light BMW X6 M 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: X6 M, Model: BMW X6 M 2016Pages: 268, PDF Size: 5.32 MB
Page 82 of 268

Functies▷Drive-modus of sequentiële modus.▷Verschillende rijprogramma's, Drivelogic.▷Opschakelweergave, Shift Lights, zie pa‐
gina 105.▷Automatisch terugschakelen en bescher‐
ming tegen verkeerd schakelen ook in de
sequentiële modus.▷Launch Control.▷Low Speed Assistent.
Keuzehendel, keuzehendelstanden
Overzicht
▷R: achteruitversnelling.▷N: neutraal, stationair.▷ Middenstand, vooruitstand.▷+: handmatig opschakelen.▷-: handmatig terugschakelen.▷D/S: tussen Drive-modus en sequentiële
modus wisselen.
Keuzehendelstand inschakelen
Rem intrappen en keuzehendel in de overeen‐
komstige richting trekken of duwen.
Zodra de keuzehendel losgelaten wordt, gaat
deze terug naar de middenstand. In stand R ar‐
rêteert de keuzehendel.
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt op
het instrumentenpaneel en op de keuzehendel
afgebeeld.
Na het schakelen in een keuzehendelstand kan
de wagen na het loszetten van de rem wegrol‐
len, bijvoorbeeld op een helling. Daarom me‐
teen na het loszetten van de rem wegrijden.
Voor het manoeuvreren of tijdens stilstaand en
langzaam rijdend verkeer Low Speed Assistent
gebruiken.
Low Speed Assistent
Principe
De Low Speed Assistent ondersteunt bij zeer
lage snelheden. De auto rijdt met looptempo.
Kan ook gebruikt worden om in sneeuw vrij te
rijden. Daarvoor omschakelen tussen achter‐
uitversnelling en vooruitstand zonder daarbij
de rem in te drukken.
Activeren1.Een rijstand inschakelen.2.Gaspedaal kort aantippen.
De auto rolt met minimale snelheid.
Dit is mogelijk in de 1e en 2e versnelling en in
de achteruitversnelling.
Uitschakelen
Auto afremmen tot stilstand.
Knipperende indicator op de
keuzehendel
In sommige situaties kan de feitelijke inge‐
voerde versnellingspositie van de keuzehen‐
delstand afwijken. De indicator in de keuze‐
hendel knippert.
In deze gevallen op de op de indicator op het
instrumentenpaneel letten, zie pagina 83.
D Drive-modus In de Drive-modus worden alle vooruitversnel‐
lingen automatisch gewisseld.
Kickdown: voor maximale acceleratie, bijv. bij
inhaalmanoeuvres. Daarvoor het gaspedaal
verder dan het drukpunt indrukken.
Seite 82BedieningRijden82
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 104 of 268

In-/uitschakelen1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Head-Up-display"
Weergave
Standaard aanzicht
Op het Head-Up Display wordt de volgende in‐
formatie weergegeven:
▷Snelheid.▷Navigatiesysteem.▷Check-Control-meldingen.▷Keuzelijst uit het instrumentenpaneel.▷Rijhulpsystemen.
Een deel van deze informatie wordt alleen in‐
dien nodig kortstondig weergegeven.
M-aanzicht
1Actueel toerental, licht gemarkeerd2Shift Lights3Veld vooralarm, toerentalaanduiding4Rood waarschuwingsveld, toerentalaan‐
duiding5Snelheid6Versnellingsaanduiding/waarschuwings‐
meldingen7Snelheidslimietinfo met inhaalverbodinfo
M-aanzicht activeren:
Weergaven in het Head-Up-Display selecte‐
ren.
Weergaven in het Head-Up-Display selecteren
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Weergegeven informatie"4.De gewenste weergaven in het Head-Up-
Display selecteren.
Helderheid instellen
De helderheid wordt automatisch aan het om‐
gevingslicht aangepast.
De basisinstelling kan handmatig worden inge‐
steld.
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Helderheid"4.Controller draaien tot de gewenste helder‐
heid bereikt is.5.Controller indrukken.
Bij ingeschakeld dimlicht kan de verlichtings‐
sterkte van het Head-Up Display ook met be‐
hulp van de instrumentenverlichting worden
aangepast.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Hoogte instellen
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Hoogte"4.Controller draaien tot de gewenste hoogte
is bereikt.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Seite 104BedieningWeergaven104
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 105 of 268

Rotatie instellen
Het beeld van het Head-Up Display kan om zijn eigen as worden gedraaid.
De rotatie alleen bij stilstand en ingeschakeld
contact instellen.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Head-Up-display"3."Rotatie"4.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling bereikt is.5.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Speciale voorruit
De voorruit is een onderdeel van het systeem.
De vorm van de voorruit laat een nauwkeurige
projectie toe.
Een folie in de voorruit voorkomt dat het beeld
dubbel wordt weergegeven.
De speciale voorruit daarom door een Service
Partner of een gekwalificeerde specialist laten
vervangen.
Shift Lights
Algemeen
De weergave wordt in het Head-Up-Display af‐
gebeeld.
Shift Lights wordt afgebeeld op het
Head-Up Display
Inschakelen
Shift Lights worden op het Head-Up Display
alleen op het M-aanzicht, zie pagina 104, afge‐
beeld.1.Head-Up Display, zie pagina 104, inscha‐
kelen.2."Instellingen"3."Head-Up-display"4."Weergegeven informatie"5."M View"
Weergave
▷Het huidige toerental wordt op de toeren‐
teller weergegeven.▷Pijl 1: achter elkaar geel brandende velden
wijzen op het aanstaande opschakeltijd‐
stip.▷Pijl 2: velden branden rood. Uiterlijk op dat
moment schakelen.
Bij het bereiken van het toegestane maximale
toerental knippert de gehele weergave.
Bij het overschrijden van het maximale toeren‐
tal wordt ter bescherming van de motor de
brandstoftoevoer verminderd.
Seite 105WeergavenBediening105
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 106 of 268

VerlichtingUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Overzicht Schakelaars in de auto
De lichtschakelaar bevindt zich naast het
stuurwiel.
Verlichtingsfuncties
SymboolFunctieMistachterlichtMistlampAutomatische verlichtingsregeling
Adaptieve bochtverlichtingSymboolFunctieLicht uit
DagrijlichtStadslichtDimlichtInstrumentenverlichting
Stads-, dim- en parkeerlicht
Algemeen
Schakelaarstand:
, ,
Wanneer bij uitgeschakeld contact het be‐
stuurdersportier wordt geopend, wordt de bui‐
tenverlichting bij deze schakelaarstanden au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Stadslicht
Schakelaarstand:
De auto is rondom verlicht.
Stadslicht niet gedurende een langere tijd in‐
geschakeld laten, anders wordt de accu ontla‐
den en kan de motor evt. niet meer worden ge‐
start.
Voor het parkeren het eenzijdige parkeerlicht,
zie pagina 107, inschakelen.
Dimlicht
Schakelaarstand:
Dimlicht brandt bij ingeschakeld contact.
Bij inrichting met Night Vision met Dynamic
Light Spot wordt een aanvullend accentlicht,
zie pagina 124, ingeschakeld.
Seite 106BedieningVerlichting106
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 120 of 268

serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door systeembeperkingen kunnen bij het
slepen/wegslepen met geactiveerde Intelligent
Safety-systemen storingen van afzonderlijke
functies optreden, bijv. botswaarschuwing met
remfunctie. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Voor het slepen/wegslepen alle Intelligent Sa‐
fety-systemen uitschakelen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Handmatig in-/uitschakelen Toets kort indrukken:▷Het menu naar de Intelligent Sa‐
fety-systemen wordt weergege‐
ven. De systemen worden afhan‐
kelijk van de individuele instelling
afzonderlijk uitgeschakeld.▷LED brandt oranje of dooft, afhankelijk van
de individuele instelling.
Er kunnen instellingen uitgevoerd worden. De
individuele instellingen voor het momenteel
gebruikte profiel worden opgeslagen.
Toets opnieuw indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld.▷De LED brandt groen.
Toets lang indrukken:
▷Alle Intelligent Safety-systemen
worden uitgeschakeld.▷De LED dooft.
Waarschuwingstijdstip instellen
Het moment van waarschuwing kan via iDrive
ingesteld worden.
1."Instellingen"2."Botswaarschuwing"3.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Bij uitrusting met Night Vision met Dynamic
Light Spot:
1."Instellingen"2."Intelligent Safety"Seite 120BedieningVeiligheid120
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 124 of 268

den door een beperkte remingreep. De auto
kan bij lage snelheid afgeremd worden tot stil‐
stand.
De remingreep vindt alleen plaats als de dyna‐
mische stabiliteitscontrole DSC wel en de
M Dynamic Mode MDM niet is geactiveerd.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Detectiegebied
Het detectievermogen van de camera is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat er niet of te laat
wordt gewaarschuwd.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Deels niet-zichtbare voetgangers.▷Voetgangers die wegens de gezichtshoek
of contour niet als zodanig herkend wor‐
den.▷Voetgangers buiten het detectiegebied.▷Voetgangers kleiner dan ca. 80 cm.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn:
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij deactivering van de rijstabiliteitsregel‐
systemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer het gezichtsveld van de camera
resp. de voorruit vervuild of afgedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.▷In het donker.
Night Vision met herkenning
van personen en dieren
Principe Night Vision met herkenning van personen en
dieren is een nachtzichtsysteem.
Een infraroodcamera detecteert het gebied
voor de auto en waarschuwt voor personen en
dieren op de straat. Warme objecten waarvan
de vorm lijkt op die van mensen of dieren wor‐
den herkend door het systeem. Het warmte‐
beeld kan indien nodig op het Control Display
weergegeven worden.
Afhankelijk van de uitrusting wordt er voor een
betere herkenning met een lichtspot, Dynamic
Light Spot, op de waargenomen objecten ge‐
schenen, zie pagina 127.
Warmtebeeld
De warmteuitstraling van objecten in het ge‐
zichtsveld van de camera wordt weergegeven.
Warme objecten worden daarbij licht weerge‐
ven en koude objecten donker.
Seite 124BedieningVeiligheid124
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 127 of 268

Waarschuwingsbereik voor de auto
Het waarschuwingsbereik voor de persoons‐
waarschuwing bestaat uit twee delen:
▷Centraal gebied, pijl 1, direct vóór de auto.▷Uitgebreid gebied, pijl 2, rechts en links.
Bij de dierwaarschuwing wordt er geen onder‐
scheid gemaakt tussen het centrale en het uit‐
gebreide gebied.
Het gehele gebied volgt de voertuigrichting in
overeenstemming met de stuuruitslag en ver‐
andert met de rijsnelheid. Bij toenemende
snelheid wordt het gebied bijv. langer en bre‐
der.
Vooralarm Geel symbool wordt weergegeven als
een persoon in het centrale gedeelte,
direct voor de auto wordt herkend.
Geel symbool wordt weergegeven, als een
persoon in het uitgebreide gebied zich van
rechts of links in de richting van het centrale
gedeelte beweegt.
Het getoonde symbool kan, afhankelijk van de
herkende personen, verschillen.
Zelf ingrijpen door remmen of uitwijken.
Wanneer dieren worden herkend, ver‐
schijnt een diersymbool. Het symbool
geeft ook de zijde van het wegdek aan
waar het dier herkend werd. Zelf ingrijpen door
remmen of uitwijken.
Acute waarschuwing
Rood symbool wordt weergegeven ener klinkt een signaal.
Bij dieren wordt bij de signaaltoon ook een
rood diersymbool afgebeeld.
Rood symbool op instrumentenpaneel.
Direct zelf ingrijpen door remmen of uitwijken.
Weergave in het Head-Up Display De waarschuwing wordt gelijktijdig in
het Head-Up Display en in het instru‐
mentenpaneel weergegeven. Het ge‐
toonde symbool kan, afhankelijk van de her‐
kende personen, verschillen.
Wanneer dieren worden herkend, verschijnt
een diersymbool.
Dynamic Light Spot
Ter aanvulling op de waarschuwing wordt er
met een lichtspot op herkende objecten ge‐
schenen.
Op dieren wordt slechts korte tijd geschenen.
Indien de Dynamic Light Spot op een object
schijnt, is het controlelampje voor grootlicht in‐
geschakeld.
De Dynamic Light Spot schakelt automatisch
uit, zodra het object zich in het gebied van het
dimlicht bevindt.
Als dimlicht, grootlicht of gedeeltelijk grootlicht
brandt en de lichtspot niet op een object
Seite 127VeiligheidBediening127
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 128 of 268

schijnt, is de Dynamic Light Spot-koplamp
aanvullend als accentlicht ingeschakeld.
Overzicht
De koplampen bevinden zich in de voorste
bumper.
Koplampen schoon en vrij houden.
Voorwaarden
▷Lichtschakelaar in stand: ▷Dimlicht, grootlicht of gedeeltelijk groot‐
licht brandt.▷Geen lichtbronnen of verlichte verkeers‐
deelnemers in het waarschuwingsgebied.▷Intelligent Safety-systemen: persoons‐
waarschuwing is actief.
Inschakelen/uitschakelen
1."Instellingen"2."Intelligent Safety"3."Personenwaarschuwing"4.Gewenste instelling doen.
Tijdens de waarschuwing:
Lichtsignaal bedienen, om de Dynamic Light
Spot voor de actuele waarschuwing uit te
schakelen.
Grenzen van het systeem
Principiële grenzen
In de volgende voorbeeldsituaties werkt het
systeem met beperkingen:
▷Bij steile hellingen of afdalingen en in
scherpe bochten.▷Bij verontreinigde camera of beschadigde
voorruit.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷Bij zeer hoge buitentemperaturen.
Grenzen van de herkenning van
personen en dieren
In sommige situaties kan het voorkomen dat
personen als dieren herkend worden, of dieren
als personen.
Kleine dieren worden door de objectherken‐
ning niet herkend, hoewel zij in het beeld goed
te zien zijn.
Beperkte herkenning, bijv. in de volgende ge‐
vallen:
▷Niet-zichtbare of deels zichtbare personen
of dieren, in het bijzonder niet-zichtbaar
hoofd/kop.▷Personen in een niet staande houding, bijv.
liggend.▷Fietsers op niet-gebruikelijke fietsen, bijv.
ligfietsen.▷Na een mechanische inwerking op het sys‐
teem, bijv. na een ongeval.
Geen weergave op het scherm
achterin
Op het scherm achterin kan het beeld van de
Night Vision niet worden afgebeeld.
Waarschuwing rijbaanverlaten
Principe
Dit systeem waarschuwt vanaf een bepaald
snelheidsbereik, als de auto op wegen met rij‐
baanbegrenzingslijnen op het punt staat om de
rijstrook te verlaten. Deze snelheid ligt afhan‐
Seite 128BedieningVeiligheid128
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 258 of 268

Centraal scherm, zie ControlDisplay 16
Centrale sleutel, zie Afstands‐ bediening 32
Centrale vergrendeling 38
Chassisnummer, zie Voer‐ tuigidentificatienummer 8
Check-Control 88
Chroomachtige delen, onder‐ houd 246
Claxon 12
Combinatieschakelaar, zie Knipperlicht 78
Combinatieschakelaar, zie Ruitenwisserinstallatie 78
Comfort Access, zie Comfort‐ toegang 41
Comfortopenen met de af‐ standsbediening 36
Comfortsluiten met de af‐ standsbediening 36
Comforttoegang 41
Compound-rem 192
Compressor 217
Computer, zie Boordcompu‐ ter 99
Condenswater onder de auto 196
Condition Based Service CBS 230
ConnectedDrive, zie Handlei‐ ding over navigatie-, enter‐
tainment- en communicatie‐
systeem
Contact aan 70
Contactdoos, On-Board Dia‐ gnose OBD 231
Contactdozen, zie Aansluiting elektrische apparaten 175
Contactsleutel, zie Afstands‐ bediening 32
Contact uit 70
Control Display 16
Control Display, instellin‐ gen 102 Controle- en waarschuwings‐
lampjes, zie "Check-Con‐
trol" 88
Controlelampjes, zie "Check- Control" 88
Controller 17
Corrosie van de remschij‐ ven 196
Cosmeticaspiegel 173
Coverbanden 216
Cruise-control, zie Snelheids‐ regeling 145
Cupholder, bekerhouder 186
D
Dagrijlicht 108
Dagteller 92
Dakbelasting 251
Dakdrager 200
Dakdrager, zie Dakdra‐ ger 200
Dakhemel 15
Dashboardkastje 183
Datum 93
Deactiveren, airbags 114
Defrost, zie Ruiten ont‐ dooien 164
Demperregeling 142
Diefstalbeveiliging, wielbou‐ ten 236
Diefstalbeveiliging, zie Alarm‐ installatie 45
Dierherkenning, zie Night Vi‐ sion 124
Digitale klok 93
Digitale snelheid 93
Digitale snelheidsmeter 93
Dimlicht 106
Dimmende binnenspiegel 62
Dimmende buitenspiegel 61
Displays reinigen 247
Displayverlichting, zie Instru‐ mentenverlichting 110
Door water rijden 195 DPC, zie Dynamic Perfor‐
mance Control 137
Draai-drukregelaar, zie Con‐ troller 17
Drivelogic 84
Drive-modus 82
DSC dynamische stabiliteits‐ controle 139
Dynamic Light Spot, vervan‐ gen van lampen 233
Dynamic Light Spot, zie Night Vision 124
Dynamic Performance Con‐ trol DPC 137
Dynamische remlichten 134
Dynamische stabiliteitscon‐ trole DSC 139
E Edelhout, onderhoud 246
Eenheden, maten 103
Een wasstraat binnenrij‐ den 244
Eerstehulpset 239
EfficientDynamics 95
EHBO-tas 239
Eigen veiligheid 7
Elektrische glazen dak 49
Elektrische ruitbediening 47
Elektronische weergaven, in‐ strumentenpaneel 87
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma ESP, zie DSC 139
Energieterugwinning 94
ESP elektronisch stabiliteits‐ programma, zie DSC 139
Externe start 240
F Flessenhouder, zie Bekerhou‐ der 186
Foutmeldingen, zie "Check- Control" 88
Frontairbags 112 Seite 258OpzoekenAlles van A tot Z258
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15
Page 263 of 268

Reiniging displays 247
Reinigingsmiddel voor vel‐ gen 246
Reinigingsvloeistof 81
Reis-boordcomputer 101
Reisdoelafstand 100
Remassistent 137
Remlicht, adaptief 134
Remlichten, dynamisch 134
Remmen, aanwijzingen 196
Remschijven inrijden 194
Remvoeringen inrijden 194
Reservewaarschuwing, zie Actieradius 94
Reservewiel 234
Reservezekering 237
Reset, bandenspanningscon‐ trole RDC 116
Resetten, bandenspannings‐ controle RDC 116
Resterende actieradius 94
RES-toets, zie Snelheidsre‐ geling 145
Restwarmte, automatische airconditioning 164
Richtingaanwijzer, lamp ver‐ vangen 233
Richtingaanwijzer, zie Knip‐ perlicht 78
Rijaanwijzingen, alge‐ meen 194
Rijbaanbegrenzing, waar‐ schuwing 128
Rijden op slechte wegen 197
Rijdynamiek, systeemtoe‐ standen 95
Rijdynamieksystemen 95
Rijprogramma's, zie Drivelo‐ gic 84
Rijstabiliteitsregelsyste‐ men 137
Rijstrookwisselmelding 130
Rijtips 194
Ritten op slechte wegen 197
Rokerspakket 173
RON, benzinekwaliteit 212 Rondom de dakhemel 15
Rondom de middencon‐ sole 14
Rondom het stuurwiel 12
RPA bandenpechwaarschu‐ wing 117
Rubber, verzorging 246
Rugleuning achterbank kan‐ telen 179, 181
Rugleuningbreedte 54
Rugleuningcontour, zie Len‐ densteun 53
Ruitbediening 47
Ruitensproeiermonden 80
Ruitensproeiers, ruiten 80
Ruitenwisser 78
Ruitenwisserinstallatie 78
Ruitenwisser, uitgeklapte stand 80
Ruitreinigingsinstallatie 78
S Schade, banden 215
Schakelaars, zie Bedienings‐ organen 12
Schakelpuntindicator 97
Scherm tegen verblin‐ ding 173
Schminkspiegel 173
Schoudersteun 54
Schroefdraad voor wegsleep‐ oog 243
Schroefdraad, zie Schroef‐ draad voor wegsleep‐
oog 243
Schroevendraaier, zie Boord‐ gereedschap 232
Schuif-/kanteldak 49
Sensoren, verzorging 247
Sequentiële modus 83
Servicegeschiedenis 96
Servotronic 143
Sfeerverlichting 111
Shift Lights 105
Side View 155 Signalen bij het ontgrende‐
len 45
Ski- en snowboardzak 182
Sleepoog, zie "Sleep‐ oog" 242
Sleeptouw voor het slepen/ wegslepen 241
Slepen, zie Slepen/wegsle‐ pen 241
Sleutel/afstandsbediening 32
Sleutelschakelaar voor passa‐ giersairbags 114
Slingeren van de aanhanger, zie Aanhangerstabilisatie‐
regeling 202
Slot, portier 37
Sluiten/openen met afstands‐ bediening 35
Sluiten/openen via portier‐ slot 37
Sneeuwkettingen 220
Snelheidsbegrenzer, hand‐ matig 132
Snelheidsbeperking, weer‐ gave 97
Snelheidslimietinfo 97
Snelheidslimietinformatie, boordcomputer 100
Snelheidslimiet, zie Handma‐ tige snelheidsbegren‐
zer 132
Snelheidsregeling 145
Snelheidswaarschuwing 101
Soft-close-automaat, portie‐ ren 38
SOS-toets 238
Spanning, banden 214
Spanningscontrole, ban‐ den 115
Spanningwaarschuwing RPA, banden 117
Speciale uitrustingen, stan‐ daard uitrustingen 7
Speed Limit Device, zie Handmatige snelheidsbe‐
grenzer 132 Seite 263Alles van A tot ZOpzoeken263
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15