display CITROEN C4 CACTUS 2018 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2018, Model line: C4 CACTUS, Model: CITROEN C4 CACTUS 2018Pages: 334, PDF Size: 11.09 MB
Page 94 of 334

92
C4-cactus_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP, een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waardoor
u tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Werking
Als dit lampje gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een storing in
het ABS-systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 95 of 334

93
C4-cactus_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)Het CDS-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het CITROËN-
netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,
.
..) kan het nuttig zijn het CDS-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen. F
Dr
uk op de knop of,
afhankelijk van de
uitvoering, zet de
draaiknop in deze stand.
Als het lampje op de (draai)knop gaat
branden, grijpt het CDS-systeem niet
meer in op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
F
Druk nogmaals op de
knop of, afhankelijk van
de uitvoering, zet de
draaiknop in deze stand
om het systeem handmatig
weer in te schakelen.
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
5
Veiligheid
Page 99 of 334

97
C4-cactus_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Als de wagensnelheid hoger is
dan 20 km/h, knippert (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen)
gedurende twee minuten in
combinatie met een geluidssignaal.
Na deze 2
m
inuten blijft (blijven)
het pictogram (de pictogrammen)
branden zolang de bestuurder of
voorpassagier zijn gordel niet heeft
vastgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat het
pictogram 1 op h
et instrumentenpaneel en de
desbetreffende pictogrammen ( 2 en 3) op het
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels
en airbag vóór aan passagierszijde
rood branden als de bestuurder en/of
de voorpassagier zijn gordel niet heeft
vastgemaakt of weer heeft losgemaakt.
1. Pictogram veiligheidsgordels vóór
los gemaakt/niet vastgemaakt, op het
instrumentenpaneel.
2.
Pi
ctogram veiligheidsgordel links voor.
3.
Pi
ctogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
Pi
ctogram veiligheidsgordel rechts achter.
5.
Pi
ctogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
Pi
ctogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) achter
Het desbetreffende pictogram ( 4 t / m 6)
op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag vóór
aan passagierszijde gaat rood branden
als een van de achterpassagiers zijn
gordel heeft losgemaakt.
5
Veiligheid
Page 102 of 334

100
C4-cactus_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld.
F
Zet het contact af en steek de sleutel in de schakelaar
voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
F Draai deze in de stand "OFF".
F Ve r wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje in
het display van de veiligheidsgordels.
Het blijft branden zolang de airbag is
uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen airbag aan
passagierszijde
Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste
kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet
contact de schakelaar weer op "ON" om de
airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid
van uw voorpassagier te garanderen.
Frontairbags
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze is
uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór
(
A),
in de lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag is
geïntegreerd in het dak om ruimte vrij te maken
in het dashboardkastje.
Bij het aanzetten van het contact
gaat dit waarschuwingslampje in het
display van de veiligheidsgordels
gedurende ongeveer één minuut
branden om aan te geven dat de
airbag aan passagierszijde weer is
ingeschakeld.
Veiligheid
Page 126 of 334

124
C4-cactus_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerrem
AantrekkenVrijzetten
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in en zet het contact uit.Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje
en het verklikkerlampje STOP
branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
F
Tr
ek de parkeerremhefboom aan om uw
auto stil te zetten. F
Trek
de parkeerremhefboom licht omhoog,
druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Rijden
Page 130 of 334

128
C4-cactus_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De aanduiding N op het display knippert in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding als u de motor probeert te starten
zonder dat de toets N is ingedrukt.
Druk op de toets N om de neutraalstand te
selecteren.
Starten van de auto
F Zet het contact aan.
F Se lecteer de neutraalstand (toets N ).
He
t lampje van de toets gaat branden.
F
Houd
het rempedaal volledig ingetrapt.
F
St
art de motor. De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
F
Se
lecteer de stand voorruit (toets D) of
achteruit (toets R ).
He
t desbetreffende lampje gaat branden
op de bedieningsmodule.
De aanduiding D + 1 of R wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Werking van de kruipfunctie
Door deze functie is de auto wendbaarder bij
lage snelheden (inparkeren, files, ...).
Nadat u de toets D of R hebt ingedrukt, begint
de auto zodra u het rempedaal loslaat te
rijden , waarbij de motor stationair draait.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet
beschikbaar zijn als de koppeling te
warm is geworden of als de helling te
steil is. Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto.
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Het verklikkerlampje " Voet op het
rempedaal" op het instrumentenpaneel
en het desbetreffende lampje op de
bedieningsmodule knipperen als
het rempedaal niet ingetrapt wordt
gehouden tijdens het starten van de
motor.
Houd het rempedaal steviger ingetrapt.
F
Ze
t de parkeerrem vrij.
F
La
at geleidelijk het rempedaal los.
De a
uto begint direct te rijden.
Rijden
Page 138 of 334

136
C4-cactus_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen / Pause
F Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": d e
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
Sc
hakel de snelheidsbegrenzer in door
op de toets 4 te drukken, als de gewenste
snelheid wordt weergegeven (standaard de
laatste geprogrammeerde snelheid).
F
U ku
nt de werking van de
snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken
door nogmaals op de toets 4 te drukken:
het onderbreken wordt bevestigd op het
display (Pause). Nadat u de functie snelheidsbegrenzer
hebt geselecteerd (rolknop 1 in de stand
"LIMIT"
), kunt u als volgt de waarde van de
snelheidslimiet wijzigen:
-
do
or op de toets 5 te drukken:
F
de z
es opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen tablet,
F
se
lecteer een waarde: deze verschijnt op
het instrumentenpaneel.
He
t selectiescherm wordt na enkele
seconden gesloten. De opgeslagen snelheden kunnen
worden geprogrammeerd via het menu
"Rijhulpsysteem"
.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het opslaan
van snelheden.
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Het
inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)
Of:
- dr uk op de toets 2 of 3 om de weergegeven
snelheid te verhogen of te verlagen:
F
he
rhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F
in
gedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
Rijden
Page 139 of 334

137
C4-cactus_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij snel accelereren, bijvoorbeeld
in een steile afdaling, kan de
snelheidsbegrenzer niet altijd
voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
De snelheidsbegrenzer wordt dan
tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde
snelheid knippert op het display.
Als de ingestelde snelheid zonder
ingreep van de bestuurder wordt
overschreden, knippert de snelheid in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij gebruik van matten die niet zijn
goedgekeurd door CITROËN kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
worden gehinderd.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
co
ntroleer of de mat goed is
bevestigd,
-
ge
bruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Het knipperen van streepjes wijst op een storing
in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0" . De i
nformatie van de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
F
Tr
ap het gaspedaal met kracht
in tot
voorbij het zware punt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Zodra de wagensnelheid weer is gedaald
tot beneden de ingestelde snelheid, werkt
de snelheidsbegrenzer weer en stopt het
knipperen van de snelheid. Als de ingestelde snelheid zonder
ingreep van de bestuurder wordt
overschreden (bijvoorbeeld in een
steile afdaling), knippert de snelheid in
combinatie met een geluidssignaal.
6
Rijden
Page 142 of 334

140
C4-cactus_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als streepjes knipperen wijst dit op een storing
in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0". De
informatie van de snelheidsregelaar
wordt niet meer weergegeven. Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Op een steile helling of bij het trekken
van een zware aanhanger kan het
voorkomen dat de ingestelde snelheid
niet wordt gehaald.
Matten die niet door CITROËN zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij
het gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
co
ntroleer of de mat goed is
bevestigd,
-
ge
bruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten tot de wagensnelheid weer gelijk is aan
de geprogrammeerde snelheid.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt de werking
ervan tijdelijk onderbreken door op de toets
4 te drukken: op
het display wordt de onderbreking aangegeven (Pause).
Onderbreken
Als de ingestelde snelheid wordt
overschreden, gaat de weergegeven
snelheid knipperen.
Het knipperen stopt zodra de ingestelde
snelheid weer is bereikt. Het onderbreken
van de
snelheidsregelaar geschiedt handmatig
met de toets, door het rem- of
koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van
het ESP.
Rijden
Page 144 of 334

142
C4-cactus_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van sensoren
in de bumper obstakels in de nabijheid van de
auto (voetgangers, auto's, bomen, slagbomen,
enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in
de dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Parkeerhulp achter
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling
op het geluidssignaal. Op het display of op
het instrumentenpaneel worden blokjes
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen. Als de auto het
obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het
symbool "Gevaar".
Rijden