display BMW X5 M 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: X5 M, Model: BMW X5 M 2016Pages: 268, PDF Size: 5.32 MB
Page 121 of 268

3."Botswaarschuwing"4.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Het geselecteerde tijdstip wordt voor het mo‐
menteel gebruikte profiel opgeslagen.
Waarschuwing met remfunctieWeergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der voertuig dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
SymboolMaatregelSymbool brandt rood: vooralarm.
Remmen en afstand vergroten.Symbool knippert rood en er klinkt
een signaal: acute waarschuwing.
Oproep om in te grijpen door rem‐
men en evt. uitwijken.
Vooralarm
Een vooralarm wordt bijv. gegeven bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe af‐
stand tot een voorligger.
De bestuurder moet bij een vooralarm zelf in‐
grijpen.
Acute waarschuwing met afremfunctie
Een acute waarschuwing wordt gegeven bij di‐
rect botsingsgevaar als de auto met een rela‐
tief groot snelheidsverschil een ander object
nadert.
De bestuurder moet bij acute waarschuwing
zelf ingrijpen. Bij botsingsgevaar wordt de be‐
stuurder evt. door een kleine automatische re‐
mingreep ondersteund.
Een acute waarschuwing kan ook zonder voor‐
afgaand vooralarm worden geactiveerd.
Remingreep
De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt de maximale remkracht toegepast. Een
voorwaarde voor de ondersteuning van de
rembekrachtiging is het snel en krachtig in‐
trappen van het rempedaal. Daarnaast kan het
systeem bij botsingsgevaar ondersteuning bie‐
den door een beperkte remingreep. De auto
kan bij lage snelheid afgeremd worden tot stil‐
stand.
De remingreep vindt alleen plaats als de dyna‐
mische stabiliteitscontrole DSC wel en de
M Dynamic Mode MDM niet is geactiveerd.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Detectiegebied Het detectievermogen van het systeem is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat de systeemre‐
acties niet of te laat plaatsvinden.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Langzaam voertuig bij het naderen met
hoge snelheid.▷Plotseling invoegende of sterk afrem‐
mende voertuigen.▷Voertuigen met ongebruikelijke achter‐
zijde.▷Vooroprijdende tweewielers.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.Seite 121VeiligheidBediening121
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 123 of 268

WAARSCHUWING
Door systeembeperkingen kunnen bij het
slepen/wegslepen met geactiveerde Intelligent
Safety-systemen storingen van afzonderlijke
functies optreden, bijv. botswaarschuwing met
remfunctie. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Voor het slepen/wegslepen alle Intelligent Sa‐
fety-systemen uitschakelen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Handmatig in-/uitschakelen
Toets kort indrukken:▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden uitgeschakeld.▷De LED dooft.
Waarschuwing met remfunctie
Weergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der persoon dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up-Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
Rood symbool wordt weergegeven en
er klinkt een signaal.
Direct zelf ingrijpen, door remmen of uitwijken.
RemingreepDe waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt de maximale remkracht toegepast. Een
voorwaarde voor de ondersteuning van de
rembekrachtiging is het snel en krachtig in‐
trappen van het rempedaal. Daarnaast kan het
systeem bij botsingsgevaar ondersteuning bie‐
Seite 123VeiligheidBediening123
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 124 of 268

den door een beperkte remingreep. De auto
kan bij lage snelheid afgeremd worden tot stil‐
stand.
De remingreep vindt alleen plaats als de dyna‐
mische stabiliteitscontrole DSC wel en de
M Dynamic Mode MDM niet is geactiveerd.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Detectiegebied
Het detectievermogen van de camera is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat er niet of te laat
wordt gewaarschuwd.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Deels niet-zichtbare voetgangers.▷Voetgangers die wegens de gezichtshoek
of contour niet als zodanig herkend wor‐
den.▷Voetgangers buiten het detectiegebied.▷Voetgangers kleiner dan ca. 80 cm.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn:
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij deactivering van de rijstabiliteitsregel‐
systemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer het gezichtsveld van de camera
resp. de voorruit vervuild of afgedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.▷In het donker.
Night Vision met herkenning
van personen en dieren
Principe Night Vision met herkenning van personen en
dieren is een nachtzichtsysteem.
Een infraroodcamera detecteert het gebied
voor de auto en waarschuwt voor personen en
dieren op de straat. Warme objecten waarvan
de vorm lijkt op die van mensen of dieren wor‐
den herkend door het systeem. Het warmte‐
beeld kan indien nodig op het Control Display
weergegeven worden.
Afhankelijk van de uitrusting wordt er voor een
betere herkenning met een lichtspot, Dynamic
Light Spot, op de waargenomen objecten ge‐
schenen, zie pagina 127.
Warmtebeeld
De warmteuitstraling van objecten in het ge‐
zichtsveld van de camera wordt weergegeven.
Warme objecten worden daarbij licht weerge‐
ven en koude objecten donker.
Seite 124BedieningVeiligheid124
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 125 of 268

De herkenbaarheid hangt af van het tempera‐
tuurverschil met de achtergrond en van de ei‐
gen straling van het object, d.w.z. objecten met
gering temperatuurverschil ten aanzien van de
omgeving of met geringe warmteuitstraling zijn
beperkt herkenbaar.
Om veiligheidsredenen wordt het beeld vanaf
ca. 5 km/h en geringe helderheid van de omge‐
ving alleen bij ingeschakeld dimlicht weerge‐
geven.
Met bepaalde intervallen wordt gedurende een
fractie van een seconde een stilstaand beeld
weergegeven.
Herkenning van personen en dieren
De objectherkenning en -waarschuwing werkt
alleen in het donker.
Objecten met een menselijke vorm en vol‐
doende warmteuitstraling worden herkend.
Daarnaast herkent het systeem ook dieren
vanaf een bepaalde grootte, bijv. reeën.
Weergave op het Control Display bij ingescha‐
keld warmtebeeld:
▷Door het systeem herkende personen: in
heldergeel.▷Door het systeem herkende dieren: in don‐
kergeel.
Reikwijdte van de objectherkenning bij goede
omgevingsomstandigheden:
▷Persoonsherkenning: tot ca. 100 m▷Herkenning van grotere dieren: tot ca.
150 m▷Herkenning van middelgrote dieren: tot ca.
70 m
Invloeden van het milieu kunnen de beschik‐
baarheid van de objectherkenning beperken.
Wanneer de voertuigsystemen herkennen dat
het voertuig zich in een bebouwde kom be‐
vindt, wordt de herkenning van dieren tijdelijk
uitgeschakeld.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Toetsen in de auto
Intelligent Safety-toets
Seite 125VeiligheidBediening125
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 126 of 268

Warmtebeeld in-/uitschakelen
Camera
Bij lage buitentemperaturen wordt de camera
automatisch verwarmd.
Bij het reinigen van de koplampen wordt de ca‐
meralens automatisch mee gereinigd.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek in het donker au‐
tomatisch geactiveerd.
Handmatig in-/uitschakelen Toets kort indrukken:
▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen worden
uitgeschakeld.▷De LED dooft.
Warmtebeeld aanvullend inschakelen
Aanvullend kan op het Control Display het
warmtebeeld van de Night Vision-camera wor‐
den weergegeven. Deze functie heeft geen in‐
vloed op de objectherkenning.
Toets indrukken.
Het beeld van de camera wordt op het Control
Display weergegeven.
Instellingen via iDrive Bij ingeschakeld warmtebeeld:
1.Controller indrukken.2.Helderheid of contrast selecteren.▷ Symbool selecteren.▷ Symbool selecteren.3.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling bereikt is.4.Controller indrukken.
Weergave
Waarschuwing bij in gevaar gebrachte
personen of dieren
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der persoon of dier dreigt, wordt in het instru‐
mentenpaneel en in het Head-Up Display een
waarschuwingssymbool weergegeven.
Hoewel vorm en warmteuitstraling worden ge‐
evalueerd, kan loos alarm niet worden uitge‐
sloten.
Seite 126BedieningVeiligheid126
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 127 of 268

Waarschuwingsbereik voor de auto
Het waarschuwingsbereik voor de persoons‐
waarschuwing bestaat uit twee delen:
▷Centraal gebied, pijl 1, direct vóór de auto.▷Uitgebreid gebied, pijl 2, rechts en links.
Bij de dierwaarschuwing wordt er geen onder‐
scheid gemaakt tussen het centrale en het uit‐
gebreide gebied.
Het gehele gebied volgt de voertuigrichting in
overeenstemming met de stuuruitslag en ver‐
andert met de rijsnelheid. Bij toenemende
snelheid wordt het gebied bijv. langer en bre‐
der.
Vooralarm Geel symbool wordt weergegeven als
een persoon in het centrale gedeelte,
direct voor de auto wordt herkend.
Geel symbool wordt weergegeven, als een
persoon in het uitgebreide gebied zich van
rechts of links in de richting van het centrale
gedeelte beweegt.
Het getoonde symbool kan, afhankelijk van de
herkende personen, verschillen.
Zelf ingrijpen door remmen of uitwijken.
Wanneer dieren worden herkend, ver‐
schijnt een diersymbool. Het symbool
geeft ook de zijde van het wegdek aan
waar het dier herkend werd. Zelf ingrijpen door
remmen of uitwijken.
Acute waarschuwing
Rood symbool wordt weergegeven ener klinkt een signaal.
Bij dieren wordt bij de signaaltoon ook een
rood diersymbool afgebeeld.
Rood symbool op instrumentenpaneel.
Direct zelf ingrijpen door remmen of uitwijken.
Weergave in het Head-Up Display De waarschuwing wordt gelijktijdig in
het Head-Up Display en in het instru‐
mentenpaneel weergegeven. Het ge‐
toonde symbool kan, afhankelijk van de her‐
kende personen, verschillen.
Wanneer dieren worden herkend, verschijnt
een diersymbool.
Dynamic Light Spot
Ter aanvulling op de waarschuwing wordt er
met een lichtspot op herkende objecten ge‐
schenen.
Op dieren wordt slechts korte tijd geschenen.
Indien de Dynamic Light Spot op een object
schijnt, is het controlelampje voor grootlicht in‐
geschakeld.
De Dynamic Light Spot schakelt automatisch
uit, zodra het object zich in het gebied van het
dimlicht bevindt.
Als dimlicht, grootlicht of gedeeltelijk grootlicht
brandt en de lichtspot niet op een object
Seite 127VeiligheidBediening127
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 135 of 268

▷PreCrash.▷PostCrash.
Waakzaamheidshulp
Principe Het systeem kan toenemende onoplettend‐
heid of vermoeidheid van de bestuurder bij
lange eentonige ritten, bijv. op snelwegen, her‐
kennen. In deze situatie wordt aanbevolen om
een pauze in te lassen.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van de per‐
soonlijke verantwoordelijkheid om uw lichame‐
lijke gesteldheid juist in te schatten. Toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid
worden mogelijk niet of niet op tijd herkend. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Erop letten dat
de bestuurder uitgerust en oplettend is. Rijstijl
aan de verkeerssituatie aanpassen.◀
Functie
Het systeem wordt bij iedere motorstart inge‐
schakeld en kan niet uitgeschakeld worden.
Na begin van het rijden wordt het systeem op
de bestuurder afgestemd, zodat een toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid her‐
kend kan worden.
Deze procedure houdt rekening met de vol‐ gende criteria:
▷Persoonlijke rijstijl, bijv. stuurgedrag.▷Rijomstandigheden, bijv. tijdstip, duur van
de rit.
Het systeem is vanaf ca. 70 km/h actief en kan
een aanbeveling voor pauze weergeven.
Aanbeveling voor pauze Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Een aanbeveling voor een pauze wordt maar
één keer tijdens een ononderbroken rit weer‐
gegeven.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐
nuten weer een aanbeveling voor pauze weer‐
gegeven worden.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing afgegeven:▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke tegenwind.
PreCrash
Principe Met het systeem kunnen vanaf 30 km/h kri‐
tieke rijsituaties herkend worden die tot een
ongeval zouden kunnen leiden. In deze situ‐
aties worden automatisch preventieve veilig‐
heidsmaatregelen getroffen, om de risico's bij
een ongeval zo gering mogelijk te houden.
Kritieke rijsituaties zijn bijv.:
▷Noodstops.▷Sterk ondersturen.▷Sterk oversturen.
Bij uitrusting met botsingswaarschuwing met
of zonder remfunctie kunnen, binnen de sys‐
teemgrenzen, bovendien dreigende botsingen
met voorliggende of stilstaande voertuigen
herkend worden.
Seite 135VeiligheidBediening135
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 138 of 268

name op bestratingen met wisselende wrij‐
vingswaarden.
M Drive Principe
Individuele instellingen kunnen in twee vooraf
opgeslagen configuraties voor de auto aange‐
bracht worden.
Bij het starten van de motor is standaard een
efficiënte autotoestand actief. M Drive is ge‐
deactiveerd.
Overzicht
Configuraties De configuraties zijn als volgt vooraf opgesla‐
gen:▷"M Drive 1": ontspannen comfortabel rij‐
den.▷"M Drive 2": sportief dynamisch rijden.
Instelmogelijkheden
Sym‐
boolBetekenis Dynamische stabiliteitscontrole
DSC, zie pagina 139, en M Dynamic
Mode MDM. Programma's van de M Motordyna‐
miekcontrole, zie pagina 86. Programma's van de Vertical Dyna‐
mic Control, zie pagina 142. Programma's van Servotronic, zie
pagina 143. Drivelogic, zie pagina 84: schakel‐
modi en Drivelogic-rijprogramma's. Aanzichten van het Head-Up-Dis‐
play, zie pagina 103.M Drive configureren
De vooraf opgeslagen configuraties kunnen in‐
dividueel ingesteld worden.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3.Gewenste instelmogelijkheid selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
De individuele instellingen voor het huidig ge‐
bruikte profiel worden opgeslagen.
Bij geactiveerde M Drive wordt een verande‐
ring van de instelling op het Control Display di‐
rect overgenomen.
M Drive activeren/deactiveren
Activeren Overeenkomstige toets op het stuurwiel in‐
drukken:
▷M Drive 1 activeren.▷M Drive 2 activeren.
Als in M Drive DSC OFF of MDM ingesteld is,
verschijnt een melding op het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
Uitschakelen
Overeenkomstige toets op het stuurwiel op‐
nieuw indrukken.
Controlelampjes
▷Controlelampje brandt: overeen‐
komstige M Drive is geactiveerd.▷Controlelampje knippert: M Drive
kon niet geactiveerd worden. Anti‐
blokkeersysteem ABS of Dynami‐
sche stabiliteitscontrole DSC zijn
net de rijstabiliteit aan het regelen.
M Drive opnieuw activeren, als con‐
trolelampje niet meer knippert.Seite 138BedieningRijstabiliteitsregelsystemen138
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 139 of 268

AanwijzingenBij geactiveerde M Drive kunnen ook afzonder‐
lijke instellingen buiten M Drive veranderd wor‐
den, bijv. via de toetsen op de middenconsole.
Daardoor wordt M Drive gedeactiveerd.
Om weer alle op het Control Display aange‐
brachte instellingen voor M Drive te activeren,
een van de volgende toetsen kort indrukken:▷▷
Om de veranderde instellingen in M Drive over
te nemen, overeenkomstige toets lang indruk‐
ken.
M Drive resettenIndividuele instellingen kunnen naar standaard
waarden gereset worden.
1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3."M Drive 1 terugzetten" of "M Drive 2
terugzetten"4."Ja"
Om het resetten af te breken: "Nee"
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe
DSC voorkomt het doorslippen van de aange‐
dreven wielen bij het wegrijden en accelereren.
DSC herkent bovendien instabiel rijgedrag,
zoals uitbreken van de achterkant van de auto
of wegglijden over de voorwielen. Binnen het‐
geen volgens de wetten van de natuurkunde
mogelijk is helpt DSC door vermindering van
het motorvermogen en remingrepen aan de af‐
zonderlijke wielen de koersstabiliteit van auto
te handhaven.
Opmerking
Rijstijl aan de situatie aanpassen, omdat de be‐
stuurder altijd verantwoordelijk blijft voor een
aangepaste, veilige rijstijl.
Ook met DSC blijven de wetten van de natuur‐
kunde van kracht.
De extra veiligheidsmarge niet beperken door
meer risico's te nemen.
WAARSCHUWING
Bij het rijden met dakbelasting, bijv. met
een dakdrager, kan door het hogere zwaarte‐
punt in rijkritische situaties de rijveiligheid niet
meer gewaarborgd zijn. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met dakbelas‐
ting de Dynamische Stabiliteits Controle DSC
niet deactiveren.◀
Overzicht
Toets in de auto
DSC uitschakeltoets
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampje knippert: DSC regelt de
aandrijf- en remkrachten.
Controlelampje brandt: DSC is uitge‐
vallen.
M Dynamic Mode MDM
M Dynamic Mode staat op droge rijbaan het rij‐
den met hogere lengte- en dwarsversnelling
toe, echter met beperkte rijstabiliteit.
Seite 139RijstabiliteitsregelsystemenBediening139
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 140 of 268

Pas in het absolute grensbereik grijpt het sys‐
teem in door het reduceren van het motorver‐
mogen en door stabiliserende remingrepen op
de wielen. In deze rijstoestand kunnen aanvul‐
lende stuurcorrecties noodzakelijk zijn.
WAARSCHUWING
Bij geactiveerde M Dynamic Mode wor‐
den stabiliserende ingrepen alleen in geredu‐
ceerde mate uitgevoerd. Er bestaat kans op
een ongeval of schade. Aanpassen aan de ver‐
keerssituatie. Verkeerssituatie observeren en
in de betreffende situaties actief ingrijpen. Bij
waarschuwingen het stuurwiel niet onnodig
heftig bewegen.◀
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
MDM activeren Toets kort indrukken.
Op het instrumentenpaneel gaan de
controlelampjes MDM en DSC OFF branden.
MDM deactiveren Toets indrukken.
Controlelampjes MDM en DSC OFF
doven.
Over M Drive
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4."MDM"
Om gewenst M Drive met de geselecteerde in‐
stellingen op te roepen, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷Een melding verschijnt in het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
MDM deactiveren
Betreffende toets 1 of toets 2 op het stuurwiel
opnieuw indrukken.
M Dynamic Mode en de onder M Drive gese‐ lecteerde instellingen worden gedeactiveerd.
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes gaan branden:
M Dynamic Mode is geactiveerd.
Controlelampje DSC knippert bijko‐
mend:
M Dynamic Mode regelt de aandrijf- en
remkrachten.
Controlelampjes gaan branden:
M Dynamic Mode of DSC is uitgeval‐
len.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
Door DSC uit te schakelen wordt de rijstabili‐
teit bij het accelereren en in bochten minder.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren
De toets zo lang indrukken, maar niet
langer dan ca. 10 seconden, tot het
controlelampje voor DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
Het systeem DSC is uitgeschakeld.Seite 140BedieningRijstabiliteitsregelsystemen140
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15