service BMW X6 M 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: X6 M, Model: BMW X6 M 2016Pages: 268, PDF Size: 5.32 MB
Page 88 of 268

▷Datum, zie pagina 93.▷Digitale snelheidsmeter, zie pagina 93.▷Energieterugwinning, zie pagina 94.▷Versnellingsaanduiding met Drivelogic, zie
pagina 93.▷Kilometer/dagteller, zie pagina 92.▷Meldingen, bijv. Check-Control, zie pa‐
gina 88.▷Momenteel verbruik, zie pagina 94.▷Navigatieweergave, zie Handleiding bij na‐
vigatie-, entertainment- en communicatie‐
systeem.▷Actieradius, zie pagina 94.▷Benodigd onderhoud, zie pagina 95.▷Snelheidslimietinformatie, zie pagina 97.▷Systeemtoestanden van rijdynamiek, zie
pagina 95.▷Tijd, zie pagina 93.
Check-Control
Principe Check-Control controleert functies in de autoen geeft een melding als in de bewaakte syste‐
men een storing is opgetreden.
Op het instrumentenpaneel en op het Head-
Up-Display wordt een Check-Control-melding
weergegeven als een combinatie van controle-
of waarschuwingslampjes en textuele meldin‐
gen.
Tevens klinkt er evt. een akoestisch signaal en
verschijnt er een tekstbericht op het Control
Display.
Controle- en waarschuwingslampjes
Algemeen
Controle- en waarschuwingslampjes op het in‐
strumentenpaneel kunnen in verschillende
combinaties en kleuren gaan branden.
Van sommige lampen wordt bij het starten van
de motor of inschakelen van het contact de
werking gecontroleerd, waarbij deze even kort
branden.
Rode lampjes
Gordelherinnering De veiligheidsgordel aan de bestuur‐
derszijde is niet omgedaan. Bij som‐
mige landuitvoeringen: passagiersgor‐
del niet omgegespt of voorwerpen herkend op
de passagiersstoel.
Knipperen of continu brandend: veiligheids‐
gordel aan de bestuurders- of passagierszijde
is niet omgedaan. De gordelherinnering kan
ook in werking treden als er voorwerpen op de
passagiersstoel liggen.
Controleren of de veiligheidsgordel correct is
omgedaan.
Gordelherinnering voor de achterbank Rood: de veiligheidsgordel van de be‐
treffende zitplaats op de achterbank is
niet vastgemaakt.
Groen: de veiligheidsgordel van de betreffende
zitplaats op de achterbank is vastgemaakt.
Airbagsysteem Airbagsysteem en gordelspanner zijn
mogelijk defect.
Auto direct door een Service Partner of
een gekwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Parkeerrem Parkeerrem is vastgezet.
Voor meer informatie, zie Parkeerrem
loszetten, zie pagina 75.Seite 88BedieningWeergaven88
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 89 of 268

RemsysteemRemsysteem vertoont een storing.
Voorzichtig doorrijden.
Auto direct door een Service Partner of
een gekwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Botsingswaarschuwing Branden: vooralarm, bijv. bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe
afstand tot een voorligger.
Afstand vergroten.
Knipperen: acute waarschuwing bij direct bot‐
singsgevaar als de auto met relatief hogere,
andere snelheid een andere auto nadert.
Ingrijpen door te remmen en evt. uit te wijken.
Persoonswaarschuwing Symbool op het instrumentenpaneel.
Dreigt er een botsing met een herkent
persoon, dan licht het symbool op en
klinkt er een signaal.
Gele lampjes
Antiblokkeersysteem ABS Abrupt remmen zo veel mogelijk ver‐
mijden. Rembekrachtiger mogelijk de‐
fect. Houd rekening met een langere
remweg. Onmiddellijk door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist laten con‐ troleren.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC Knipperen: DSC regelt de aandrijf- en
remkrachten. De auto wordt gestabili‐
seerd. Snelheid verlagen en rijstijl aan
de wegomstandigheden aanpassen.
Branden: DSC is uitgevallen. Systeem door
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist laten controleren.Voor meer informatie, zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 139.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC
gedeactiveerd
Dynamische stabiliteitscontrole DSC is
uitgeschakeld.
Voor meer informatie, zie Dynamische
stabiliteitscontrole DSC, zie pagina 139.
M Dynamic Mode MDM M Dynamic Mode MDM is ingescha‐
keld.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Ook knippert: MDM regelt de aandrijf-
en remkrachten. De auto wordt gesta‐
biliseerd.
Brandt: MDM is uitgevallen. Systeem
door een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Bandenpechwaarschuwing RPA De bandenpechweergave meldt span‐
ningsverlies in een band.
Snelheid verminderen en voorzichtig
stoppen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
Voor meer informatie, zie Bandenpechwaar‐
schuwing, zie pagina 117.
Bandenspanningscontrole RDC Continu brandend: de spanningscon‐
trole meldt spanningsverlies in een
band.Seite 89WeergavenBediening89
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 90 of 268

Snelheid verminderen en voorzichtig stoppen.
Heftige rem- en stuurbewegingen vermijden.
Knipperen en vervolgens continu branden: er
wordt geen bandenpech of verlies van banden‐
spanning herkend.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.▷RDC kan de reset niet voltooien: voer de
reset van het systeem opnieuw uit.▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.▷Storing: systeem door een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist laten con‐
troleren.
Voor meer informatie, zie Bandenspannings‐
controle, zie pagina 115.
Stuursysteem Stuursysteem mogelijk defect.
Stuursysteem door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist la‐
ten controleren.
Motorfuncties Auto door een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist laten contro‐
leren.
Voor meer informatie, zie Aansluiting voor On-
Board-Diagnose-Diagnose, zie pagina 231.
Lane Departure Warning Als het systeem is ingeschakeld, wordt
er bij het verlaten van een herkende rij‐
baan zonder eerst de richting aan te
geven onder bepaalde omstandigheden een
waarschuwing gegeven.
Voor meer informatie, zie Waarschuwing rij‐
baan verlaten, zie pagina 128.
Handmatige snelheidsbegrenzer Branden: systeem is ingeschakeld.
Knipperen: ingestelde snelheidslimiet
overschreden. Er klinkt evt. een signaal.
Verminder de snelheid of deactiveer het sys‐
teem.
Mistachterlicht Mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistachter‐
lichten, zie pagina 110.
Groene lampjes
Richtingaanwijzers Richtingaanwijzers ingeschakeld.
Ongewoon snel knipperen van de con‐
trolelampje duidt op een uitgevallen
richtingaanwijzerlampje.
Voor meer informatie, zie Richtingaanwijzer,
zie pagina 78.
Stadslicht, rijlicht Stadslicht of rijlicht is ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Stads-/
dimlicht, verlichtingsregeling, zie pa‐
gina 106.
Mistlamp Mistlampen zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistlamp, zie
pagina 110.Seite 90BedieningWeergaven90
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 91 of 268

GrootlichtassistentGrootlichtassistent is ingeschakeld.
Het grootlicht wordt afhankelijk van de
verkeerssituatie automatisch in- en uit‐
geschakeld.
Voor meer informatie, zie Grootlichtassistent,
zie pagina 108.
Snelheidsregeling Systeem is ingeschakeld. De snelheiddie met de bedieningselementen op
het stuurwiel is ingesteld wordt aange‐
houden.
Automatic Hold De functie is geactiveerd. De auto
wordt bij stilstand automatisch op zijn
plaats gehouden.
Voor meer informatie, zie Automatic Hold, zie
pagina 75.
Blauwe lampjes
Grootlicht Grootlicht is ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Grootlicht, zie
pagina 78.
Algemene lampjes Check-Control Minimaal één Check-Control-melding
wordt weergegeven of is opgeslagen.
M Drive M Drive 1 is geactiveerd.
M Drive 2 is geactiveerd.Tekstmeldingen Tekstmeldingen in combinatie met een sym‐
bool op het instrumentenpaneel geven uitleg
over een Check-Control-melding en de bete‐
kenis van de controle- en waarschuwingslamp‐
jes.
Aanvullende tekstmeldingen
Meer informatie, bijv. over de oorzaak van een
storing en de noodzaak tot ingrijpen, kan wor‐
den opgeroepen via Check-Control.
Bij dringende meldingen wordt de aanvullende
tekst automatisch op het Control Display ge‐
toond.
Symbolen
Afhankelijk van de Check-Control-melding kunnen de volgende functies geselecteerd
worden.▷ "Handleiding"
Bijkomende informatie over de Check-
Control-melding weergeven in de geïnte‐
greerde handleiding.▷ "Serviceaanmelding"
Contact opnemen met een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist.▷ "Pechhulp"
Contact opnemen met de Mobile Service.
Check-Control-meldingen
onderdrukken
Toets op de richtingaanwijzerschakelaar in‐
drukken.
Seite 91WeergavenBediening91
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 95 of 268

Weergave EfficientDynamicsEfficientDynamics afbeelden Tijdens de rit kan informatie over verbruik en
techniek worden weergegeven.1."Auto-info"2."EfficientDynamics"
Verbruiksgeschiedenis weergeven
Het gemiddelde verbruik kan binnen een in‐
stelbare periode worden weergegeven.
"Verbruiksgeschiedenis"
Periode verbruiksgeschiedenis
instellen
Symbool selecteren.
Verbruiksgeschiedenis resetten
1."Opties" oproepen.2."Verbruiksgesch. terugz."
EfficientDynamics-info weergeven De momentele werking kan worden weergege‐
ven.
"EfficientDynamics Info"
De volgende systemen worden weergegeven:
▷Automatische start-stop-functie.▷Energieterugwinning.▷Vermogen van de airconditioning.
Rijdynamieksystemen
Weergave De systeemtoestanden van de
rijdynamiek worden op het in‐
strumentenpaneel weergege‐
ven.
SymbolenBeschrijvingM-motordynamiekcontrole, zie
pagina 86.Vertical Dynamic Control, zie pa‐
gina 142Servotronic, zie pagina 143.
Weergave activeren
1."Instellingen"2."Info-display"3.Evt. "M rijdynamieksystemen"
De weergave voor de rijdynamieksys‐
temen is actief.
Afbeelding Huidig verbruik, zie pa‐
gina 94, en Energieterugwinning, zie pa‐
gina 94.
Benodigd onderhoud
Principe Afstand of tijd tot het volgende onderhoud
wordt na inschakelen van het contact kort
weergegeven op het instrumentenpaneel.
De actuele servicebehoefte kan door een ser‐
viceadviseur worden uitgelezen uit de af‐
standsbediening.
Weergave
Gedetailleerde informatie over het benodigde onderhoud
Nadere informatie over de omvang van het on‐
derhoud kan op het Control Display worden
weergegeven.
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Servicebehoefte"Seite 95WeergavenBediening95
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 96 of 268

Noodzakelijke omvang van het onderhoud
en zo nodig wettelijk voorgeschreven keu‐
ringen worden weergegeven.4.Vermelding selecteren om nadere informa‐
tie te laten weergeven.
Symbolen
Sym‐
bolenBeschrijvingOnderhoud is op dit moment niet
noodzakelijk.Auto is aan een onderhoudsbeurt of
een wettelijke keuring toe.Termijn voor het onderhoud is over‐
schreden.
Afspraken invoeren
Afspraken voor voorgeschreven keuringen in‐
voeren.
Ervoor zorgen dat datum en tijd van de auto
juist zijn ingesteld.
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Servicebehoefte"4."§ Autokeuring (APK)"5."Afspraak:"6.Instellingen uitvoeren.7.Bevestigen.
Datuminvoer wordt opgeslagen.
Automatische servicewaarschuwing De gegevens over de onderhoudstoestand of
over wettelijk voorgeschreven keuringen van
de auto worden automatisch voor de vervalda‐
tum doorgegeven aan de Service Partner.
Er kan worden gecontroleerd, wanneer de Ser‐
vice Partner werd ingelicht.
Op het Control Display:1."Auto-info"2."Autostatus"3."Opties" oproepen.4."Laatste Teleservice oproep"
Onderhoudsgeschiedenis
Algemeen
Onderhoudswerkzaamheden bij een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist laten
uitvoeren. De uitgevoerde onderhoudswerk‐
zaamheden worden ingevoerd in de voertuig‐
gegevens, zie pagina 230.
Het ingevoerde onderhoud kan op het Control
Display worden weergegeven. De functie is
beschikbaar zodra er een onderhoudsbeurt in
de autogegevens is ingevoerd.
Onderhoudsgeschiedenis weergeven Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Servicebehoefte"4. "Service historie"
Uitgevoerd onderhoud wordt weergege‐
ven.5.Vermelding selecteren om nadere informa‐
tie te laten weergeven.Seite 96BedieningWeergaven96
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 103 of 268

De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Spraakdialoog instellen
Spraakdialoog voor het spraakgestuurd sys‐
teem, zie pagina 26.
Maateenheden
Maateenheden instellen Maateenheden voor verbruik, weg/afstanden
en temperatuur instellen:1."Instellingen"2."Taal/eenheden"3.Gewenst menupunt selecteren.4.Gewenste eenheid selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Helderheid
Helderheid instellen
Helderheid van het Control Display instellen:
1."Instellingen"2."Control-display"3."Helderheid"4.Controller draaien tot de gewenste helder‐
heid bereikt is.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Naargelang de lichtverhoudingen kan de rege‐
ling van de lichtsterkte eventueel niet direct
worden herkend.
Head-Up Display
Overzicht
Principe
Het systeem projecteert belangrijke informatie
in het gezichtsveld van de bestuurder, bijv. de
snelheid.
De bestuurder kan deze informatie zo in zich
opnemen zonder de blik van de weg af te wen‐
den.
Aanwijzingen Aanwijzingen voor het reinigen van het Head-
Up Display in acht nemen, zie pagina 247.
Zichtbaarheid van het display
De zichtbaarheid van de weergaven in het
Head-Up Display wordt beïnvloed door de vol‐
gende factoren:
▷Bepaalde stoelposities.▷Voorwerpen op de afdekking van het
Head-Up Display.▷Zonnebrillen met bepaalde polarisatiefil‐
ters.▷Nat wegdek.▷Ongunstige lichtverhoudingen.
Als het beeld vervormd wordt weergegeven,
de basisinstellingen door een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist laten contro‐
leren.
Seite 103WeergavenBediening103
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 105 of 268

Rotatie instellen
Het beeld van het Head-Up Display kan om zijn eigen as worden gedraaid.
De rotatie alleen bij stilstand en ingeschakeld
contact instellen.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Rotatie"4.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling bereikt is.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Speciale voorruit
De voorruit is een onderdeel van het systeem.
De vorm van de voorruit laat een nauwkeurige
projectie toe.
Een folie in de voorruit voorkomt dat het beeld
dubbel wordt weergegeven.
De speciale voorruit daarom door een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist laten
vervangen.
Shift Lights
Algemeen
De weergave wordt in het Head-Up-Display af‐
gebeeld.
Shift Lights wordt afgebeeld op het
Head-Up Display
Inschakelen
Shift Lights worden op het Head-Up Display
alleen op het M-aanzicht, zie pagina 104, afge‐
beeld.1.Head-Up Display, zie pagina 104, inscha‐
kelen.2."Instellingen"3."Head-Up-display"4."Weergegeven informatie"5."M View"
Weergave
▷Het huidige toerental wordt op de toeren‐
teller weergegeven.▷Pijl 1: achter elkaar geel brandende velden
wijzen op het aanstaande opschakeltijd‐
stip.▷Pijl 2: velden branden rood. Uiterlijk op dat
moment schakelen.
Bij het bereiken van het toegestane maximale
toerental knippert de gehele weergave.
Bij het overschrijden van het maximale toeren‐
tal wordt ter bescherming van de motor de
brandstoftoevoer verminderd.
Seite 105WeergavenBediening105
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 113 of 268

Beschermende werkingDe airbags worden niet bij elke botsing inge‐
schakeld, bijv. niet bij minder ernstige aanrij‐
dingen of aanrijdingen van achteren.
Aanwijzingen voor een optimale
beschermende werking van de airbags
WAARSCHUWING
Bij een verkeerde zitpositie of als het ac‐
tiveringsgebied van de airbag wordt belem‐
merd, kan het airbagsysteem niet zoals be‐
doeld beschermen of kan het activeren extra
letsel veroorzaken. Er bestaat kans op letsel of
levensgevaar. De aanwijzingen voor een opti‐
male beschermende werking van het airbag‐
systeem in acht nemen.◀▷Afstand tot de airbags houden.▷Erop letten dat inzittenden het hoofd van
de zij-airbag verwijderd houden.▷Stuurwiel altijd aan de stuurwielrand vast‐
houden. Handen in de 3-uur- en 9-uur-
stand, om het risico van verwonding van
handen of armen bij het activeren van de
airbag zo klein mogelijk te houden.▷Erop letten dat de voorpassagier correct
zit, d.w.z. de voeten of benen in de been‐
ruimte en niet tegen het dashboard.▷Tussen airbags en personen mogen zich
geen andere personen, dieren of voorwer‐
pen bevinden.▷De afdekkingen van de airbags niet beplak‐
ken, bekleden of op een andere manier wij‐
zigen.▷Dashboard en voorruit aan passagierszijde
vrijhouden, d.w.z. niet met folie of bekle‐
dingen afdekken en geen houders voor
bijv. navigatiesysteem of mobiele telefoon
aanbrengen.▷Afdekking van de frontairbag aan passa‐
gierszijde niet als opbergvak gebruiken.▷Geen hoezen, kussens of andere voorwer‐
pen op de voorstoelen aanbrengen die nietspeciaal voor stoelen met geïntegreerde
zij-airbags zijn gemaakt.▷Geen kledingstukken, zoals vesten, over de
rugleuningen hangen.▷Aan de afzonderlijke componenten en de
bedrading geen enkele wijziging uitvoeren.
Dit geldt tevens voor afdekkingen van het
stuurwiel, het instrumentenpaneel en de
stoelen.▷Airbagsysteem niet demonteren.
Ook als alle aanwijzingen in acht worden geno‐
men, kunnen afhankelijk van de omstandighe‐
den letsels ten gevolge van een contact met
de airbag niet volledig worden uitgesloten.
Ontstekings- en opblaasgeluiden kunnen bij
personen die daar gevoelig voor zijn voor korte
duur belemmeringen van het gehoor veroorza‐
ken, die in het algemeen van voorbijgaande
aard zijn.
Bedrijfsklare toestand van het
airbagsysteem
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Na het activeren van het airbagsysteem
kunnen de afzonderlijke componenten zeer
warm zijn. Er bestaat kans op letsel. De afzon‐
derlijke componenten niet vastpakken.◀
WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamhe‐
den kunnen het uitvallen, een storing of het
ongewenst in werking treden van het airbag‐
systeem tot gevolg hebben. Bij een storing zou
het airbagsysteem bij een ongeval, ondanks
een overeenkomstige botsingskracht, niet
zoals bedoeld geactiveerd kunnen worden. Er
bestaat kans op letsel of levensgevaar. Con‐
trole, reparatie of demontage en vernietiging
van het airbagsysteem door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist laten uit‐
voeren.◀
Seite 113VeiligheidBediening113
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 117 of 268

Ernstige, plotselinge beschadigingen van een
band van buitenaf kunnen door het systeem
niet vooraf worden aangekondigd.
Storing Geel waarschuwingslampje knippert en
brandt vervolgens continu. Er wordt
een Check-Control-melding weerge‐
geven. Er kan geen bandenpech of verlies van
bandenspanning herkend worden.
Weergave in de volgende situaties:▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.▷Storing: het systeem laten controleren
door een Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist.▷RDC kon de reset niet afsluiten. Reset van
het systeem opnieuw uitvoeren.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.
Bandenpechwaarschuwing
RPA
Principe
Het systeem herkent de bandenspanning aan
de hand van een toerentalvergelijking tussen
de afzonderlijke wielen tijdens het rijden.
Bij verlies aan bandenspanning verandert de
diameter en daardoor de draaisnelheid van het
betreffende wiel. Deze verandering wordt her‐
kend en als bandenpech gemeld.
Het systeem meet niet de daadwerkelijke ban‐
denspanning in de banden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
Het systeem moet bij een correcte banden‐
spanning zijn geïnitialiseerd, anders is een be‐
trouwbare melding van een bandenpech niet
gewaarborgd. Na elke aanpassing van de ban‐
denspanning en elke keer na het verwisselen
van een band of wiel moet het systeem op‐
nieuw worden geïnitialiseerd.
Statusweergave
Op het Control Display kan de momentele sta‐
tus van de bandenpechwaarschuwing worden
weergegeven bijv. of de RPA actief is.
Op het Control Display:1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Indicatie lekke band (RPA)"
De status wordt weergegeven.
Initialisatie
Met de initialisatie worden de ingestelde ban‐
denspanningen als referentie voor de herken‐
ning van een lekke band overgenomen. De ini‐
tialisatie wordt gestart door bevestiging van de spanning van de banden.
Bij het rijden met sneeuwkettingen het sys‐
teem niet initialiseren.
Op het Control Display:
1."Auto-info"2."Autostatus"3. "Reset uitvoeren"4.Motor starten - niet wegrijden.5.Met "Reset uitvoeren" het initialiseren starten.6.Wegrijden.
Het afsluiten van de initialisatie gebeurt tijdens
het rijden, de rit kan te allen tijde worden on‐
derbroken.
Tijdens een volgende rit wordt de initialisatie
automatisch voortgezet.
Seite 117VeiligheidBediening117
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15