sensor CITROEN C6 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2012, Model line: C6, Model: CITROEN C6 2012Pages: 216, PDF Size: 10.44 MB
Page 11 of 216

99
23
24
25
33
27
28
29
32
20
30
26
22
19
2131
E
ER
S
TE KENNI
S
MAKIN
G
19. Bediening veersysteem - Hoogteregeling/
Sportstand
20. Multifunctioneel scherm
21. Bediening alarmknipperlichten
22.Bediening - Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP/ASR) / Centrale vergrendeling / Parkeerhulp
23. Bediening - Zijwaartse trajectcontrole /
Al
arminstallatie
24.Bediening airconditioning
25. Bekerhouder
26. Autoradio of navidrive
27.Dashboardkastje
28. Zonnesensor
29. Zijventilatierooster
30. Centrale ventilatieroosters
31. A
sbak
32.
Passagiersairbag
33.Uitschakelen passagiersairbag
BESTUURDERSPLAATS
Page 28 of 216

26
II
A
ALARMINSTALLATIE
Het is mogelijk dat uw auto voor-
zien is van een ANTI-INBRAAK-ALARM. Dit systeem biedt:Een inbraakbeveiliging via schakelaars op de open-
gaande delen (portieren,
achterklep, motorkap) en op deelektrische voeding.
Een interieurbeveiliging via
ultrasone sensoren (bewe-gingsmelders in het interieur). U kunt deze uitschakelen viaschakelaar 1.
•
•
Het systeem bestaat onder meer uit een sirene en een lampje in schakelaar 1, dat zichtbaar is van buitenaf en de status van de alarm-
installatie aangeeft:Alarm UIT (sluimerstand uitge-schakeld), lampje uit.
Alarm AAN
(in sluimerstand), lampje knippert langzaam.
Alarm afgegaan (inbraaksig-
naal): het lampje knippert snel als het alarm wordt uitgescha-keld door een druk op de toetsA. Het gaat uit zodra u het con-
tact aanzet.Let op: als er een storing in het systeem is opgetreden, brandt het
controlelampje permanent.
•
•
•
HET ALARM MET BEHULPVAN DE AFSTANDSBEDIENINGUITSCHAKELEN
Ontgrendel de auto door op detoetsA van de afstandsbedieningte drukken. De sluimerstand - en
daarmee het alarm - wordt uitge-schakeld.
HET ALARM MET BEHULP VAN DE SLEUTEL UITSCHAKELEN
Ontgrendel de portieren met desleutel. De sirene van het alarm zal
afgaan. Stap in de auto en zet hetcontact aan: de sirene zal stoppenmet loeien. Als u het contact niet
aanzet, stopt de sirene na onge-
veer 30 seconden.
Page 39 of 216

37
II2
1
43
HEAD-UPDISPLAY
Via de head-up display wordtbelangrijke informatie in hetgezichtsveld van de bestuurder geprojecteerd. Op deze wijze kande bestuurder de blik op de weghouden.
AAN-/UITZETTEN
Zet het contact aan en gebruik dan de schakelaar 1 om de head-up
display aan- of uit te zetten.
De ingestelde stand wordt bij het
a
fzetten van het contact opgesla-gen.
HEAD-UP DISPLAY
INSTELLEN
Hoogte instellen
Met behulp van de toetsen2 en3stelt u de hoogte van de head-up display in.
Wij adviseren u om de gegevens zo laag mogelijk op de voorruit te
projecteren.
Helderheid instellen
De head-up display is voorzien
van een lichtsterktesensor die ervoor zorgt dat de informatie onder alle omstandigheden goed afl eesbaar is.
U kunt de helderheid aanpassen
door de knop1 te verdraaien.Let op
:Bij bepaalde weersomstandig-heden (regen, sneeuw, fellezonneschijn) kan de informatie
van de head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Bij het verlaten van een tunnel
heeft het systeem even tijd
nodig om de helderheid weer
aan te passen aan de veran-derde situatie.
Opmerkin
g: sommige brillen ver-
troebelen het beeld van de head-up display.
Opslaan van de zitpositie ende stand van de
head-updisplay
Tegelijk met het opslaan van de
zitpositie zullen ook de volgendeinstellingen van de head-up displayworden opgeslagen (zie "Geheu-genmodule"):de hoogte van de weergave.
de lichtsterkte.de gekozen informatie.
•
•
•
••
Controleer de instelling van dehoogte (toets 2en3) en de statusvan de head-up display (toets 1)als u geen beeld op de voorruit ziet. De bedienin
g van de head-up dis-play is onder het ventilatieroos-
ter aan bestuurderszijde aange-bracht.
Page 49 of 216

47
II
BOORDCOMPUTER
BANDENSPANNINGCONTROLE
Dit systeem waarschuwt u als de bandenspanning te laag is of als er een band lek is. Sensoren in de wielen con-
troleren voortdurend de bandenspanning van elk wiel en en geven de informatie door aan het display. Druk op hetuiteinde van de ruitenwisserschakelaar of op de toets"TRIP" om deze informatie permanent weer te geven.
Kleurendisplay type CNaviDrive kleurendisplay
Weergave als de bandenspanning in orde is
De sensoren worden geïnitialiseerd
Page 51 of 216

49
II
BOORDCOMPUTER
Wiel niet gedetecteerd
HetSERVICE-lampje brandt en het silhouet van de auto wordt weergegeven op het display.
Op het display wordt aangegeven om welk(e) wiel(en) het gaat. Als u geen wielen heeft verwisseld, duidt dit op eenstoring in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats voor het vervangen van de defecte sensor(en).
Kleurendisplay type CNaviDrive kleurendisplay
De bandenspanningscontrole is slechts een hulpmiddel. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de juiste ban-
denspanning.
Dit s
ysteem ontslaat u niet van de verplichting om regelmatig de bandenspanning te controleren (zie "Identifi catie"),
om er zeker van te zijn dat de auto zich dynamisch blijft gedragen en om een voortijdige bandenslijtage, met name
veroorzaakt tijdens het rijden met zware belading en bij hoge snelheid, te voorkomen.
Vergeet niet om ook het reservewiel te controleren.
Elke reparatie of vervanging van banden op wielen die voorzien zijn van sensoren dient te wordenuitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats. pggp jg
Signalen van systemen buiten de auto kunnen de bandenspanningscontrole tijdelijk verstoren.
Page 53 of 216

51
II
A
SIGNALERING
BEDIENING VAN DE VERLICHTING
Alle lichten UIT
Parkeerlichten
Dimlicht/Grootlicht
Draai de ring Avan u af.
Draai de ring Avan u af.
AUTOMATISCH INSCHAKELEN VAN DE KOPLAMPEN
De dimlichten gaan automatisch
branden bij weinig licht en als de
ruitenwissers permanent werken.
Zodra het licht
genoeg is of de rui-
tenwissers stoppen, gaat de ver-lichting weer uit.
In het menu "Persoonli
jke instel-lingen" van het hoofdmenu kunt u deze functie in- of uitschakelen.
Let op: het inschakelen van deze
functie gebeurt direct; om deze
functie uit te schaklen, moet het
contact worden afgezet.
Bi
j mist of sneeuw kan het voor-
komen dat de lichtsensor toch
voldoende licht detecteert. De verlichting zal dan niet automa-tisch gaan branden.
Dek de lichtsensor bij de bin-
nenspiegel nooit af.
"FOLLOW ME HOME"-VERLICHTING
Met deze functie kunt u het dimlicht
van de auto inschakelen om in het
donker uw weg te kunnen vinden.
Inschakelen van deze functie:Handmatig, door de hendel Anaar u toe te trekken als hetcontact is afgezet.Automatisch, mits:
de automatische verlichting isgeactiveerd.de "Follow me home"-ver-lichting geactiveerd is. Dezefunctie kunt u activeren via
het hoofdmenu, daarna
"Persoonlijke instellingen" en
vervolgens "Verlichting".
Zie "Multifunctioneel display".Let op: in het menu "Persoonlijkeinstellingen" kunt u ook de duur (60, 30 of 15 seconden) van de ver-lichting instellen.
•
•
-
-
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel door de weer-
stand heennaar u toe om over teschakelen van dim- naar grootlichten omgekeerd.
Page 56 of 216

54
II
RUITENWISSERS
SCHAKELAARSTANDEN2: Snel.
1: Normaal.I: Interval.
0: Stop.
Een stand omlaag:AUTO: automatisch wissenaan.
Enkele wisbeweging.
•
•
StandI:de wissnelheid is afhankelijk van de rijsnelheid.
Stand 1 en 2:a
ls de auto stilstaat, wordt de wissnelheid automatisch ver-
minderd.
Om veiligheidsredenen worden de ruitenwissers stilgezet, zodra u hetcontact afzet.
Na aanzetten van het contact kunt u de ruitenwissers als volgt weer activeren:
zet de hendel eerst in stand0en daarna in degewenste stand.
Om te bevestigen dat het systeem is ingeschakeld, maken de wissers één
slag.
Automatisch wissen: zet de hendel in stand 0en duw deze dan evenomlaag om de wissers automatisch te laten werken. De wissnelheid is dan
afhankelijk van de hoeveelheid neerslag op de voorruit.Let op:als u de hendel even naar beneden duwt, maken de wissers éénslag zonder dat het automatisch wissen wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen automatische ruitenwissers:Zet de hendel in stand I en daarna weer in stand0.
Of zet de motor af.
LET OP
Dek de regensensor, die zich achter de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Schakel de ruitenwissers uit, wanneer de auto met aangezet contact in
een automatische wasstraat staat.
•
•
Om veiligheidsredenen wor-den de ruitenwissers stilge-zet, zodra u het contact afzet.
Page 80 of 216

78
II
Als de auto een obstakel nadert,
volgen de geluidssignalen elkaar sneller op en komen de lichtstreep-jes op het display steeds dichter bijde afgebeelde auto. In
devoor- en achterbumpervan de auto zijn sensoren voor de parkeer-rhulp gemonteerd.
Bij het manoevreren oplage snelheid (tot ongeveer 10 km / h) waarschuwt het systeem u voor eventuele obstakels via:een geluid uit de luidsprekers voor- of achterin.
een afbeelding van de auto waarbij wordt aangegeven waar het obsta-kel zich bevindt.
Aan de hand van het geluidssignaal dat uit een van de luidsprekers voor of
achter komt, kunt u opmaken waar het obstakel zich bevindt.Let op:het volume van de audio-installatie wordt automatisch even vermin-derd als de waarschuwing voor een obstakel wordt weergegeven.
•
•
PARKEERHULP
VoorzijdeAchterzijde
Als de afstand tussen de auto en het obstakel min-
der dan 25 cm is, klinkt
er een ononderbroken sig-naal en verschijnt de waarschuwing "ATTENTIE" op het display.
Page 81 of 216

79
II
AAN-/UITZETTEN
U kunt de parkeerhulp met knop 1in- en uitschakelen. Als de par-keerhulp is uitgeschakeld, brandthet controlelampje in knop1.
De status van de parkeerhulp (in- of uitgeschakeld) wordt bij het afzet-
ten van de motor opgeslagen.
Opmerkin
g:bij het gebruik vaneen aanhanger moet u de parkeer-hulp uitzetten door op knop1tedrukken. Het controlelampje in de
knop gaat dan branden.
WERKING
Bij het inschakelen van de ach-teruitklinkt er een geluid dat aan-geeft dat de parkeerhulp is inge-
schakeld. Op het display verschijnt
de afbeelding van een auto. Obsta-kels voor of achter de auto kunnen
nu waargenomen worden.
Als de auto vooruit rijdt met
een snelheid lager dan onge-veer 10 km / h, verschijnt op het
display een afbeelding van de auto als er een obstakel vóór de auto geconstateerd wordt. Obstakels
voor of achter de auto kunnen nu
waargenomen worden.Opmerkingen:
De sensoren in de bumpers
kunnen geen obstakels vlak
onder o
f boven de bumper detecteren.
Sommige voorwerpen, zoals een paaltje, kunnen aan het
begin van de manoeuvre welgedetecteerd worden terwijl die
bij nadering niet meer worden
opgemerkt.
Zor
g ervoor dat de sensoren bijslecht weer en in de winter niet
afgeschermd worden door vuil en sneeuw.
•
•
•
PARKEERHULP
De parkeerhulp ontslaatde bestuurder niet van zijnplicht oplettend en verant-woordelijk te blijven.
Page 82 of 216

80
II
LANE DEPARTURE WARNING
Deze rijhulpvoorziening waarschuwt u, wanneer u onbedoeld een al dan niet doorgetrokken streep overschrijdt die in de lengte over de weg loopt. Dit systeem is bedoeld voor het rijden op auto- en snelwegen en werkt alleen bij snelheden van boven de 80 km / h.
AAN-/UITZETTEN
Wanneer u op de toets1drukt, wordt deze functie geactiveerd en gaat het lampje in de toets branden.
Wanneer u daarna weer op de toets 1 drukt, wordt de functie uitgeschakeld en dooft het lampje in de toets.
Bij het starten van de motor wordt de stand (aan of uit) van het moment dat
de motor werd afgezet, hervat.
WERKING
Wanneer u bij snelheden van boven de 80 km/h een wegmarkering overschrijdt, wordt u gewaarschuwd door tril-lingen onder uw stoel:Aan rechterzijde, wanneer u een streep rechts van de auto overschrijdt.
Aan linkerzijde, wanneer u een streep links van de auto overschrijdt.
Deze functie waarschuwt niet wanneer u uw richtingaanwijzer gebruikt evenals gedurende de eerste 20 seconden na uitschakelen van de richtingaanwijzer.
Opmerkingen
De bedoeling van dit systeem is het identifi ceren van wegmarkeringen.
In bepaalde gevallen kan er een ongewenste waarschuwing plaatsvinden, bijvoorbeeld wanneer u een pijl of een niet-reguliere streep overschrijdt.
Ook kunnen andere externe factoren de werking van het systeem tijdelijk negatief beïnvloeden:Moeilijk te detecteren markeringen door:
Slijtage ervan.Te weinig contrast met het wegdek.Vervuiling van de sensoren door:
Rijden bij sneeuw of hevige regen.Rijden op vuile weg of door plassen.
Mocht de storing aanhouden, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
•
•
•
--•
--
Blijf attent en houd de auto altijd onder controle.