ESP CITROEN C4 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C4, Model: CITROEN C4 2021Pages: 244, PDF Size: 6.97 MB
Page 118 of 244

11 6
Rijden
► Druk op 3 omhoog/omlaag of druk op 4-OK
om de snelheidsregelaar in te schakelen en een
snelheid in te stellen zodra de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt (groen).
►
Druk op knop 2-I I>
om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken.
►
Druk weer op 2-I I>
of 4-OK om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (groen).
De snelheidsregelaar wordt ook tijdelijk
onderbroken:
–
door het rempedaal in te trappen.
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
bij het inschakelen van de neutraalstand of
de achteruitversnelling.
–
door de elektrische parkeerrem te
gebruiken.
Ingestelde snelheid wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van
de huidige snelheid van de auto:
►
Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/
te verlagen, beweegt u 3
herhaaldelijk kort
omhoog/omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog/omlaag
gedrukt houdt, verandert de rijsnelheid
heel snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen
aan de door de Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel voorgestelde snelheid:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. Deze waarde wordt
direct als de nieuw ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek om op te slaan te
bevestigen.
►
Druk opnieuw op 4-OK
om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde
waarde voor de snelheid wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1: de informatie over de
snelheidsregelaar wordt niet langer
weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats
van de ingestelde snelheid.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Highway Driver Assist
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met de automatische transmissie EAT8 en de
selectiehendel (elektrisch).
Dit systeem past automatisch de snelheid aan
en corrigeert de koers van de auto, met behulp
van de Adaptieve cruise control met Stop&Go-
functie in combinatie met Lane Positioning
Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de Adaptieve cruise control en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem ondersteunt de bestuurder
bij het besturen, accelereren en remmen
van de auto binnen de fysieke grenzen en
mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur en sommige
voertuigen in de omgeving kunnen niet goed
worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar.
Dit kan leiden tot onverwachtse
koersveranderingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Adaptieve cruise control
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand (ingesteld door de
bestuurder) tot de voorligger wordt gehouden.
Dit systeem regelt automatisch het accelereren
en decelereren van de auto.
Met de Stopfunctie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto
langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als
de remlichten niet goed werken.
Page 121 of 244

11 9
Rijden
6De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 2-I I> of trap het rempedaal in. Het
symbool wordt grijs.
Daarnaast kan de snelheidsregelaar
onderbroken zijn:
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
door de neutraalstand of achteruitversnelling
in te schakelen.
–
door de elektrische parkeerrem te gebruiken.
–
door het losmaken van de veiligheidsgordel.
–
als het bestuurdersportier wordt geopend.
►
Druk op
2-I I> of 4-OK om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 of de selectiehendel
(elektrisch) door het systeem tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3
seconden weer kan wegrijden, druk
dan op
2-I I> of trap het gaspedaal in om weg te
rijden.
De snelheidsregelaar blijft ingeschakeld
na het schakelen.
Wanneer de snelheidsregelaar is
onderbroken en de bestuurder probeert
het opnieuw te activeren, wordt de melding
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt" tijdelijk weergegeven als
inschakelen niet mogelijk is (er wordt niet
voldaan aan vereiste voorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid
wijzigen met de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
► Druk op 4-OK om de op het
instrumentenpaneel voorgestelde snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer
op de toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid ver van de huidige rijsnelheid ligt, zal de auto stevig
versnellen of afremmen.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling (" Ve r", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk herhaaldelijk kort op
omhoog/omlaag om een drempelwaarde te
selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
De bestuurder moet een veilige afstand tot de
voorligger aanhouden.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Trap het gaspedaal in. Het systeem is
onderbroken zolang de auto accelereert. De
snelheid naast het symbool verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
Het systeem uitschakelen
► Druk op 1-ASSIST totdat de symbolen van
het instrumentenpaneel verdwijnen.
Meldingen en
waarschuwingen
De werkelijke volgorde waarin de
meldingen worden weergegeven kan
afwijken.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar geselecteerd,
maar kan niet worden
ingeschakeld.
Er wordt niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar geselecteerd,
in afwachting van inschakelen.
Er wordt voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar onderbroken,
maar kan niet opnieuw worden
ingeschakeld.
Er wordt niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
Page 124 of 244

122
Rijden
op het head-up display (indien aanwezig), die
het stuurwiel en de zijlijnen voorstellen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem
is gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan; het systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer
wil gebruiken, kan hij het uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken (bevestigd
wanneer het symbool verdwijnt).
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve cruise control actief.
– ESP in werkende staat.
–
ASR-systeem ingeschakeld.
–
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
–
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
–
De auto wordt niet blootgesteld aan hoge,
zijdelingse g-krachten.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Bijstelling
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als bijstelling is geactiveerd, worden de
symbolen groen weergegeven: het systeem
stuurt de auto door middel van kleine
stuurbewegingen en houdt deze in de door de
bestuurder gekozen positie op de rijstrook. Deze
positie hoeft niet het midden van de rijstrook te
zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan de positie van de auto te
allen tijde wijzigen door aan het stuurwiel te
draaien en de positie aan te houden totdat het
systeem er rekening mee houdt. Als de gekozen
positie te veel afwijkt van het midden, kan er een
automatische manoeuvre plaatsvinden om de
auto te centreren. Het systeem past zich aan de
nieuw vastgestelde positie aan.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer door het intrappen
van het rempedaal het Adaptieve cruise
control-systeem wordt onderbroken, wordt
ook de werking van het het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig
genoeg vast houdt, dan geeft het systeem
een aantal waarschuwingen die steeds
dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig
genoeg wordt vastgehouden, moet u het
systeem weer inschakelen door opnieuw op
de toets te drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een
specifiek geluidssignaal.
–
Activering van het ESP-systeem.
–
Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit
geval kan de functie
Active Lane Departure
Warning System de controle overnemen totdat
er weer aan de werkingsvoorwaarden van het
systeem wordt voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
– T e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
–
Intrappen van het rempedaal (met een
pauze tot gevolg totdat de snelheidsregelaar
weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde waarin de meldi\
ngen
worden weergegeven kan afwijken.
De locatie van deze symbolen varieert afhankelijk van de geselecteerde w\
eergavemodus op het instrumentenpaneel en of het head-up display is
geactiveerd (indien aanwezig).
Symbolen Aanwijzingen
(grijs)
Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
(groen)
Snelheidsregelaar actief.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
Page 128 of 244

126
Rijden
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
weg met een wegdek zonder
oneffenheden rijdt en de bestuurder het stuur
stevig vasthoudt, kan het systeem toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of kan
ongeschikte stuurcorrecties toepassen in de
volgende situaties.
–
slecht zicht (onvoldoende wegverlichting,
sneeuwval, regen, mist).
–
verblinding (verlichting door een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
–
gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw
,
beschadigd of bedekt door een sticker;
–
wegmarkeringen beschadigd, deels
niet zichtbaar door sneeuw of modder
, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
–
bij het rijden in een scherpe bocht,
–
bij het rijden op bochtige wegen.
–
aanwezigheid van een voeg in het wegdek.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet worden uitgeschakeld
in de volgende situaties:
–
rijden met een "noodreservewiel";
– bij het trekken van een aanhanger of
vervoeren van fietsen op een fietsendrager ,
vooral bij een niet aangesloten of niet
goedgekeurde aanhanger;
–
slechte weersomstandigheden;
–
bij het rijden op een glad wegdek (kans op
aquaplanning, sneeuw
, ijzel);
–
bij gebieden met wegwerkzaamheden of bij
een tolstation;
–
bij het rijden op een circuit;
–
op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Active Lane Departure Warning System
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto
door de bestuurder te waarschuwen zodra de
auto de rijstrook ongewild dreigt te verlaten of de
bermrand dreigt te overschrijden (afhankelijk van
de uitvoering).
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit, die
de rijstrookmarkeringen op de weg en de zijkant
van de weg detecteert.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 65 en 180 km/u.
– W eg voorzien van een middenstreep.
–
Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
–
ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat
de auto een veilige afstand of snelheid
aanhoudt en grijpt ook niet in op het
remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer de middenstreep
ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status functie WeergaveAanwijzingen
UIT
Functie uitgeschakeld.
AAN Geen.Functie actief, niet voldaan aan de voorwaarden:
– snelheid lager dan 65 km/h,
– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
– ESP bezig met een ingreep,
– rijden in "sport"-stand.
AAN
Functie automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld: detecti\
e van een
aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde) noodreservewiel, storing).
AAN Geen.Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook d\
ie overschreden
dreigt te worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
Page 129 of 244

127
Rijden
6Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijv. bij een uitwijkmanoeuvre)
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem een
afwijking van de koers als gewild en worden er
geen correcties uitgevoerd.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status functie
WeergaveAanwijzingen
UIT
Functie uitgeschakeld.
AAN Geen.Functie actief, niet voldaan aan de voorwaarden:
–
snelheid lager dan 65 km/h,
–
geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
–
ESP
bezig met een ingreep,
–
rijden in "sport"-stand.
AAN
Functie automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld: detecti\
e van een
aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde) noodreservewiel, storing).
AAN Geen.Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook d\
ie overschreden
dreigt te worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
Page 130 of 244

128
Rijden
Status functieWeergaveAanwijzingen
AAN
"Houd het stuurwiel vast". Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de co\
rrectie
onvoldoende is en dat er een doorgetrokken streep zal worden overschrede\
n, dan wordt
de bestuurder gewaarschuwd dat hij ter aanvulling op de actie van het sy\
steem zelf de
koers zal moeten corrigeren.
Als het stuurwiel niet goed wordt vastgehouden, klinkt er een waarschuwi\
ngssignaal en
wordt er een melding weergegeven, totdat de correctie van de koers is ui\
tgevoerd of de
bestuurder het stuur weer goed vasthoudt.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er snel na elkaar \
meerdere
correcties worden uitgevoerd. De waarschuwing zal uiteindelijk permanent\
worden
weergegeven, totdat de bestuurder reageert.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 65
km/h of hoger dan
180
km/h.
–
Aansluiten stekker op een aanhanger
.
–
Detectie van het gebruik van een
noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van
het rempedaal of gaspedaal.
–
Rijden over rijstrookmarkering.
–
Inschakelen van de richtingaanwijzers.
–
In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
–
V
ersmalde rijstrook gedetecteerd.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek
en de zijkant van de weg (bijv
. schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
–
T
e weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen mogelijk
niet worden gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen
worden uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet is
aangesloten op de trekhaakaansluiting of de
trekhaak niet is goedgekeurd.
–
W
anneer de weg in slechte staat of erg
oneffen is, of wanneer er weinig grip is (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Uitschakelen / inschakelen
► U kunt het systeem op elk moment
uitschakelen door deze toets ingedrukt te
houden of inschakelen door de toets kort in te
drukken.
Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het
controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 133 of 244

131
Rijden
6Active Safety Brake met Collision Risk
Alert en Intelligente
noodremassistentie
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– waarschuwt de bestuurder wanneer er
een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger
, een voetganger of, afhankelijk van de
uitvoering, een fietser.
–
vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
De snelheid wordt verlaagd met
maximaal 20 km/h (uitvoeringen met
alleen camera) of met maximaal 50
km/h
(uitvoeringen met camera en radar).
Het systeem houdt tevens rekening met
motorfietsen.
Dit systeem heeft drie functies:
–
Collision
Risk Alert.
– Intelligente noodremassistentie (iEBA).
– Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van
de uitvoering, een radar in de voorbumper
.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder altijd goed
opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de verkeersomstandigheden
continu in de gaten te houden, in
overeenstemming met de geldende
rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESP in werkende staat.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle
passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op wegen met weinig
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam
om het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Als sneeuwkettingen op de wielen van de auto
zijn gemonteerd.
–
V
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
–
V
oordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
–
Als de auto met draaiende motor wordt
gesleept.
–
Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel (kleine diameter) wordt
gedetecteerd, als een storing van de
rempedaalschakelaar wordt gedetecteerd of
Page 140 of 244

138
Rijden
– Automatisch, bij snelheden hoger dan
ongeveer 20 km/h,
–
Automatisch, als de bagageruimte wordt
geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld.
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave
van de omgeving achter de auto (standaard)
naar de weergave van het beeld van bovenaf
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen ( 1) geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra
informatie over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, midden B
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Vision 360
De auto is voorzien van een in de grille
geplaatste camera vóór en een camera achter
Page 142 of 244

140
Rijden
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van
maximaal 20 km/h kunt u deze functie
activeren via het menu Rijverlichting/Auto van
het touchscreen:
►
Selecteer "
Parkeerhulp".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto als
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan ongeveer 30
km/h (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20
km/h).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf van de
auto (zoom).
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De oranje lijnen 1 geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de voorbumper weer; de twee oranje lijnen 3 en
4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Page 146 of 244

144
Rijden
voor het inparkeren benodigde baan niet kan
volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats
is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende
is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe
bochten.
–
Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen
die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
–
Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
–
Langs een zachte berm (bijvoorbeeld
greppel), kade of een rand van een afgrond.
–
Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
–
Als de bandenspanning van een band te
laag is.
–
Als een van de bumpers is beschadigd.
–
Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–
W
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
–
Indien een niet-goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is.
–
Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
–
Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
–
Als wielen met een andere diameter dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht.
–
Na aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
–
Als de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het CITROËN-dealernetwerk,
–
Bij gebruik van sensoren die niet voor de
auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het lampje kort en klinkt er een
geluidssignaal om een systeemstoring aan te
geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het waarschuwingslampje
uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het
systeem (dit waarschuwingslampje gaat branden en er wordt een melding weergegeven), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging
wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.