FIAT 500 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2020, Model line: 500, Model: FIAT 500 2020Pages: 244, PDF Size: 6.18 MB
Page 21 of 244
BUITENVERLICHTING
DAGRIJLICHTEN (DRL)
16) 17)
Voor auto's zonder AUTO-functie: Met
de sleutel in de stand MAR en de ring in
de standOfig. 19 gedraaid, gaan de
dagrijlichten automatisch aan; de
andere lampen en de binnenverlichting
blijven uit.
Voor voertuigen met de AUTO-functie:
de dagrijlichten worden automatisch
ingeschakeld door de schemersensor
wanneer de ring in de AUTO-positie
staat.STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring op
fig. 19. Als het
dimlicht wordt ingeschakeld, gaan de
dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Met de keuzeschakelaar in de
AUTO-stand worden de stadslichten en
het dimlicht aangestuurd door de
schemersensor.
GROOTLICHT
Druk met de ring in de stand
de
hendel naar voren naar het dashboard
toe.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Voor voertuigen met de AUTO-functie:
met de ring in de AUTO-positie en
het dimlicht aan, de hendel naar voren
duwen richting het dashboard.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand) fig. 19
ongeacht de stand van de
draaischakelaar.
PARKEERLICHTEN
Deze lampen kunnen ingeschakeld
worden met de startschakelaar in de
STOP-positie of met de sleutel
verwijderd, door de linker hendelring
eerst naar de positieOte bewegen (of
de AUTO-positie als het voertuig geen
schemersensor heeft) en dan naar
positie
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel fig. 19 in de (stabiele)
stand:
omhoog (stand 1):inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2):inschakeling
linker richtingaanwijzer.
19F0S0210
19
Page 22 of 244
"Lane Change"-functie
Druk, om het verwisselen van rijbaan
aan te geven, de hendel korter dan een
halve seconde omhoog of omlaag
(onstabiele stand) om de
richtingaanwijzer aan betreffende zijde 3
keer te doen knipperen en vervolgens
automatisch te stoppen.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met deze functie kan de ruimte vóór de
auto een bepaalde periode worden
verlicht.
Inschakeling
Het "Follow Me Home"-systeem wordt
ingeschakeld door de hendel fig. 19
naar het stuurwiel te trekken, tot de
eindaanslag.
Deze functie kan binnen 2 minuten na
het afzetten van de motor worden
ingeschakeld. Met deze functie kunnen
de verlichting en het dimlicht worden
ingeschakeld.
De inschakeltijd van de koplampen kan
worden ingesteld door de hendel één
of meerdere keren naar het stuurwiel te
trekken (onstabiele positie). In dit geval
kan er gekozen worden uit 0, 30, 60,
90 tot maximaal 210 seconden.Elke keer als de hendel wordt bediend,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel branden. Op het
display verschijnt een bericht en de
voor de functie ingestelde tijdsduur. Het
lampje
gaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen
De functie kan worden uitgeschakeld
door de koplampen of het stadslicht in
te schakelen, of door de linkerhendel
langer dan 2 seconden naar het
stuurwiel te trekken (onstabiele positie),
of door de startinrichting op MAR te
zetten.
AUTO FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling van de functie
Zet de linker hendelring A fig. 20 in de
AUTO-stand.
BELANGRIJK: De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
linker hendelring A naar stand
draaien.MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHTEN
(voor bepaalde versies/markten)
De mistlampen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het dimlicht
brandt.
Bij ingeschakeld dimlicht de knop A fig.
21 gebruiken om de mistlampen
voor/achter als volgt in te schakelen:
eerste keer drukken:de
mistlampen gaan branden, het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden;
tweede keer drukken:de
mistlampen achter gaan branden, het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden;
derde keer drukken:
mistkoplampen/mistachterlichten uit.
20F0S0610
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 23 of 244
MISTACHTERLICHTEN
Met het dimlicht ingeschakeld, knop B
fig. 21 indrukken om de
mistachterlichten in te schakelen. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de knop om de
lichten uit te schakelen.
BELANGRIJK
16)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is, en zijn tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.
17)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Het lampenglas A fig. 22 kan drie
standen hebben:
rechts ingedrukt: lampje altijd aan;
links ingedrukt: lampje altijd uit;
middelste stand (neutraal): het
lampje gaat aan/uit bij het
openen/sluiten van de portieren.
BELANGRIJK Controleer alvorens de
auto te verlaten of de schakelaar in
de middelste stand staat: op deze
manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren en wordt voorkomen
dat de accu leegraakt.Bij sommige versies gaat de
plafondverlichting alleen aan/uit
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend/gesloten.
21F0S0568
22F0S0429
21
Page 24 of 244
RUITEN REINIGEN
18) 19)
De rechter hendel bedient de
ruitenwissers/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier.
RUITENWISSERS/-
SPROEIERS VOORRUIT
5) 6)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
De hendel kan in vijf verschillende
standen worden gezet (4
snelheidsniveaus) fig. 23:
A: ruitenwissers uit;
B: wissen met interval.
C: langzaam continu wissen.
D: snel continu wissen.
E: tijdelijk snel wissen (instabiele
stand).De tijdelijke snelle wisstand blijft actief
zolang de hendel handmatig in die
stand wordt gehouden. Door de hendel
los te laten, springt deze onmiddellijk
weer in de stand A en schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
RUITENWISSERS MET
AUTOMATISCH WISSEN
De hendel kan in vier verschillende
standen worden gezet fig. 24:
A - ruitenwisser gestopt (0)
B - automatisch wissen (AUTO)
C - langzaam continu wissen (LO)
D - snel continu wissen (HI)
E - tijdelijk snel wissen (instabiele
stand).
7)
Als direct van stand B naar stand E
wordt gegaan, keert de hendel terug
naar stand A als die wordt losgelaten."Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (instabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
Houd de hendel aangetrokken om met
één beweging de ruitenwissers/-
sproeiers in te schakelen; de
ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de hendel langer dan
een halve seconde naar het stuurwiel
wordt getrokken.
De ruitenwissers blijven nog enkele
slagen werken nadat de hendel is
losgelaten; na enige seconden volgt
nog een laatste reinigingsslag.
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER
8)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Achterruitwisser
Draai de gekartelde ringmoer A fig. 25
van stand O naar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
met de intermitterende modus
wanneer de ruitenwisser voorruit niet
functioneert;
met de synchrone modus (op halve
snelheid van de ruitenwisser voorruit)
wanneer de ruitenwisser voorruit
functioneert;
23F0S0117
24F0S0611
22
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 25 of 244
met de continue modus wanneer de
bediening in de achteruitversnelling
geactiveerd wordt.
Met de ruitenwisser ingeschakeld, en bij
inschakeling van de
achteruitversnelling, wordt de
achterruitwisser automatisch
ingeschakeld, in continue langzame
werking. De werking stopt als de
achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Door de hendel naar het dashboard te
trekken (verende retourstand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld.
Houd de hendel aangetrokken om met
één beweging van de
achterruitwisser/-sproeier in te
schakelen, de achterruitwisser wordt
automatisch ingeschakeld als de
hendel langer dan een halve seconde
naar het stuurwiel wordt aangetrokken.Na het loslaten van de hendel blijft de
achterruitwisser nog enkele wisslagen
werken; na enkele seconden volgt
nog een extra reinigingsslag.
AUTOMATISCHE
WISREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
9)
Inschakeling
De gebruiker kan automatisch wissen
kiezen door de rechter stuurwielhendel
fig. 24 naar de AUTO (B)-positie te
bewegen. De bestuurder wordt
geïnformeerd over de inschakeling van
de automatische wisregeling door
een enkele slag van de ruitenwissers.
Gevoeligheidsaanpassing
De regensensorgevoeligheid kan
worden aangepast via het displaymenu
of op hetUconnect™5" of 7”
systeem.Blokkering
Als de starterschakelaar naar de
STOP-positie wordt bewogen en de
rechterstuurwielhendel in de AUTO (B)
positie laat, wanneer het voertuig de
volgende keer wordt gestart
(startschakelaar in de MAR-positie), kan
geen wiscyclus schade aan het
systeem voorkomen als de voorruit
handmatig wordt gewassen of als er ijs
op zit.
Om de automatische wismodus in te
schakelen:
de rechter stuurwielhendel in een
andere positie zetten dan AUTO en dan
terug naar de AUTO-positie;
harder dan 5 km/h rijden wanneer
de sensor regen detecteert.
Uitschakelen
De gebruiker kan automatisch wissen
uitschakelen door het rechter stuurwiel
naar een andere positie dan de
AUTO-positie te bewegen.
25F0S0612
23
Page 26 of 244
BELANGRIJK
18)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP
staat.
19)Rijden met versleten wisserbladen is
bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder
slechte weersomstandigheden wordt
beperkt.
BELANGRIJK
5)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden kan de ruitenwisser
overbelast raken en wordt de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwissers niet meer werken,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
6)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
7)Schakel de regensensor of de
achterruitwisser nooit in tijdens een
schoonmaakbeurt in een wastunnel.8)Gebruik de achterruitwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs te verwijderen. In
dergelijke omstandigheden wordt bij
overbelasting van de ruitenwisser
de beveiliging van de motor ingeschakeld,
waardoor de ruitenwisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
9)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
24
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 27 of 244
KLIMAATREGELING.
2)
10).
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
26F0S0594
25
Page 28 of 244
A - draaiknop ventilatorsnelheid en
drukknop inschakeling/uitschakeling
airconditioning.
B - draaiknop recirculatie / luchttoevoer
van buitenaf.
C - draaiknop luchtverdeling:
luchtstroom naar de luchtroosters
in het midden en aan de zijkant van
het dashboard om de borst en
het gelaat tijdens warm weer te
verkoelen;
verdeling tussen luchtroosters in
de beenruimten (warmste lucht) en
luchtroosters op het dashboard
(koelste lucht);
naar de roosters in de beenruimte.
Wegens de natuurlijke neiging
van warmte om zich naar boven
toe te verspreiden, warmt dit type
verdeling het interieur zo snel
mogelijk op, waardoor onmiddellijk
een behaaglijk gevoel wordt
verkregen;
verdeling tussen luchtroosters in
de beenruimten en luchtroosters
van de voorruit/voorste zijruiten.
Dit type verdeling biedt een
doeltreffende verwarming van het
interieur en voorkomt dat de ruiten
beslaan;
luchtstroom naar de luchtroosters
van de voorruit en de voorste
zijruiten om deze te ontwasemen
of te ontdooien.
D - knop verwarmde achterruit.
E - draaiknop temperatuurregeling.
Druk op knop A fig. 26 om de
klimaatregeling in en uit te schakelen.
OPMERKING Een optimale koeling/
verwarming van het interieur kan
mogelijk niet verzekerd zijn bij werking
van het Start&Stop-systeem. Om
voorrang te geven aan de werking van
de klimaatregeling, moet het
Start&Stop-systeem uitgeschakeld
worden.
OPMERKING Draai de knop naar 0 om
de luchtstroom uit de roosters te
onderbreken.
BELANGRIJK Men adviseert de interne
luchtrecirculatie in te schakelen in de
file of in tunnels, om te voorkomen dat
vervuilde lucht in het interieur komt.
Gebruik de functie echter niet
langdurig, vooral als er meerdere
passagiers aan boord zijn, om beslagen
ruiten te voorkomen.LUCHTRECIRCULATIE
(knop B fig. 26)
interne luchtrecirculatie
luchttoevoer van buitenaf
Gebruik de luchtrecirculatie voor
optimale prestaties van de
airconditioning.
Plaats de recirculatie op
om de
ruiten te ontwasemen.
BELANGRIJK In warm en vochtig weer
kan als koude lucht op de voorruit
wordt geblazen aan de buitenzijde
condensatie ontstaan, waardoor het
zicht wordt beperkt.
26
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 29 of 244
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
27F0S0595
27
Page 30 of 244
A - Compressor klimaatregeling
aan/uit.
B - Instelling temperatuur in het
interieur.
: verhoog de gewenste temperatuur
naar de waarde HI (maximale
verwarming).
: verhoog de gewenste temperatuur
naar de waarde LO (maximale koeling).
C - instelling ventilatorsnelheid.
Wanneer de knop
ofwordt
ingedrukt, stijgt of daalt de
ventilatorsnelheid, zoals weergegeven
door de balken op de verlichting van
het display.
D - Knop voor in-/uitschakeling
snelle voorruitontwaseming/-
ontdooiing.
BELANGRIJK De functie blijft
gedurende ongeveer 3 minuten actief
nadat de koelmiddeltemperatuur de
50°C heeft overschreden.
BELANGRIJK In warm en vochtig weer
kan als koude lucht op de voorruit
wordt geblazen aan de buitenzijde
condensatie ontstaan, waardoor het
zicht wordt beperkt.E - Luchtverdeling interieur.
Door op de knoppen te drukken, kan
een van de vijf
luchtstroomverdelingspatronen
gekozen worden:
luchtstroom naar de luchtroosters
van de voorruit en de voorste
zijruiten om deze te ontwasemen of
te ontdooien.
luchtstroom naar de luchtroosters
in het midden en aan de zijkant van
het dashboard om de borst en
het gelaat tijdens het warme
seizoen te verkoelen.
luchtstroom naar de luchtroosters
in de beenruimten voor. Wegens
de natuurlijke neiging van warmte
om zich naar boven toe te
verspreiden, warmt dit type
verdeling het interieur zo snel
mogelijk op, waardoor onmiddellijk
een behaaglijk gevoel wordt
verkregen.
+verdeling tussen luchtroosters
beenruimten (warmste lucht)
en luchtroosters op
dashboard (koelste lucht).
+verdeling tussen luchtroosters
in de beenruimten en
luchtroosters van de
voorruit/voorste zijruiten. Dit
type verdeling biedt een
doeltreffende verwarming van
het interieur en voorkomt
dat de ruiten beslaan.
F - Knop voor inschakeling/
uitschakeling
achterruitverwarming.
BELANGRIJK Plak geen stickers op de
elektrische weerstandsdraden aan de
binnenzijde van de achterruit, om
beschadiging te voorkomen.
G - Uitschakelen
H - Knop voor inschakeling/
uitschakeling interne
luchtrecirculatie
Geadviseerd wordt de interne
luchtrecirculatie in te schakelen in de file
of in tunnels, om te voorkomen dat
vervuilde lucht in het interieur komt.
Led op knop AAN = recirculatie AAN.
Led op knop UIT = luchtrecirculatie UIT.
BELANGRIJK Het wordt afgeraden de
luchtrecirculatie in te schakelen bij
lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan.
28
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG