BMW X6 M 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: X6 M, Model: BMW X6 M 2016Pages: 268, PDF Size: 5.32 MB
Page 81 of 268

WAARSCHUWING
Als de wissers zich in beweging zetten
wanneer ze uitgeklapt zijn, kunnen delen van
de auto worden beschadigd of lichaamsdelen
worden ingeklemd. Er bestaat kans op letsel of
schade. Erop letten dat het contact is afgezet
als de wissers worden opgeklapt en dat de
wissers bij het inschakelen zijn neergeklapt.◀1.Contact in- en opnieuw uitschakelen.2.Let er bij gevaar voor vorst op, dat de wis‐
serbladen niet vastgevroren zijn.3.Ruitenwisserschakelaar naar boven tot
door het drukpunt drukken en ca. 3 secon‐
den ingedrukt houden tot de wissers onge‐
veer in verticale stand stilstaan.
Na het terugklappen van de wissers moet de
ruitenwisserinstallatie opnieuw worden geacti‐
veerd.
1.Contact inschakelen.2.Ruitenwisserschakelaar omlaag drukken.
De ruitenwissers gaan in de rustpositie en
zijn weer gebruiksklaar.
Sproeiervloeistof
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Sommige antivriesmiddelen kunnen stof‐
fen bevatten die schadelijk voor de gezondheid
zijn en brandbaar zijn. Er bestaat brandgevaar
of kans op letsel. Aanwijzingen op de verpak‐ kingen in acht nemen. Antivries uit de buurt
van ontstekingsbronnen houden. Bedrijfsstof‐
fen niet in andere flessen overgieten. Bedrijfs‐
stoffen buiten het bereik van kinderen bewa‐ ren.◀
WAARSCHUWING
Door ondeskundig uitgevoerde werk‐
zaamheden in de motorruimte kunnen onder‐
delen worden beschadigd en tot een veilig‐
heidsrisico leiden. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Werkzaamheden in de mo‐
torruimte door een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist laten uitvoeren.◀
Reservoir voor sproeiervloeistof
Alle ruitensproeiers maken gebruik van het‐
zelfde reservoir in de motorruimte.
Vullen met mengsel van geconcentreerde rui‐
tenreiniger en leidingwater, zo nodig met toe‐
voeging van antivries overeenkomstig de aan‐
wijzingen van de fabrikant.
Sproeiervloeistof voor het vullen mengen, zo‐
dat de juiste mengverhouding wordt verkre‐
gen.
Geconcentreerde ruitenreiniger en antivries
niet onverdund bijvullen en niet alleen vullen
met water; dit kan leiden tot schade aan de rui‐
tenwisserinstallatie.
Geen geconcentreerde ruitenreinigers van ver‐
schillende fabrikanten met elkaar mengen,
hierdoor kunnen de ruitensproeiers verstopt
raken.
Aanbevolen minimale vulhoeveelheid: 1 liter.
M Steptronic Sport-versnellingsbak
Algemeen
De M Steptronic Sport versnellingsbak wordt
bediend met de keuzehendel of twee schakel‐
paddels aan het stuurwiel.
Seite 81RijdenBediening81
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 82 of 268

Functies▷Drive-modus of sequentiële modus.▷Verschillende rijprogramma's, Drivelogic.▷Opschakelweergave, Shift Lights, zie pa‐
gina 105.▷Automatisch terugschakelen en bescher‐
ming tegen verkeerd schakelen ook in de
sequentiële modus.▷Launch Control.▷Low Speed Assistent.
Keuzehendel, keuzehendelstanden
Overzicht
▷R: achteruitversnelling.▷N: neutraal, stationair.▷ Middenstand, vooruitstand.▷+: handmatig opschakelen.▷-: handmatig terugschakelen.▷D/S: tussen Drive-modus en sequentiële
modus wisselen.
Keuzehendelstand inschakelen
Rem intrappen en keuzehendel in de overeen‐
komstige richting trekken of duwen.
Zodra de keuzehendel losgelaten wordt, gaat
deze terug naar de middenstand. In stand R ar‐
rêteert de keuzehendel.
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt op
het instrumentenpaneel en op de keuzehendel
afgebeeld.
Na het schakelen in een keuzehendelstand kan
de wagen na het loszetten van de rem wegrol‐
len, bijvoorbeeld op een helling. Daarom me‐
teen na het loszetten van de rem wegrijden.
Voor het manoeuvreren of tijdens stilstaand en
langzaam rijdend verkeer Low Speed Assistent
gebruiken.
Low Speed Assistent
Principe
De Low Speed Assistent ondersteunt bij zeer
lage snelheden. De auto rijdt met looptempo.
Kan ook gebruikt worden om in sneeuw vrij te
rijden. Daarvoor omschakelen tussen achter‐
uitversnelling en vooruitstand zonder daarbij
de rem in te drukken.
Activeren1.Een rijstand inschakelen.2.Gaspedaal kort aantippen.
De auto rolt met minimale snelheid.
Dit is mogelijk in de 1e en 2e versnelling en in
de achteruitversnelling.
Uitschakelen
Auto afremmen tot stilstand.
Knipperende indicator op de
keuzehendel
In sommige situaties kan de feitelijke inge‐
voerde versnellingspositie van de keuzehen‐
delstand afwijken. De indicator in de keuze‐
hendel knippert.
In deze gevallen op de op de indicator op het
instrumentenpaneel letten, zie pagina 83.
D Drive-modus In de Drive-modus worden alle vooruitversnel‐
lingen automatisch gewisseld.
Kickdown: voor maximale acceleratie, bijv. bij
inhaalmanoeuvres. Daarvoor het gaspedaal
verder dan het drukpunt indrukken.
Seite 82BedieningRijden82
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 83 of 268

Naar sequentiële modus omschakelen: via de
schakelpaddels of de keuzehendel schakelen
of de keuzehendel richting D/S indrukken.
S Sequentiële modus
Via de schakelpaddels of de keuzehendel op-
of terugschakelen zonder daarbij van het gas
te gaan.▷Maximaal toerental: bij het bereiken van
het maximale toerental wordt in de se‐
quentiële modus niet automatisch naar een
hogere versnelling geschakeld. Verder
wordt de kickdown gedeactiveerd.▷Kort voordat er onder een versnellingsaf‐
hankelijke minimale snelheid wordt geko‐
men, wordt er zelfstandig teruggeschakeld.▷Op- of teruggeschakelen wordt alleen bij
passend toerental en passende snelheid
uitgevoerd.
Bijv. Bij een te hoog toerental wordt niet
teruggeschakeld.▷Kickdown: door gelijktijdig bedienen van
de kickdown en de linker schakelpaddel of
de keuzehendel wordt naar de laagst mo‐
gelijke versnelling teruggeschakeld.▷Wegrijden is op een vlak wegdek ook in de
2e versnelling mogelijk, bijv. bij gladheid.
Naar Drive-modus omschakelen: keuzehendel
richting D/S indrukken.
R Achteruit
Alleen bij stilstaande auto inschakelen.
Voor vrij rijden ook tot 10 km/h mogelijk. Daar‐
voor omschakelen tussen vooruit- en achter‐
uitversnelling zonder daarbij de rem in te druk‐ ken.
N Neutraal, Stationair
Bijv. in wasstraten inschakelen. De auto kan
dan vrij rollen, zie pagina 244.
P Parkeren
De aangedreven wielen worden geblokkeerd.
P wordt automatisch ingeschakeld:▷Na het afzetten van de motor in standby-
modus van de radio, zie pagina 70, of con‐
tact uit, zie pagina 70, als stand R of D in‐
geschakeld is.▷Bij contact uit, als stand N ingeschakeld is.▷Als tijdens stilstand bij geselecteerde
stand D of R de gordel van de bestuurders‐
stoel wordt afgedaan, het bestuurderspor‐
tier geopend wordt en de rem niet losgezet
is.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Drive-modus
▷Ingeschakelde versnelling
samen met een D, pijl 1.▷Geselecteerd rijprogramma,
Drivelogic, zie pagina 84,
pijl 2.
Sequentiële modus
▷Ingeschakelde versnelling,
pijl 1.▷Geselecteerd rijprogramma,
Drivelogic, zie pagina 84,
pijl 2.▷Schakelpuntindicator, zie pagina 97
Opmerking
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de weer‐
gave buiten werking zijn. Actuele rijrichting is
herkenbaar aan de ingeschakelde keuzehen‐
delstand.
Wisselen van versnelling
Schakelen naar sequentiële modus mogelijk.
Schakelen in de Drive-modus zorgt voor een
wissel naar de sequentiële modus.
Seite 83RijdenBediening83
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 84 of 268

Via de keuzehendel▷Opschakelen: keuzehendel naar achteren
trekken.▷Terugschakelen: keuzehendel naar voren
drukken.
Via de schakelpaddels op het
stuurwiel
▷Opschakelen: rechter schakelpaddel naar
voren drukken.▷Terugschakelen: linker schakelpaddel naar
voren drukken.
Drivelogic
Verschillende rijprogramma's zijn beschikbaar.
Na iedere wissel tussen sequentiële modus en
Drive-modus is telkens het laatst geselec‐
teerde programma actief.
Uitzondering: na iedere motorstart is rijpro‐
gramma 1 in de Drive-modus actief.
In de Drive-modus
Er kan gekozen worden uit drie rijprogramma's:
▷1: efficiënt rijden.▷2: ontspannen rijden.▷3: sportief rijden.
In de sequentiële modus
Er kan gekozen worden uit drie rijprogramma's:
▷1: comfortabel schakelen.▷2: sportief, snel schakelen.▷3: maximale schakelsnelheid, Launch Con‐
trol, zie pagina 85.Rijprogramma via toets in
middenconsole selecteren
Toets zo vaak indrukken tot het ge‐
wenste rijprogramma op het instru‐
mentenpaneel wordt weergegeven.
Rijprogramma via M Drive selecteren Op het Control Display:
1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4."Modus"5.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.▷"D": drive-modus.▷"S": sequentiële modus.6."Schakelstand"7.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling is bereikt en controller indrukken.8.Evt. verdere rijprogramma's instellen.
Instelling wordt bij actieve M Drive direct
overgenomen.
Om gewenste M Drive met de geselecteerde
instellingen te activeren, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷Seite 84BedieningRijden84
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 85 of 268

WAARSCHUWING
Afhankelijk van de instelling kan DSC bij
geactiveerde M Drive beperkt of niet beschik‐
baar zijn. Er bestaat kans op een ongeval of
schade. De instellingen voor DSC in de M
Drive in acht nemen en evt. zelf actief reage‐
ren. De rijstijl aanpassen en zo nodig zelf rea‐
geren.◀
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Geselecteerd rijprogrammakomt overeen met het aantal
verlichte velden.
Noodontgrendeling elektronisch
ontgrendelen
Algemeen
Noodontgrendeling elektronisch ontgrendelen
om het voertuig uit de gevarenzone te ma‐
noeuvreren.
Ontgrendeling is alleen mogelijk wanneer de
starter de motor kan doordraaien.
Keuzehendelstand N inschakelen1.Rempedaal intrappen.2.Start/stop-knop indrukken. De starter moet
hoorbaar aanslaan.3.Keuzehendel in stand N zetten en zo laten
staan.
Desbetreffende Check-Control-melding
wordt weergegeven.4.Keuzehendel binnen ca. 6 seconden op‐
nieuw in stand N zetten.
Stand N wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.5.Remmen loslaten zodra de starter stopt.6.Manoeuvreer het voertuig uit de gevaren‐
zone en beveilig het vervolgens tegen
wegrollen.Launch Control
Principe Launch Control maakt bij het wegrijden op
wegdek met grip een optimale acceleratie mo‐
gelijk.
Algemeen
Het gebruik van Launch Control leidt tot vroeg‐
tijdige slijtage van onderdelen, omdat deze
functie een zeer hoge belasting voor de auto
vormt.
Launch Control niet tijdens het inrijden, zie pa‐
gina 194, gebruiken.
Voorwaarden
Launch Control is beschikbaar bij bedrijfs‐
warme motor, dus na een ononderbroken rit
van minstens 10 km.
Bij het wegrijden met Launch Control niet stu‐
ren.
Launch Control activeren1.Dynamische stabiliteitscontrole deactive‐
ren, zie pagina 140, of M Dynamic Mode
activeren, zie pagina 139.2.Sequentiële modus met versnelling 1 en
rijprogramma 3 selecteren.3.Bij draaiende motor met linkervoet de rem
krachtig intrappen.4.Gaspedaal zo ver intrappen tot op het in‐
strumentenpaneel een vlagsymbool ver‐
schijnt.
Gaspedaal in deze stand houden.
Het toerental wordt geregeld.5.Binnen 3 seconden de rem loslaten. De
auto accelereert.
Er wordt automatisch naar een hogere ver‐
snelling geschakeld, zo lang het vlagsym‐
bool weergegeven en het gaspedaal niet
losgelaten wordt.
Launch Control is pas na een bepaalde afkoe‐
ling van de versnellingsbak weer beschikbaar.
Seite 85RijdenBediening85
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 86 of 268

M Motordynamiekcontrole
Principe De M Motordynamiekcontrole beïnvloedt het
reageren van de auto op gaspedaalbewegin‐ gen.
Programma Instelmogelijkheden van het reactiegedrag:▷"Efficient": efficiënt, comfortabel. Gemini‐
maliseerd verbruik.
Ideaal voor bijv. stadsverkeer of in de
sneeuw.▷"Sport": sportief, dynamisch.▷"Sport Plus": spontaan, direct. Maximale
dynamiek.
Programma selecteren
Over M Drive
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
Instelling wordt bij actieve M Drive direct
overgenomen.
Om gewenste M Drive met de geselecteerde
instellingen te activeren, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷Met toetsen
Toets zo vaak indrukken tot het gewen‐
ste programma op het instrumentenpa‐
neel wordt weergegeven.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Motordynamiekcontrole met geselec‐
teerd programma bij geactiveerde
weergave van de systeemtoestanden
van de rijdynamiek, zie pagina 95.
Seite 86BedieningRijden86
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 87 of 268

WeergavenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Overzicht, instrumentenpaneel
1Brandstofmeter 922Snelheidsmeter3Meldingen, bijv. Check-Control4Toerenteller 925Motorolietemperatuur 926Momenteel verbruik7Elektronische weergaven 878Kilometers resetten 93
Elektronische weergaven
▷Selectielijsten, zie pagina 99.▷Buitentemperatuur, zie pagina 93.▷Automatische start-stop-functie, zie pa‐
gina 72.▷Boordcomputer, zie pagina 99.Seite 87WeergavenBediening87
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 88 of 268

▷Datum, zie pagina 93.▷Digitale snelheidsmeter, zie pagina 93.▷Energieterugwinning, zie pagina 94.▷Versnellingsaanduiding met Drivelogic, zie
pagina 93.▷Kilometer/dagteller, zie pagina 92.▷Meldingen, bijv. Check-Control, zie pa‐
gina 88.▷Momenteel verbruik, zie pagina 94.▷Navigatieweergave, zie Handleiding bij na‐
vigatie-, entertainment- en communicatie‐
systeem.▷Actieradius, zie pagina 94.▷Benodigd onderhoud, zie pagina 95.▷Snelheidslimietinformatie, zie pagina 97.▷Systeemtoestanden van rijdynamiek, zie
pagina 95.▷Tijd, zie pagina 93.
Check-Control
Principe Check-Control controleert functies in de autoen geeft een melding als in de bewaakte syste‐
men een storing is opgetreden.
Op het instrumentenpaneel en op het Head-
Up-Display wordt een Check-Control-melding
weergegeven als een combinatie van controle-
of waarschuwingslampjes en textuele meldin‐
gen.
Tevens klinkt er evt. een akoestisch signaal en
verschijnt er een tekstbericht op het Control
Display.
Controle- en waarschuwingslampjes
Algemeen
Controle- en waarschuwingslampjes op het in‐
strumentenpaneel kunnen in verschillende
combinaties en kleuren gaan branden.
Van sommige lampen wordt bij het starten van
de motor of inschakelen van het contact de
werking gecontroleerd, waarbij deze even kort
branden.
Rode lampjes
Gordelherinnering De veiligheidsgordel aan de bestuur‐
derszijde is niet omgedaan. Bij som‐
mige landuitvoeringen: passagiersgor‐
del niet omgegespt of voorwerpen herkend op
de passagiersstoel.
Knipperen of continu brandend: veiligheids‐
gordel aan de bestuurders- of passagierszijde
is niet omgedaan. De gordelherinnering kan
ook in werking treden als er voorwerpen op de
passagiersstoel liggen.
Controleren of de veiligheidsgordel correct is
omgedaan.
Gordelherinnering voor de achterbank Rood: de veiligheidsgordel van de be‐
treffende zitplaats op de achterbank is
niet vastgemaakt.
Groen: de veiligheidsgordel van de betreffende
zitplaats op de achterbank is vastgemaakt.
Airbagsysteem Airbagsysteem en gordelspanner zijn
mogelijk defect.
Auto direct door een Service Partner of
een gekwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Parkeerrem Parkeerrem is vastgezet.
Voor meer informatie, zie Parkeerrem
loszetten, zie pagina 75.Seite 88BedieningWeergaven88
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 89 of 268

RemsysteemRemsysteem vertoont een storing.
Voorzichtig doorrijden.
Auto direct door een Service Partner of
een gekwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Botsingswaarschuwing Branden: vooralarm, bijv. bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe
afstand tot een voorligger.
Afstand vergroten.
Knipperen: acute waarschuwing bij direct bot‐
singsgevaar als de auto met relatief hogere,
andere snelheid een andere auto nadert.
Ingrijpen door te remmen en evt. uit te wijken.
Persoonswaarschuwing Symbool op het instrumentenpaneel.
Dreigt er een botsing met een herkent
persoon, dan licht het symbool op en
klinkt er een signaal.
Gele lampjes
Antiblokkeersysteem ABS Abrupt remmen zo veel mogelijk ver‐
mijden. Rembekrachtiger mogelijk de‐
fect. Houd rekening met een langere
remweg. Onmiddellijk door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist laten con‐ troleren.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC Knipperen: DSC regelt de aandrijf- en
remkrachten. De auto wordt gestabili‐
seerd. Snelheid verlagen en rijstijl aan
de wegomstandigheden aanpassen.
Branden: DSC is uitgevallen. Systeem door
een Service Partner of een gekwalificeerde
specialist laten controleren.Voor meer informatie, zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 139.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC
gedeactiveerd
Dynamische stabiliteitscontrole DSC is
uitgeschakeld.
Voor meer informatie, zie Dynamische
stabiliteitscontrole DSC, zie pagina 139.
M Dynamic Mode MDM M Dynamic Mode MDM is ingescha‐
keld.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Ook knippert: MDM regelt de aandrijf-
en remkrachten. De auto wordt gesta‐
biliseerd.
Brandt: MDM is uitgevallen. Systeem
door een Service Partner of een ge‐
kwalificeerde specialist laten controle‐
ren.
Voor meer informatie, zie M Dynamic
Mode, zie pagina 139.
Bandenpechwaarschuwing RPA De bandenpechweergave meldt span‐
ningsverlies in een band.
Snelheid verminderen en voorzichtig
stoppen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
Voor meer informatie, zie Bandenpechwaar‐
schuwing, zie pagina 117.
Bandenspanningscontrole RDC Continu brandend: de spanningscon‐
trole meldt spanningsverlies in een
band.Seite 89WeergavenBediening89
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 90 of 268

Snelheid verminderen en voorzichtig stoppen.
Heftige rem- en stuurbewegingen vermijden.
Knipperen en vervolgens continu branden: er
wordt geen bandenpech of verlies van banden‐
spanning herkend.▷Storing door installaties of apparaten met
dezelfde zendfrequentie: na verlaten van
het storingsgebied wordt het systeem au‐
tomatisch weer actief.▷RDC kan de reset niet voltooien: voer de
reset van het systeem opnieuw uit.▷Wiel zonder RDC-elektronica is gemon‐
teerd: evt. laten controleren door een Ser‐
vice Partner of een gekwalificeerde specia‐
list.▷Storing: systeem door een Service Partner
of een gekwalificeerde specialist laten con‐
troleren.
Voor meer informatie, zie Bandenspannings‐
controle, zie pagina 115.
Stuursysteem Stuursysteem mogelijk defect.
Stuursysteem door een Service Part‐
ner of een gekwalificeerde specialist la‐
ten controleren.
Motorfuncties Auto door een Service Partner of een
gekwalificeerde specialist laten contro‐
leren.
Voor meer informatie, zie Aansluiting voor On-
Board-Diagnose-Diagnose, zie pagina 231.
Lane Departure Warning Als het systeem is ingeschakeld, wordt
er bij het verlaten van een herkende rij‐
baan zonder eerst de richting aan te
geven onder bepaalde omstandigheden een
waarschuwing gegeven.
Voor meer informatie, zie Waarschuwing rij‐
baan verlaten, zie pagina 128.
Handmatige snelheidsbegrenzer Branden: systeem is ingeschakeld.
Knipperen: ingestelde snelheidslimiet
overschreden. Er klinkt evt. een signaal.
Verminder de snelheid of deactiveer het sys‐
teem.
Mistachterlicht Mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistachter‐
lichten, zie pagina 110.
Groene lampjes
Richtingaanwijzers Richtingaanwijzers ingeschakeld.
Ongewoon snel knipperen van de con‐
trolelampje duidt op een uitgevallen
richtingaanwijzerlampje.
Voor meer informatie, zie Richtingaanwijzer,
zie pagina 78.
Stadslicht, rijlicht Stadslicht of rijlicht is ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Stads-/
dimlicht, verlichtingsregeling, zie pa‐
gina 106.
Mistlamp Mistlampen zijn ingeschakeld.
Voor meer informatie, zie Mistlamp, zie
pagina 110.Seite 90BedieningWeergaven90
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15