CITROEN C3 AIRCROSS 2019 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2019, Model line: C3 AIRCROSS, Model: CITROEN C3 AIRCROSS 2019Pages: 308, PDF Size: 9.16 MB
Page 141 of 308

139
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij
het weerstandspunt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen
van het gaspedaal, klinkt bovendien een
geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde
snelheid knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven. Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat ze controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Storing
Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld
.
Daar voor moet de auto met een snelheid
van minstens 40 km/h rijden, en:
-
b
ij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
derde versnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij auto's met een automatische
transmissie moet de stand D zijn
geselecteerd of moet, in de stand M ,
minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de toets, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het
ESP-systeem.
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
u de werking er van tijdelijk onderbreken door
op de toets 4 te drukken: het display toont de
onderbreking (Pause).
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
6
Rijden
Page 142 of 308

140
F Draai de knop 1 in de stand CRUISE: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele snelheid als de ingestelde
snelheid instellen of de ingestelde
snelheid verlagen.
3. De actuele snelheid als de ingestelde
snelheid instellen of de ingestelde
snelheid verhogen.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de opgeslagen snelheden
of
programmeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6.Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Inschakelen
F Druk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up display
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
Rijden
Page 143 of 308

141
F Druk nogmaals op de toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
kruissnelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
i
n stappen van +/- 5 km/h: blijf de toets 2 of
3 ingedrukt houden. Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
knippert.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen
om de wagensnelheid te beperken. De
werking van de snelheidsregelaar wordt dan
automatisch onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de rijsnelheid hoger dan 40
km/h.
6
Rijden
Page 144 of 308

142
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat ze controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Waarschuwing kans op aanrijding
en Active Safety Brake
Activerings- en
bedieningsvoorwaarden
Dit systeem is een rijhulpsysteem dat drie
functies bevat:
Waarschuwing kans op aanrijding:
waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Intelligente noodremassistentie : vergroot
het remvermogen wanneer de bestuurder het
rempedaal niet ver genoeg intrapt.
Active Safety Brake : treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwing,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
Dit systeem helpt, zonder ingrijpen van de
bestuurder, een aanrijding te voorkomen
of de zwaar te van de aanrijding te
beperken door de snelheid van de auto te
verminderen.
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit.
Rijden
Page 145 of 308

143
Het systeem wordt geactiveerd bij een snelheid
van 5 km/h.
Het detecteert:
-
v
an een kentekenplaat voorziene voertuigen
die in dezelfde rijrichting rijden of staan,
-
v
oetgangers op de rijbaan (fietsen,
motorfietsen, dieren en voorwerpen op de
rijbaan worden niet altijd gedetecteerd).
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
-
b
ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
-
a
ls de auto wordt gesleept bij draaiende
motor,
-
a
ls het noodreser vewiel (afhankelijk van
modelversie) is gemonteerd,
-
n
a een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
-
a
ls de remlichten niet werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd waakzaam blijven
zodat u op elk moment kunt ingrijpen om
een aanrijding te voorkomen.
Waarschuwing kans op aanrijding
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde stand voor de waarschuwing
kunnen meerdere waarschuwingsniveaus
worden geactiveerd en weergegeven op het
instrumentenpaneel of het head-up display.
Niveau 1 (oranje) : waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij"
wordt weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.
Niveau 2 (rood) : waarschuwing
door middel van visuele signalen
en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op
de tijd vóór de aanrijding. Daarbij wordt
rekening gehouden met de beweging van
de auto, de snelheid van uw auto en die van
de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het
juiste moment wordt geactiveerd.
6
Rijden
Page 146 of 308

144
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven als de activeringsstand
" Dichtb. " is geselecteerd.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze stand voor de activering van de
waarschuwing is bepalend voor de manier
waarop u wordt gewaarschuwd voor een
rijdende of stilstaande voorligger, of een
voetganger op uw rijstrook.
De huidige drempel kan worden gewijzigd via
het configuratiemenu van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
-
"Ver ",
-
"Normaal ",
-
"Dichtb. ".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Zonder audiosysteem
Met audiosysteemIntelligente
noodremassistentie (NRAi)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen,
vult deze functie de remkracht aan voor zover
dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, is bedoeld om
de snelheid van de aanrijding te beperken
of de frontale aanrijding met de voorligger te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
F
I
n het menu "
RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WS A ANRIJDING ".
(automatisch noodremsysteem).
F
W
ijzig ver volgens het
waarschuwingsniveau.
F
O
pen het menu "
Persoonlijke
instelling – configuratie " en
activeer/deactiveer " Autom.
noodremfunctie ".
F
W
ijzig ver volgens het
waarschuwingsniveau.
Op het touchscreen
F Selecteer in het menu Rijden/Auto het tabblad
" Voertuiginstellingen ",
vervolgens " Beveiliging" en
activeer/deactiveer " Kans op
aanrijding en aut. remmen ".
F
W
ijzig ver volgens het
waarschuwingsniveau.
F
D
ruk op " Bevestigen" om de wijziging op te
slaan.
Rijden
Page 147 of 308

145
Als de camera de aanwezigheid
van een voertuig of een voetganger
heeft bevestigd, knippert dit
verklikkerlampje als de functie
ingrijpt op het remsysteem.
Op basis van informatie van de camera
activeert de functie de remmen van de auto.
Belangrijk : als de werking van het
automatische noodremsysteem
wordt geactiveerd, moet u de
controle over uw auto overnemen en
remmen met het rempedaal om de
automatische remactie aan te vullen
of te beëindigen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door
een ferme stuurbeweging te maken en/of het
gaspedaal in te trappen.
Het moment van activeren van de remmen
kan worden aangepast aan het rijgedrag
van de bestuurder, zoals stuuracties of het
intrappen van het gaspedaal.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2
seconden geactiveerd.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan
als de auto door het automatische
noodremsysteem tot stilstand wordt
gebracht.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat hij door
het automatische noodremsysteem tot
stilstand is gebracht. Trap het rempedaal in
als u dit wilt voorkomen.
Specifieke werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid moet liggen tussen 5 en
85 km/h wanneer een rijdend voertuig wordt
gedetecteerd.
De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 80
km/h
wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 60
km/h
wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.
Het ESP mag niet defect zijn.
Het ASR-systeem mag niet uitgeschakeld zijn.
Alle passagiers moeten hun veiligheidsgordels
hebben vastgemaakt.
De auto moet met een constante snelheid op
een weinig bochtige weg rijden.
Na een aanrijding wordt de functie
automatisch uitgeschakeld. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld
via het configuratiemenu van de auto. Het uitschakelen van het systeem
wordt gesignaleerd door het
branden van dit verklikkerlampje,
in combinatie met de weergave van
een melding.
Zonder audiosysteem
F In het menu " RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WS A ANRIJDING ".
(automatisch noodremsysteem).
Met audiosysteem
F Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke instelling
– configuratie " de functie
" Autom. noodremfunctie ".
Op het touchscreen
F Selecteer in het Rijden/
Auto menu het tabblad
" Voertuiginstellingen "
en dan " Beveiliging " en
activeer/deactiveer " Autom.
noodremassistentie ".
6
Rijden
Page 148 of 308

146
Storing
Onder de volgende omstandigheden
werkt de camera mogelijk minder goed of
helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera is bedekt met modder, ijs,
sneeuw of is beslagen, enz.....
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur. Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Ga niet rijden als u moe bent.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
F In het menu " RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WAARSCH BEST " (ver
-m
oeidheidsherkeningssysteem).
Met audiosysteem
F Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke
instelling – configuratie " de
functie " Detectie verslapping
aandacht ".
Op het touchscreen
F Selecteer in het menu
"Rijden/Auto " het tabblad
" Voertuiginstellingen "
en dan " Beveiliging " en
activeer/deactiveer " Detectie
verslapping aandacht ".
Signaal rijtijd
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat
deze een pauze heeft genomen.
In het geval van een storing in het
systeem wordt u gewaarschuwd
door het branden van dit
verklikkerlampje, in combinatie met
de weergave van een melding en
een geluidssignaal.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Rijden
Page 149 of 308

147
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
h
et contact is enkele minuten afgezet
geweest,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65
km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65
km/h.
Waarschuwing
oplettendheid bestuurder
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Signaal rijtijd" aangevuld met het systeem
"Waarschuwing oplettendheid bestuurder". Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65 km/h).
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding " Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal. Na drie waarschuwingen van het eerste
niveau, activeert het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "
Las een
rustpauze in! ", in combinatie met een luider
klinkend geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
sl
echt zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
g
edeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- w egmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
e n z .),
-
g
eringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
-
s
malle, bochtige wegen, ...
6
Rijden
Page 150 of 308

148
OFF
OFF
Lane Departure Warning
System
Dit systeem detecteert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken
strepen herkent, het onbedoeld overschrijden
van een rijstrookmarkering.
De camera analyseert het beeld en activeert
een waarschuwing wanneer bij een
rijsnelheid hoger dan 60 km/h de aandacht
van de bestuurder verslapt en de auto de
rijstrookmarkering overschrijdt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen. Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Handmatig uit-/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De functie kan worden uitgeschakeld
door deze toets lang in te drukken.
Het lampje van de toets geeft de status van de
functie aan:
-
U
it: de functie is uitgeschakeld.
-
A
an: de functie is ingeschakeld.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Detectie
U wordt gewaarschuwd door het
knipperen van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal.
Er wordt geen waarschuwing gegeven als de
richtingaanwijzer actief is.
Storing
Als het verklikkerlampje gaat knipperen en
ver volgens blijft branden in combinatie met het
lampje Ser vice, wijst dit op een storing in het
systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen versleten
zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen,
-
a
ls de voorruit vuil is,
-
o
nder bepaalde
weersomstandigheden: mist, zware
regenval, sneeuw, schaduw, fel
zonlicht of directe blootstelling aan de
zon (lage zon, uitrijden van een tunnel
e n z .) .
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Rijden