
Schakelaarstand:
De auto is rondom verlicht.
Stadslicht niet gedurende een langere tijd in‐
geschakeld laten, anders wordt de accu ontla‐
den en kan de motor evt. niet meer worden ge‐
start.
Voor het parkeren het eenzijdige parkeerlicht,
zie pagina 94, inschakelen.
Dimlicht
Schakelaarstand:
Dimlicht brandt bij ingeschakeld contact.
Seite 93VerlichtingBediening93
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 94 of 243

Parkeerlicht
De stadslichten kunnen aan één zijde als par‐
keerlicht worden ingeschakeld.
Inschakelen
Bij uitgeschakeld contact de hendel ca. 2 se‐
conden door het drukpunt heen naar boven of
naar beneden drukken.
Uitschakelen
Hendel in tegengestelde richting kort tot het
drukpunt drukken.
Begroetings- en
thuiskomverlichting
BegroetingsverlichtingAfhankelijk van de uitrusting bij het parkeren
van de auto schakelaarstand
of .
Stads- en interieurverlichting gaan bij het ont‐
grendelen van de auto evt. afhankelijk van het
omgevingslicht kort branden.
Inschakelen/uitschakelen Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Begroetingsverlichting"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Thuiskomverlichting
Dimlicht brandt nog een bepaalde tijd, als bij
uitgeschakelde standby-modus van de radio
het lichtsignaal wordt geactiveerd.
Duur instellen
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Licht"3."Thuiskomv.:"4.Duur instellen.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Automatische
verlichtingsregeling
Principe
Het dimlicht wordt afhankelijk van de omge‐
vingslichtsterkte automatisch in- of uitgescha‐
keld, bijv. in een tunnel, bij schemering of neer‐
slag.
Algemeen
Een blauwe hemel met laagstaande zon kan tot
inschakelen van de verlichting leiden.
Bij tunneluitritten overdag wordt het dimlicht
niet direct, maar pas na ca. 2 min uitgescha‐
keld.
Dimlicht blijft altijd ingeschakeld, zolang het
mistlicht ingeschakeld is.
Activeren Schakelaarstand:
Het controlelampje op het instrumentenpaneel
brandt bij ingeschakeld dimlicht.
Grenzen van het systeem
Het inschatten van de verlichting valt, ondanks
de automatische verlichtingsregeling, onder de
verantwoording van de bestuurder.
Seite 94BedieningVerlichting94
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 95 of 243

De sensoren kunnen bijv. mist of nevelig weer
niet herkennen. In dergelijke situaties moet de
verlichting handmatig worden ingeschakeld
om veiligheidsrisico's te voorkomen.
Dagrijlicht Schakelaarstand:
,
Het dagrijlicht brandt bij ingeschakeld contact.
Inschakelen/uitschakelen
In sommige landen is dagrijlicht verplicht,
daarom kan dit licht mogelijk niet uitgezet wor‐
den.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Dagrijlicht"
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Adaptieve bochtverlichting
Principe
De adaptieve bochtverlichting is een variabele
koplampregeling, die een dynamische verlich‐
ting van het wegdek mogelijk maakt.
Afhankelijk van de stuuruitslag en van andere
parameters volgt het koplamplicht het verloop
van de weg.
De variabele lichtverdeling zorgt, afhankelijk
van de snelheid, voor een nog betere verlich‐
ting van de rijbaan.
De lichtverdeling wordt automatisch aan de
snelheid aangepast. Het stadslicht wordt inge‐
schakeld wanneer bij het accelereren niet snel‐
ler wordt gereden dan 50 km/h of bij het rem‐
men langzamer wordt gereden dan 40 km/h.
Het autosnelweglicht wordt bij een snelheid
hoger dan 110 km/h na ca. 30 seconden of
vanaf een snelheid van 140 km/h ingeschakeld.
In nauwe bochten, bijv. haarspeldbochten, of
bij het afslaan wordt tot een bepaald snel‐
heidsbereik een van beide mistlichten als
bochtlicht ingeschakeld. Daardoor wordt de
binnenzijde van de bocht beter verlicht.
Activeren Schakelaarstand
bij ingeschakeld contact.
Om het tegemoetkomend verkeer niet te ver‐
blinden, draait de adaptieve bochtverlichting
bij stilstand niet naar de bestuurderszijde.
De hoekverlichting wordt afhankelijk van de
stuuruitslag of richtingaanwijzers automatisch
ingeschakeld.
Bij het achteruitrijden wordt de hoekverlichting
eventueel onafhankelijk van de stuuruitslag au‐
tomatisch ingeschakeld.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
De adaptieve bochtverlichting heeft een func‐
tiestoring of is uitgevallen. Het systeem zo
spoedig mogelijk laten controleren.
Koplampverstelling Algemeen
Bij halogeenkoplampen de lichtbundel van het
dimlicht handmatig aanpassen aan de wagen‐
belasting om het tegemoetkomend verkeer
niet te verblinden.
Instellingen
De waarden na het / gelden bij het trekken van
een aanhanger.
▷0 / 1 = 1 tot 2 personen zonder bagage.▷1 / 1 = 4 personen zonder bagage.▷1 / 2 = 4 personen met bagage.▷2 / 2 = 1 persoon, bagageruimte vol.Seite 95VerlichtingBediening95
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 96 of 243

Grootlichtassistent
Principe Bij ingeschakeld dimlicht schakelt dit systeem
het grootlicht automatisch in en weer uit of
worden delen van de lichtbundel gedimd die
het tegemoetkomend verkeer verblinden. Het
systeem maakt gebruik van een camera aan de
voorzijde van de binnenspiegel. De functie
zorgt ervoor dat het grootlicht wordt ingescha‐
keld als de verkeerssituatie dit vereist. De be‐
stuurder kan altijd ingrijpen en het grootlicht
zoals gebruikelijk zelf in- en uitschakelen. Bij
lage snelheden wordt het grootlicht door het
systeem niet ingeschakeld.
Activeren1.Afhankelijk van de uitrusting lichtschake‐
laar in stand
of draaien.
2.Toets op de richtingaanwijzerschakelaar
indrukken, pijl.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel gaat branden.
Met ingeschakeld dimlicht wordt ahet groot‐
licht automatisch in - en uitgeschakeld.
Het systeem reageert op de verlichting van het
tegemoetkomende en voorliggende verkeer
alsook op voldoende verlichting in bijv. de be‐
bouwde kom.
Het blauwe controlelampje op het in‐
strumentenpaneel brandt, als het
grootlicht door het systeem wordt in‐
geschakeld. Afhankelijk van de in de auto inge‐
bouwde variant van het systeem wordt het
grootlicht bij tegemoetkomend verkeer even‐
tueel niet uitgeschakeld, maar worden alleen
de delen van de lichtbundel gedimd die het te‐
gemoetkomend verkeer verblinden. In dit geval
blijft het blauwe controlelampje gewoon bran‐
den.
Handmatig in- en uitschakelen▷Grootlicht aan, pijl 1.▷Grootlicht uit/lichtsignaal, pijl 2.
Bij handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht kan de grootlichtassistent gedeacti‐
veerd worden.
Om de grootlichtassistent opnieuw te active‐
ren, de toets op de richtingaanwijzerschake‐
laar, zie pagina 96, indrukken.
Grenzen van het systeem
De grootlichtassistent kan de persoonlijke be‐ slissing over het gebruik van het grootlicht niet
vervangen. In situaties waarin dit nodig is
daarom handmatig het grootlicht uitschakelen.
In de volgende voorbeeldsituaties werkt het
systeem niet of slechts beperkt en kan een
persoonlijke handeling nodig zijn:
▷Bij extreem ongunstige weersomstandig‐
heden zoals dichte mist of hevige neerslag.▷Bij de waarneming van verkeersdeelne‐
mers met slechte eigen verlichting, zoals
voetgangers, fietsers, ruiters, karren, bij
trein- of scheepsverkeer nabij de weg en
bij wildoversteekplaatsen.Seite 96BedieningVerlichting96
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 97 of 243

▷In scherpe bochten, op steile hellingen, bij
kruisend verkeer of half verdekt tegemoet‐
komend verkeer op de snelweg.▷In slecht verlichte dorpen en bij sterk re‐
flecterende borden.▷Als de voorruit in het gebied voor de bin‐
nenspiegel beslagen, verontreinigd of door
stickers, vignetten enz. bedekt is.
Mistlamp
Mistlamp Stads- of dimlicht moet ingeschakeld zijn.
Toets indrukken. Het groene controle‐
lampje brandt.
Als de automatische verlichtingsregeling, zie
pagina 94, is ingeschakeld, wordt het dimlicht
bij het inschakelen van de mistlampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Geleidingsmistlamp
In schakelaarstand
wordt een geleiding-
mistverlichting ingeschakeld voor een bredere
verlichting tot een snelheid van 110 km/h.
Mistachterlicht Dimlicht of mistlampen moeten ingeschakeld
zijn.
Toets indrukken. Het gele controle‐
lampje brandt.
Als de automatische verlichtingsregeling, zie
pagina 94, is ingeschakeld, wordt het dimlicht
bij het inschakelen van het mistachterlicht au‐
tomatisch ingeschakeld.
Rechts-/linksrijdend verkeer
Algemeen
Bij de grensovergang naar landen waarin niet
aan dezelfde kant van de weg wordt gereden
dan in het land van toelating, dienen de vol‐
gende maatregelen te worden genomen om
verblinding door de koplampen te voorkomen.
Halogeenkoplampen
Bij de Service Partner of een gekwalificeerde
specialist is speciale zelfklevende folie verkrijg‐
baar. Voor het aanbrengen van de folie de bij‐
gevoegde gebruiksaanwijzing in acht nemen.
Xenon-koplamp De lichtverdeling van de koplampen voorkomt
de verblindende werking van het dimlicht, ook
wanneer in een land aan de andere kant van de
weg gereden wordt in vergelijking met het land
van toelating.
Adaptieve bochtverlichting In landen waar men links rijdt, schakelaarstand
niet activeren vanwege de verblindende
werking door de variabele verdeling van het
licht.
Instrumentenverlichting Instellen Voor de instelling van de licht‐
sterkte moet het stads- of dim‐
licht ingeschakeld zijn.
De lichtsterkte kan met de ge‐
kartelde knop worden ingesteld.
Interieurverlichting
Algemeen
Interieurverlichting, beenruimteverlichting, in‐
stapverlichting en omgevingsverlichting wor‐
den automatisch gestuurd.
De helderheid wordt bij enkele uitrustingsvari‐
anten door de gekartelde knop voor de instru‐
mentenverlichting beïnvloed.
Seite 97VerlichtingBediening97
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 98 of 243

Overzicht1Interieurverlichting2Leeslampje
Interieurverlichting handmatig in- en
uitschakelen
Toets indrukken.
Permanent uitschakelen: toets gedurende ca.
3 seconden indrukken.
Weer inschakelen: toets indrukken.
Leeslampjes Toets indrukken.
De leeslampjes bevinden zich voor- en ach‐
terin naast de interieurverlichting.
Sfeerverlichting Afhankelijk van de uitrusting kan de verlichting
in het interieur voor enkele lampen worden in‐
gesteld.
Kleurschema selecteren Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Licht"3."Ambiance:"4.Gewenste instelling selecteren.
Als het kleurschema van de lijn geselecteerd is
en de begroetingsverilchting geactiveerd is,
dan wordt de begroetingsverlichting bij het
ontgrendelen in de kleur van de lijn ingescha‐
keld.
Helderheid instellen
De helderheid van de sfeerverlichting kan via
de gekartelde knop voor de instrumentenver‐
lichting of op het Control Display worden inge‐
steld.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Licht"3."Helderheid:"4.Helderheid instellen.Seite 98BedieningVerlichting98
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 99 of 243

VeiligheidUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Airbags
1Frontairbag, bestuurder2Frontairbag, passagier3Hoofdairbag4Zij-airbagVoor-airbags
De voor-airbags beschermen de bestuurder en
de passagier bij een frontale aanrijding waarbij
de beschermende werking van de veiligheids‐
gordels alleen niet meer voldoende is.Zij-airbag
De zij-airbag vangt bij een zijdelingse botsing
het lichaam op in de zijdelingse borst- en bek‐
kenzone.
Hoofdairbag
De hoofdairbag vangt bij een zijdelingse bot‐
sing het hoofd op.Seite 99VeiligheidBediening99
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15
Page 100 of 243

Beschermende werkingDe airbags worden niet bij elke botsing inge‐
schakeld, bijv. niet bij minder ernstige aanrij‐
dingen of aanrijdingen van achteren.
Aanwijzingen voor een optimale
beschermende werking van de airbags
WAARSCHUWING
Bij een verkeerde zitpositie of als het ac‐
tiveringsgebied van de airbag wordt belem‐
merd, kan het airbagsysteem niet zoals be‐
doeld beschermen of kan het activeren extra
letsel veroorzaken. Er bestaat kans op letsel of
levensgevaar. De aanwijzingen voor een opti‐
male beschermende werking van het airbag‐
systeem in acht nemen.◀▷Afstand tot de airbags houden.▷Erop letten dat inzittenden het hoofd van
de zij-airbag verwijderd houden.▷Stuurwiel altijd aan de stuurwielrand vast‐
houden. Handen in de 3-uur- en 9-uur-
stand, om het risico van verwonding van
handen of armen bij het activeren van de
airbag zo klein mogelijk te houden.▷Erop letten dat de voorpassagier correct
zit, d.w.z. de voeten of benen in de been‐
ruimte en niet tegen het dashboard.▷Tussen airbags en personen mogen zich
geen andere personen, dieren of voorwer‐
pen bevinden.▷De afdekkingen van de airbags niet beplak‐
ken, bekleden of op een andere manier wij‐
zigen.▷Dashboard en voorruit aan passagierszijde
vrijhouden, d.w.z. niet met folie of bekle‐
dingen afdekken en geen houders voor
bijv. navigatiesysteem of mobiele telefoon
aanbrengen.▷Afdekking van de frontairbag aan passa‐
gierszijde niet als opbergvak gebruiken.▷Geen hoezen, kussens of andere voorwer‐
pen op de voorstoelen aanbrengen die nietspeciaal voor stoelen met geïntegreerde
zij-airbags zijn gemaakt.▷Geen kledingstukken, zoals vesten, over de
rugleuningen hangen.▷Aan de afzonderlijke componenten en de
bedrading geen enkele wijziging uitvoeren.
Dit geldt tevens voor afdekkingen van het
stuurwiel, het instrumentenpaneel en de
stoelen.▷Airbagsysteem niet demonteren.
Ook als alle aanwijzingen in acht worden geno‐
men, kunnen afhankelijk van de omstandighe‐
den letsels ten gevolge van een contact met
de airbag niet volledig worden uitgesloten.
Ontstekings- en opblaasgeluiden kunnen bij
personen die daar gevoelig voor zijn voor korte
duur belemmeringen van het gehoor veroorza‐
ken, die in het algemeen van voorbijgaande
aard zijn.
Bedrijfsklare toestand van het
airbagsysteem
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Na het activeren van het airbagsysteem
kunnen de afzonderlijke componenten zeer
warm zijn. Er bestaat kans op letsel. De afzon‐
derlijke componenten niet vastpakken.◀
WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamhe‐
den kunnen het uitvallen, een storing of het
ongewenst in werking treden van het airbag‐
systeem tot gevolg hebben. Bij een storing zou
het airbagsysteem bij een ongeval, ondanks
een overeenkomstige botsingskracht, niet
zoals bedoeld geactiveerd kunnen worden. Er
bestaat kans op letsel of levensgevaar. Con‐
trole, reparatie of demontage en vernietiging
van het airbagsysteem door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist laten uit‐
voeren.◀
Seite 100BedieningVeiligheid100
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15