display CITROEN C4 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2021, Model line: C4, Model: CITROEN C4 2021Pages: 244, PDF Size: 6.97 MB
Page 77 of 244

75
Veiligheid
5afgaan. Wanneer de gordelspanners worden
geactiveerd, kan er wat onschadelijke rook
en een knal uit komen, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading in het
systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van
de airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een
oprolautomaat.De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te
trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Display
waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter 4.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als het contact aan staat en de
bestuurder of voorpassagier zijn gordel
vastmaakt, gaat het desbetreffende
waarschuwingslampje ( 1 of 2) op het display
groen branden of uit (afhankelijk van de
uitvoering).
Als er niemand op de bestuurdersstoel of voorpassagiersstoel zit, wordt het
waarschuwingslampje grijs of gaat het uit
(afhankelijk van de uitvoering).
Waarschuwing veiligheidsgordels niet
vastgemaakt
Als het contact aan staat en de bestuurder of voorpassagier zijn gordel
niet heeft vastgemaakt, gaat het desbetreffende
waarschuwingslampje ( 1 of 2) rood branden. Als
de auto een snelheid hoger dan 20
km/h heeft,
knippert het waarschuwingslampje gedurende 2
minuten rood in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Vervolgens blijft
het waarschuwingslampje rood branden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordel
losgemaakt
Als de bestuurder of voorpassager zijn veiligheidsgordel tijdens het rijden
losmaakt, gaat het desbetreffende
Page 93 of 244

91
Rijden
6weg zonder de motor veel toeren te laten
maken.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit. Wacht een paar
seconden voordat u de motor opnieuw start.
Als de motor ook na een aantal pogingen niet
aanslaat, probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Afzetten van de motor
► Zet de auto stil.
► Draai bij een stationair draaiende motor de
sleutel naar stand 1
.
►
V
erwijder de sleutel uit het contactslot.
►
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen!
Controleer of de parkeerrem goed is
aangetrokken, met name als de auto op
een helling staat.
Houd de sleutel bij u en vergrendel de auto
wanneer u de auto verlaat.
Eco-mode
Nadat de motor is gestopt (stand 1. Stop), kunt
u gedurende een maximale duur van in totaal
ongeveer 30 minuten functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de interieurverlichting en
het dimlicht nog blijven gebruiken.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Wanneer u het bestuurdersportier
opent terwijl de sleutel in het contactslot in
stand 1 staat, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 van
het contactslot blijft staan, wordt het contact
na een uur automatisch afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 en vervolgens
opnieuw in de stand 2 om het contact weer
aan te zetten.
Starten/afzetten van de
motor met Keyless entry
and start
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de
motor kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure
voor starten/afzetten".
Starten
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
Page 96 of 244

94
Rijden
Afzetten
► Wanneer u een sleutel met
afstandsbediening. gebruikt, draai dan de sleutel
helemaal in stand 1 (Stop).
►
Als u
Keyless entry and start gebruikt, druk
dan op de knop " START/STOP".
Controleer voordat u uit de auto stapt of:
–
De selectiehendel in stand P
staat.
–
Het lampje READY
niet brandt.
De transmissie wordt automatisch in
stand P gezet wanneer de motor wordt
afgezet of wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend.
Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl er niet aan de vereiste
voorwaarden voor het afzetten is voldaan,
hoort u een geluidssignaal en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven.
Om het contact aan zetten zonder de
motor te starten en voor de
noodprocedure voor starten/afzetten met
behulp van het Keyless entry and start-
systeem raadpleegt u de rubriek
Starten/
afzetten van de motor met
Keyless entry
and start.
Handbediende
parkeerrem
Vrijzetten
► Trek de hendel van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hendel geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het waarschuwingslampje STOP gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, is de parkeerrem
nog (iets) aangetrokken.
Aantrekken
► Trek de hendel van de parkeerrem aan om
de auto op zijn plaats te houden.
Blokkeer bij het parkeren van de auto op
een helling de voorwielen door deze in
de richting van het trottoir te sturen, trek de
parkeerrem aan, schakel een versnelling in
en zet het contact uit.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet
en zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto
wegrijdt.
Altijd met draaiende motor:
► T rek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
►
Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de
hendel te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd.
Deze automatische werking kan tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel
het instrumentenpaneel als de hendel om
te bevestigen dat de parkeerrem is
aangetrokken, in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken ".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgezet ".
Het controlelampje knippert in reactie op een
verzoek om de parkeerrem handmatig aan te
trekken of vrij te zetten.
Bij een lege accu werkt de elektrische
parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken
bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak, moet u uit
veiligheidsoverwegingen een versnelling
inschakelen om te voorkomen dat de auto
wegrolt.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken
bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van de
transmissie (elektrische auto), moet u uit
veiligheidsoverwegingen het meegeleverde
wielblok tegen een van de wielen plaatsen om
te voorkomen dat de auto wegrolt.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 114 of 244

11 2
Rijden
Informatie op het instrumentenpaneel
4.Actuele ingestelde snelheid
5. Voorstel om de snelheid op te slaan
6. Weergave van de actuele snelheidslimiet
Ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer 1-LIMIT of
snelheidsregelaar 2 in.
De informatie gerelateerd aan de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar wordt
weergegeven.
Wanneer een nieuwe snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, geeft het systeem de waarde
weer en knippert " OK?" een paar seconden met
de suggestie om deze op te slaan als nieuwe
ingestelde snelheid.
Bij een verschil van minder dan 5 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door
de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " OK?
" niet
weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
► Druk op 3-OK om de nieuwe ingestelde
snelheid te bevestigen.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit aanvullende systeem herkent deze
verkeersborden en geeft ze weer op
het instrumentenpaneel als de juiste
weergavemodus is geselecteerd:
–
V
erboden in te rijden: wanneer een weg in
de verkeerde richting wordt opgereden, wordt
een waarschuwingsmelding en het symbool van
dit bord weergegeven op het instrumentenpaneel
(verzoek om de rijrichting te controleren).
–
Overige borden:
wanneer u een dergelijk
bord nadert, wordt het betreffende symbool op
het instrumentenpaneel weergegeven.
De borden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van
het Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu
Rijverlichting /Auto op het touchscreen.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsbegrenzer
2. Laatst opgeslagen snelheid
snelheidsbegrenzer inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen
4. Laatst opgeslagen snelheid
snelheidsbegrenzer inschakelen
Gebruiken van de door de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem voorgestelde
snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Page 124 of 244

122
Rijden
op het head-up display (indien aanwezig), die
het stuurwiel en de zijlijnen voorstellen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem
is gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan; het systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer
wil gebruiken, kan hij het uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken (bevestigd
wanneer het symbool verdwijnt).
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve cruise control actief.
– ESP in werkende staat.
–
ASR-systeem ingeschakeld.
–
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
–
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
–
De auto wordt niet blootgesteld aan hoge,
zijdelingse g-krachten.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Bijstelling
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als bijstelling is geactiveerd, worden de
symbolen groen weergegeven: het systeem
stuurt de auto door middel van kleine
stuurbewegingen en houdt deze in de door de
bestuurder gekozen positie op de rijstrook. Deze
positie hoeft niet het midden van de rijstrook te
zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan de positie van de auto te
allen tijde wijzigen door aan het stuurwiel te
draaien en de positie aan te houden totdat het
systeem er rekening mee houdt. Als de gekozen
positie te veel afwijkt van het midden, kan er een
automatische manoeuvre plaatsvinden om de
auto te centreren. Het systeem past zich aan de
nieuw vastgestelde positie aan.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer door het intrappen
van het rempedaal het Adaptieve cruise
control-systeem wordt onderbroken, wordt
ook de werking van het het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig
genoeg vast houdt, dan geeft het systeem
een aantal waarschuwingen die steeds
dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig
genoeg wordt vastgehouden, moet u het
systeem weer inschakelen door opnieuw op
de toets te drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een
specifiek geluidssignaal.
–
Activering van het ESP-systeem.
–
Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit
geval kan de functie
Active Lane Departure
Warning System de controle overnemen totdat
er weer aan de werkingsvoorwaarden van het
systeem wordt voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
– T e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
–
Intrappen van het rempedaal (met een
pauze tot gevolg totdat de snelheidsregelaar
weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde waarin de meldi\
ngen
worden weergegeven kan afwijken.
De locatie van deze symbolen varieert afhankelijk van de geselecteerde w\
eergavemodus op het instrumentenpaneel en of het head-up display is
geactiveerd (indien aanwezig).
Symbolen Aanwijzingen
(grijs)
Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
(groen)
Snelheidsregelaar actief.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
Page 125 of 244

123
Rijden
6(onderbreking zolang het pedaal wordt
ingetrapt).–
Onderbreken van het Adaptieve cruise
control-systeem. –
Uitschakelen van het ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde waarin de meldi\
ngen
worden weergegeven kan afwijken.
De locatie van deze symbolen varieert afhankelijk van de geselecteerde w\
eergavemodus op het instrumentenpaneel en of het head-up display is
geactiveerd (indien aanwezig).
SymbolenAanwijzingen
(grijs)
Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
(groen)
Snelheidsregelaar actief.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
Page 237 of 244

235
Trefwoordenregister
C
Carrosserie 171
Carrosserie-onderhoud
171
CD
202
CD MP3
202
Centrale vergrendeling
32
CHECK
22
Claxon
70
Configuratie van de auto
25–26
ConnectedCAM Citroën™
106
Connectiviteit
220
Contact
92, 228
Contact aangezet
92
Controlelampjes
11–12
Controlepaneel
150
Controles
164, 166–168
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio
201–202, 224
Dagteller
22
Dashboardkastje
55
Datum (instellen)
230
Datum instellen
230
Detectie obstakels
135
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
105, 175
De tractiebatterij laden
150
Dieselmotor
146, 164, 173, 195
Digitaal instrumentenpaneel
9
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting)
201–202, 224
Dimlicht
181
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
23
Display instrumentenpaneel
9
Dodehoekbewaking
129
Draadloze lader
56
Drive Assist Plus
11 6
Dynamische noodrem
95–97
E
Eco-mode ~ Eco-modus 162
Eco-rijden (adviezen)
7
ECO-stand
101
Electronic Stability Program (ESC)
73–74
Elektrisch bediende handrem ~ Handrem,
elektrisch bediend
94–97, 167
Elektrische ruitbediening
38
Elektrisch verstelbare stoelen
43
Elektromotor
6, 8, 21, 26, 93, 148,
157, 164, 187, 190, 196
Elektronische remdrukregelaar (REF)
72
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
72
Elektronische sleutel
31–32
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische
90
Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP)
72
Energiestromen
21, 26
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma)
72
F
Flacon AdBlue® 169
Follow me home-verlichting
30, 63
Follow me home verlichting ~
Follow-me-home-verlichting
30, 63
Frequentie (radio)
223–224
G
Gekoppeld navigatiesysteem 217–220
Geluidssignaal stil voertuig
(elektrische auto)
70, 88
Geluidssignaal voor voetgangers
(elektrische auto)
70, 88
Geprogrammeerd laden
27, 156
Geprogrammeerd laden
(elektrische auto)
26, 149, 153
Gereedschap
173–174
Gereedschapskist
59
Gesproken commando's ~
Spraakcommando's
211–214
Gevarendriehoek
173
Gewichten
193–195
GPS
217
Grootlicht
64, 181
Grootlichtassistent
64
H
Halogeenlampen 62, 181
Page 238 of 244

236
Trefwoordenregister
Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak,
handgeschakeld
97, 102, 167
Handrem
94, 167
Handsfree set
203–204, 226–227
Head-up display
10–11
Helderheid
205
Hill-Holder ~ Hill Start Assist
102
Hoek van de stoel
43
Hoek van de stoel verstellen
43
Hoofdsteunen achter
46–47
Hoofdsteunen verstellen
42
Hoofdsteunen vóór
42
Hoogspanning
148
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ~
Stuurverstelling
44
Hulpoproep
70–71
I
Identificatiegegevens 197
Identificatieplaatjes constructeur
197
Identificatie (stickers)
197
Indeling bagageruimte ~ Bagageruimte,
indeling
58
Indeling interieur ~ Interieurindeling
55–56
Inductielader
56
Infraroodcamera
108
Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank
(inhoud)
146
Inschuifbare steun
55
Instapverlichting
63
Instellen van de uitrustingen 25–26
Instellingen van het systeem
205, 229
Instrumentenpaneel
9, 22, 22–23, 109
Interieurfilter
48, 166
Interieurfilter (vervangen)
166
Interieurverlichting
58–59
ISOFIX (bevestigingen)
82, 84, 86
ISOFIX bevestigingen
82, 84, 86
ISOFIX kinderzitjes
82–84, 86
J
Jack 225
Jack-aansluiting
225
Jack-kabel
225
K
Kaartleeslampjes 58
Keyless entry and start
30–31, 91–92
Kilometerteller
22
Kinderbeveiliging
87
Kinderen
76, 82–84
Kinderen (veiligheid)
87
Kinderzitjes
76, 79–80, 82
Kinderzitjes (conventioneel)
82, 84, 86
Kinderzitjes i-Size
84, 86
Klep laadaansluiting
(elektrische auto)
149, 153, 155–156
Klep van de laadaansluiting
156
Kleurcode lak
197
Klokje (instellen) 206, 230
Koelvloeistof
165
Koelvloeistoftemperatuur
19
Koelvloeistoftemperatuurmeter
19
Kofferdeksel sluiten
31, 36
Koplampverstelling
62
Krik
173–174, 177
L
Laadkabel 150
Laadkabel (elektrische auto)
150
Laadniveaumeter (elektrische auto)
21
Laadstekker (elektrische auto)
149, 153, 155–156
Laadsysteem (elektrische auto)
6, 8, 26,
148, 164
Laden accu ~ Accu laden
188–189
Laden tractiebatterij
150
Laden via een normaal stopcontact
150
Lader voor versneld laden (wallbox)
150
Lak
171, 197
Lampen
181
Lampen (vervangen)
180–182
Lampen vervangen
180–182
Lane Departure Warning System
126
Lane Keeping System
116, 121–123
Leder (onderhoud)
171
LED-verlichting
61, 181–182
Leeslampjes
58–59
Lekke band
174–175, 177
Lendensteun
43