sensor BMW 7 SERIES 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: 7 SERIES, Model: BMW 7 SERIES 2016Pages: 349, PDF Size: 5.97 MB
Page 168 of 349

Preventie aanrijding van
achteren
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken het gebied achter de auto.
Als zich van achteren een voertuig met een
overeenkomstige snelheid nadert, reageert het
systeem als volgt:
▷Om het achteropkomende verkeer te waar‐
schuwen worden bij een dreigende aanrij‐
ding van achteren de alarmknipperlichten
ingeschakeld.▷Active Protection: als een aanrijding onver‐
mijdbaar lijkt, worden PreCrash-functies
geactiveerd.
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Het systeem wordt in de volgende situaties au‐
tomatisch gedeactiveerd:
▷Bij achteruitrijden.▷Bij bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen
of fietsendrager.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Grenzen van het systeem
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:
▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Als de snelheid van het naderende voertuig
zeer laag is.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.Seite 168BedieningVeiligheid168
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 180 of 349

▷Geen markering: systeem is uitgeschakeld.
ControlelampjeControlelampje groen: het systeem is
actief.
Controlelampje grijs: het systeem is
onderbroken.
Geen controlelampje: het systeem is uitge‐
schakeld.
Statusweergave De weergave van de ingestelde gewen‐
ste snelheid verdwijnt na korte tijd.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Weergaven in het Head-Up Display Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Het symbool wordt op het Head-Up
Display weergegeven als de ingestelde
gewenste snelheid is bereikt.
Actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie, ACC
Principe
Met dit systeem kan een gewenste rijsnelheid
worden gekozen die bij vrije rijbaan door de
auto automatisch wordt gehandhaafd.
Binnen hetgeen mogelijk is past het systeem
de snelheid automatisch aan een langzamere
voorligger aan.
De afstand die het systeem tot de voorligger
aanhoudt, kan worden gevarieerd. Deze is om
veiligheidsredenen snelheidsafhankelijk.
Om op afstand te blijven reduceert het sys‐
teem automatisch de snelheid, remt het even‐
tueel licht en versnelt het opnieuw als het
voorliggendevoertuig sneller beweegt.
Als het voorliggende voertuig tot stilstand af‐
remt en na korte tijd vertrekt, kan het systeem
dit in het gegeven kader registreren. De eigen
auto wordt automatisch afgeremd en accele‐
reert weer.
Als het voorliggende voertuig na langere tijd
weer vertrekt, kort het gaspedaal bedienen of
de betreffende toets indrukken om het sys‐
teem weer te activeren. De auto accelereert
automatisch.
Zodra de rijbaan vrij is, wordt tot de gewenste
rijsnelheid versneld.
Voorliggers worden door een radarsensor en
een camera geregistreerd.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
De gewenste snelheid wordt ook op neer‐
waartse hellingen gehandhaafd. Op opwaartse hellingen kan de snelheid echter afnemen als
het motorvermogen niet toereikend is.
In de rijmodus ECO PRO kan de rijsnelheid in
verband met de verbruiksvriendelijke rijstijl in
sommige gevallen boven of onder de inge‐
stelde snelheid komen, bijv. op hellingen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀Seite 180BedieningRijhulpsystemen180
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 181 of 349

WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, zie pa‐
gina 181.Snelheidsregeling onderbreken, zie
pagina 182.
Snelheidsregeling met laatste instel‐
ling voortzetten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand vergroten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand verkleinen, zie pagina 183.Met stuur- en spoorassistent:
Afstand instellen, zie pagina 183.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 182.
Speed Limit Assist: voorgestelde
snelheid overnemen, zie pa‐
gina 187.Met stuur- en spoorassistent:
Stuur- en spoorassistent incl. file-
assistent aan/uit, zie pagina 189.Radarsensor
De radarsensor bevindt zich vooraan in de
bumper.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
De snelheidsregeling is actief.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Seite 181RijhulpsystemenBediening181
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 183 of 349

In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
Tuimelschakelaar in de betreffende stand hou‐
den om de actie te herhalen.
Afstand WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand verkleinen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand vergroten
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Met stuur- en spoorassistent: afstand
instellen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Snelheidsregeling voortzetten
Algemeen Bij onderbroken systeem de toets in‐
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen
snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van rijden-stand-by.
Bij stilstand
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
▷Groene markering in de snelheidsmeter:
De eigen auto versnelt automatisch zodra
het voertuig in het detectiegebied van de
radarsensor wegrijdt.▷Markering in de snelheidsmeter verandert
na korte tijd in oranje/wit: geen automa‐
tisch wegrijden.
Door het indrukken van de toets kan
de tijd, waarin automatisch wordt
weggereden, worden verlengd.
Voertuigsymbool in de afstandsindicatie be‐
weegt zich weg: herkend voertuig is weggere‐
den.
Het systeem is onderbroken, of de eigen auto
is actief door indrukken van de rem tot stil‐
Seite 183RijhulpsystemenBediening183
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 187 of 349

Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
De functie voor het herkennen en reageren bij
het naar stilstaande voertuigen toe rijden kan
in de volgende situaties beperkt zijn:
▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij uitval of verontreiniging van de camera.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Speed Limit Assist
Principe Als de systemen in de auto, bijv. snelheidsli‐
mietinformatie, zie pagina 126, een wijziging
van de snelheidsbegrenzing langs de route
herkennen, dan wordt deze nieuwe snelheids‐
waarde voor de actieve snelheidsregeling,
ACC, voorgesteld over te nemen als nieuwe
gewenste snelheid. Door het drukken op de
linker tuimelschakelaar aan het stuurwiel kan
de nieuwe gewenste rijsnelheid overgenomen
of geweigerd worden.
Seite 187RijhulpsystemenBediening187
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 189 of 349

4."Voorstel aanpassen:"5.Stel de gewenste waarde in.
Stuur- en spoorassist. incl.
file-assistent
Principe Het systeem ondersteunt de bestuurder om de
auto binnen de rijbaan te houden. Daarvoor
stuurt het systeem zo nodig zelfstandig, bijv.
bij het rijden in bochten.
Afhankelijk van de snelheid oriëntieert het sys‐
teem zich op de rijbaanbegrenzingen of op
voorliggers.
Algemeen Het systeem bepaalt de positie van de rijbaan‐
begrenzingen en de voorligger met behulp van
vijf radarsensoren en een camera.
Sensoren aan het stuurwiel herkennen of het
stuurwiel aangeraakt wordt.
Om het systeem te gebruiken, het stuurwiel
vastpakken.
Het systeem wordt gedeactiveerd zodra het
stuurwiel niet langer aangeraakt wordt.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets op het stuurwielToetsFunctieStuur- en spoorassistent incl. file-
assistent in-/uitschakelen, zie pa‐
gina 190.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de bum‐
pers.
Voorbumper midden
Voorbumper zijkant
Achterbumper
Seite 189RijhulpsystemenBediening189
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 190 of 349

Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Snelheid onder 210 km/h.▷Voldoende breedte van de rijstrook.▷Boven 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden wordt herkend.▷Beneden 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden of een voorligger wordt her‐
kend.▷Ten minste één hand aan de stuurwielrand.▷Voldoende straal van de bocht.▷Rijden in het midden van de rijstrook.▷Richtingaanwijzer niet bediend.▷Kalibratieprocedure van de camera direct
na aflevering van de auto is afgesloten.
In-/uitschakelen
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
als aan alle functievoorwaarden is voldaan, zie
pagina 190.
Stuurwielsymbool brandt groen.
Het systeem is actief.
Bij ingeschakeld systeem zijn de persoons‐
waarschuwing met City-remfunctie en de
waarschuwing voor een aanrijding van opzij ac‐
tief. De instelling op het Control Display blijft
ongewijzigd.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergave gaat uit.
Het systeem voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Automatisch onderbreken De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Bij een snelheid boven 210 km/h.▷Bij het loslaten van het stuurwiel.▷Bij een krachtige stuuringreep.▷Bij het verlaten van de eigen rijstrook.▷Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.▷Bij een te smalle rijstrook.▷Wanneer na een bepaalde tijd geen rij‐
baanbegrenzing wordt herkend en er rijdt
geen voertuig vooruit.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem is onderbroken en voert
geen verdere stuurbeweging uit.
Indien voldaan is aan de systeemvereisten,
wordt het systeem automatisch opnieuw geac‐
tiveerd.
Seite 190BedieningRijhulpsystemen190
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 191 of 349

Weergaven op het
instrumentenpaneelSymboolBeschrijvingStuurwielsymbool grijs: sys‐
teem in stand-by.Stuurwielsymbool groen: sys‐
tem geactiveerd.Stuurwielsymbool en rijbaan‐
begrenzing groen: het systeem
helpt om de auto binnen de rij‐
baan te houden.Stuurwielsymbool groen, rij‐
baanbegrenzing grijs: geen rij‐
baanbegrenzing herkend. De
auto volgt de voorligger.Stuurwielsymbool geel: stuur‐
wiel vastpakken. Het systeem
is nog steeds actief.Stuurwielsymbool rood en een
geluidssignaal klinkt: systeem
onderbroken. Het systeem
voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Weergaven in het Head-Up Display
Alle informatie over het systeem kan ook wor‐
den weergegeven op het Head-Up Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking Bij het rijden met handschoenen of aange‐
brachte hoezen kan het contact met het stuur‐
wiel mogelijk niet herkend worden door de
sensoren. Het systeem kan dan niet gebruikt
worden.
Bij het rijden over smalle rijstroken kan het
systeem niet worden geactiveerd of zinvol
worden gebruikt.
Systeem niet gebruiken in de volgende situ‐
aties:▷Bij wegwerkzaamheden.▷Bij het plaatsmaken voor reddingsvoertui‐
gen.▷In de bebouwde kom.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Park Distance Control PDC
Principe PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐
ren van een object vóór of achter uw auto
wordt gemeld door:
▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Met de parkeerassistent: obstakels aan de zij‐
kant van de auto die door de sensoren van de
parkeerassistent worden herkend kunnen
eveneens door de PDC worden gemeld. Flank‐
bescherming, zie pagina 194.
Seite 191RijhulpsystemenBediening191
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 192 of 349

Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers en eventueel aan de zijkant van de
auto aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:▷Bij de middelste sensoren voor bij
ca. 70 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij de hoeksensoren bij ca. 60 cm.▷Met parkeerassistent: bij de sensoren aan
de zijkanten bij ca. 60 cm.▷Bij een dreigende botsing.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Overzicht
Toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren Ultrasone sensoren van de PDC,
bijv. in de bumpers.
Voorwaarden voor een correcte werking
▷Sensoren vrij houden. Niet afdekken met
bijv. stickers of fietsendragers.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷Wanneer bij draaiende motor keuzehendel‐
stand R wordt ingeschakeld.▷Bij het naderen van gedetecteerde obsta‐
kels met een snelheid lager dan ca. 4 km/h.
De activeringsafstand is afhankelijk van de
betreffende situatie.Seite 192BedieningRijhulpsystemen192
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 194 of 349

Weergave verschijnt, zodra PDC wordt inge‐
schakeld.
Het detectiegebied van de sensoren wordt in
de kleuren groen, geel en rood weergegeven.
Om de benodigde ruimte beter te kunnen in‐
schatten worden manoeuvreerlijnen weerge‐
geven.
Als het beeld van de achteruitrijcamera wordt
afgebeeld kan naar PDC of eventueel een an‐
der aanzicht met hindernismarkeringen omge‐
schakeld worden:
"Achteruitrijcamera"
Waarschuwing kruisend verkeer, zie pa‐
gina 214: afhankelijk van de uitvoering wordt
in de weergave van de PDC ook voor voertui‐
gen gewaarschuwd die achter of voor vanaf de
zijkant naderen.
Met parkeerassistent:
noodremfunctie, Active PDC
Principe
De noodremfunctie van de PDC voert bij acuut
botsingsgevaar een noodstop uit. In verband
met systeembeperkingen kan een botsing
echter niet onder alle omstandigheden worden
voorkomen.
De functie is beschikbaar bij achteruit rijden of
achteruit rollen als langzamer dan stapvoets
wordt gereden.
Een bediening van het gaspedaal onderbreekt
de remingreep.
Na een noodstop tot stilstand is voorzichtig
verder rijden naar het obstakel mogelijk. Voor
het aftasten het gaspedaal licht intrappen en
opnieuw loslaten.
Bij het dieper intrappen van het gaspedaal rijdt
de auto op normale manier weg. Handmatig
remmen is op ieder moment mogelijk.
Algemeen
Het systeem maakt gebruik van de ultrasone
sensoren van de PDC en parkeerassistent.
Opmerking
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Systeem inschakelen/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Parkeren"4."Noodremfunctie Actieve PDC"5."Noodremfunctie Actieve PDC"
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Met parkeerassistent:
flankbescherming
Principe
Obstakels aan de zijkant van de auto worden
door de sensoren van het systeem geregi‐
streerd. Het systeem waarschuwt voor deze
obstakels.
Weergave
Ter bescherming van de flanken van de auto
worden hindernismarkeringen aan de zijkant
van de auto weergegeven.
Seite 194BedieningRijhulpsystemen194
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15