stop start FIAT 500X 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: 500X, Model: FIAT 500X 2019Pages: 300, PDF Size: 7.73 MB
Page 36 of 300

Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
Tijdregeling bij het instappen
Tijdregeling bij het uitstappen.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Deze werken alleen met de
startinrichting in de stand MAR.
RUITENWISSER/-
SPROEIER
Werking
7) 8)
20)
Draaischakelaar A fig. 32 kan in de
volgende standen gezet worden:
ruitenwisser uit.
wissen met vaste interval (langzaam)
snelheidgebonden intervalwerking
LOconstant langzaam wissen
HIconstant snel wissen
MIST-functieBeweeg de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de MIST-functie
in te
schakelen: de werking wordt beperkt
tot de tijd dat de hendel in deze stand
wordt gehouden. Bij het loslaten keert
de hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwisser
voorruit automatisch gestopt.
BELANGRIJK Met deze functie wordt
de ruitensproeier niet geactiveerd; er
wordt dus geen ruitensproeiervloeistof
op de voorruit gesproeid. Om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien, moet de sproeifunctie
gebruikt worden. Met draaischakelaar A
fig. 32 in stand
, worden de
ruitenwissers niet ingeschakeld. In
stand
duurt de pauze tussen de
slagen van de ruitenwisser
10 seconden, ongeacht de rijsnelheid.
In stand
is de pauze tussen twee
slagen van de ruitenwisser ingesteld
volgens de rijsnelheid: naarmate de
rijsnelheid toeneemt, neemt de tijd
tussen twee slagen af. In standLOof
HIbewegen de ruitenwissers constant,
oftewel zonder pauze tussen twee
slagen.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (instabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
32F1B0635C
34
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 37 of 300

Als langer dan een halve seconde aan
de hendel wordt getrokken, wordt de
ruitenwisser bewogen met actieve
bediening. Door de hendel los te laten
worden drie slagen geactiveerd.
Met de draaischakelaar A fig. 32 op
standLOofHIwordt de automatische
wis-/wasregeling niet uitgevoerd.
BELANGRIJK Als de hendel minder dan
een halve seconde wordt geactiveerd,
wordt alleen de ruitensproeier
ingeschakeld. Laat de inschakeling van
de "Automatische wis-/wasregeling"
niet langer dan 30 seconden duren.
Schakel de wis-/wasregeling niet in als
het reservoir leeg is.
REGENSENSOR
(indien aanwezig)
9) 10)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel fig. 33, raakt de
voorruit en meet de hoeveelheid regen
en schakelt de automatische
wisregeling van de voorruit in aan de
hand van de hoeveelheid water op de
ruit.
De regensensor wordt geactiveerd als
de startinrichting naar MAR is gedraaid.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen. Als
het regent, beweegt de ruitenwissernaargelang de hoeveelheid regen
gemeten door de sensor.
De inrichting is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen waaraan
hij zich automatisch aanpast:
aanwezigheid van vuil op het
oppervlak (bijv. zout, vuil, enz.);
aanwezigheid van waterstrepen door
versleten ruitenwisserbladen;
verschil tussen dag en nacht.
De regensensor wordt alleen
gedeactiveerd als de startinrichting naar
STOP is gedraaid.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakeling
De automatische wisregeling kan
gekozen worden door de regensensor
in het displaymenu of het
Uconnect™-systeem te selecteren en
de draaischakelaar A fig. 32 naar stand
ofte draaien.
Deze standen worden gebruikt om het
gevoeligheidsniveau van de
regensensor in te stellen: in stand
heeft de sensor een lagere
gevoeligheid en worden de
ruitenwissers pas ingeschakeld als er
sprake is van een aanmerkelijke
hoeveelheid water op de voorruit, terwijl
in stand
de ruitenwissers al worden
ingeschakeld bij een minimale
hoeveelheid gemeten regen.
De bestuurder wordt geïnformeerd over
de inschakeling van de automatische
wisregeling door een enkele slag van de
ruitenwissers.
Iedere keer als de sensorgevoeligheid
wordt verhoogd, door de
draaischakelaar van stand
naar stand
te draaien, is deze zelfde slag
zichtbaar.
De "Intelligente" wis-/wasfunctie
schakelt de normale wis-/wascyclus in,
waarna de automatische wisregeling
wordt hersteld. De storing van de
33F1B0646
35
Page 38 of 300

sensor wordt aangegeven met het
symbool op het display.
In geval van storing van de regensensor
kan de wissermodus naar de behoefte
worden aangepast. Het storingssignaal
blijft actief tijdens de werkingsduur van
de sensor of tot de inrichting wordt
gereset.
Blokkering
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, terwijl de draaischakelaar A
op stand
ofstaat, zal er, wanneer
de motor weer wordt gestart
(contactsleutel op MAR), geen
wiscyclus worden uitgevoerd, ter
bescherming van het systeem.
Deze tijdelijke blokkering voorkomt
onverhoedse activering van de
ruitenwissers wanneer de motor wordt
gestart (bijv. terwijl de voorruit met de
hand wordt gewassen of als de
ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
De automatische wisregeling kan op
drie manieren weer geactiveerd
worden:
door de draaischakelaar naar stand
Oen dan weer naar stand
ofte
draaien
door de hendel omhoog te bewegen
naar de stand MIST
door harder dan 5 km/h te rijden,
terwijl de sensor regen detecteertWanneer de ruitenwisser weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze reactivering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers,
ongeacht de toestand van de voorruit.
BELANGRIJK Op voertuigen met een
automatische versnellingsbak en
regensensor wordt de automatische
wisregeling geblokkeerd als naar N
(Vrijstand) wordt geschakeld.
Uitschakelen
De automatische wisregeling kan
gedeselecteerd worden via het
displaymenu of hetUconnect™-
systeem, of door draaischakelaar A
naar een stand te draaien die geen
interval is (
of).
Service Position
Dankzij deze functie kan de bestuurder
de wisserbladen eenvoudiger
vervangen, om ze ook tegen ijs en/of
sneeuw te beschermen.
Inschakeling
Schakel, om deze functie in te
schakelen, de ruitenwissers uit
(draaischakelaar A fig. 32 in stand
)
voordat u de startinrichting in STOP zet.
Deze functie kan alleen binnen
2 minuten nadat de startinrichting op
STOP is gezet ingeschakeld worden.Beweeg, voor inschakeling van deze
functie, de hendel minstens een halve
seconde omhoog (onstabiele stand).
Elke keer dat de functie correct
ingeschakeld wordt, bewegen de
bladen om de goede ontvangst van het
commando aan te geven. Dit
commando kan maximaal drie keer
herhaald worden. Bij de vierde herhaling
van het commando wordt de functie
uitgeschakeld.
Indien, na gebruik van deze functie, de
startinrichting teruggezet wordt op MAR
met de wisserbladen in een andere
stand dan de ruststand (onderaan op
de voorruit), dan zullen ze alleen
terugkeren naar de ruststand na een
commando afkomstig van de hendel
(hendel omhoog, naar onstabiele stand)
of wanneer een snelheid van 5 km/h
wordt overschreden.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat de
ruitenwissers vrij zijn van sneeuw of ijs,
voordat deze functie wordt
ingeschakeld en de motor wordt
gestart.
Uitschakelen
De functie wordt uitgeschakeld als:
2 minuten verstreken zijn nadat de
startinrichting op STOP werd gezet;
36
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 39 of 300

de startinrichting op MAR wordt
gezet en de wisserbladen in ruststand
staan;
de startinrichting op MAR wordt
gezet en het wiscommando is
uitgevoerd.
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER
Draai aan de ring B fig. 32 om de
achterruitwisser op een van de
volgende standen in te stellen:
continu: als de ring in de stand
staat;
interval: als de ring in de stand
staat en de wisser stationair is;
synchroon: als de ring van de
achterruitwisser in de stand
staat en
de ruitenwisser in werking is of op
AUTO is ingesteld. In deze stand
verricht de achterruitwisser één slag
elke bij twee slagen die de ruitenwisser
maakt;
enkele slag: met de schakelaar in
stand
is de ruitenwisser geactiveerd
en de achteruitversnelling ingeschakeld.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf
op de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de
achterruitwisser automatisch in te
schakelen met een enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt deachterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. De
automatische wis-/wasregeling wordt
niet uitgevoerd met de draaischakelaar
in de stand
.
Uitschakelen
De functie wordt uitgeschakeld zodra
de hendel wordt losgelaten.
BELANGRIJK
20)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de startknop en de
sleutel op STOP staan.
BELANGRIJK
7)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook
niet na de motor opnieuw te hebben
gestart), neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
8)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
9)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
10)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
37
Page 44 of 300

Start&Stop
De automatische dual-zone klimaatregeling regelt het Start&Stop-systeem (motor wordt afgezet wanneer de rijsnelheid 0 km/h
is) om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Start&Stop-systeem is ingeschakeld (motor uit en auto
stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld).
AVVERTENZA
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel R1234YF dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik onder geen enkele
omstandigheid R134a en R12 vloeistoffen, die niet compatibel zijn met de componenten van het systeem.
42
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 45 of 300

ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
21)
De ruiten kunnen op en neer worden
bewogen met de contactsleutel op
MAR en gedurende ongeveer 3 minuten
nadat de startinrichting op STOP is
gedraaid (of ook als de mechanische
sleutel verwijderd is, bij auto’s uitgerust
met mechanische sleutel met
afstandsbediening). Wanneer een van
de voorportieren wordt geopend wordt
het systeem buiten werking gesteld.
Bedieningselementen
bestuurdersportier
Alle ruiten kunnen bediend worden
vanaf het portierpaneel aan
bestuurderszijde fig. 36.
A: linker voorruit openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en knelbeveiliging
ingeschakeld.
B: zijruit rechtsvoor openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en
inklembeveiliging ingeschakeld (waar
aanwezig).
C: inschakeling/uitschakeling
bediening achterste zijruiten;
D: linker achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische" modus voor alleen
openen;
E: rechter achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische" modus voor alleen
openen.
Ruit openen
Druk op de toetsen om de gewenste
ruit fig. 37 te openen.Wanneer een van de toetsen op de
voor- of achterportieren kort wordt
ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen";
als de knop ingedrukt wordt gehouden,
wordt de "continue automatische"
werking geactiveerd.
Als de knoppen opnieuw ingedrukt of
omhooggetrokken wordt, stopt de ruit
in de gewenste stand.
Ruit sluiten
Trek de knoppen omhoog om de
gewenste ruit fig. 38 te sluiten.
36F1B0066C37F1B0067C
43
Page 48 of 300

NOODBEDIENING
Als de bedieningsknoppen niet werken,
kan het cabriodak handmatig bediend
worden zoals hieronder is beschreven:
verwijder beschermdop A fig. 40 op
de binnenbekleding;
neem de bijgeleverde inbussleutel B;
plaats inbussleutel B in zitting A;
draai inbussleutel B rechtsom om
het dak te openen of linksom om het te
sluiten.
INITIALISATIEPROCEDURE
Na onregelmatig gedrag van het
schuifdak of een noodmanoeuvre (zie
beschrijving in de vorige paragraaf),
moet de automatische werking van het
schuifdak opnieuw geïnitialiseerd
worden.Ga als volgt te werk:
druk op knop A fig. 39 om het dak in
volledig gesloten stand te zetten;
zet de startinrichting op STOP en
wacht minstens 10 seconden;
zet de startinrichting naar MAR;
houd knop A minstens 10 seconden
ingedrukt, daarna zou het mechanisch
stoppen van de motor van het dak
hoorbaar moeten zijn;
druk knop A binnen 5 seconden in:
het dak zal een volledige openings- en
sluitingscyclus uitvoeren (om aan te
geven dat de initialisatieprocedure
correct is uitgevoerd). Als dit niet
gebeurt, moet de procedure vanaf het
begin herhaald worden.
BELANGRIJK
22)Verwijder altijd de sleutel (indien
aanwezig) uit het contactslot als het
voertuig wordt verlaten om het risico op
letsel te voorkomen als het schuifdak per
ongeluk wordt bediend. Oneigenlijk gebruik
van het schuifdak kan gevaarlijk zijn.
Controleer voor en tijdens het bedienen
altijd of iemand kan worden verwond door
het bewegende schuifdak of door
voorwerpen die door het mechanisme
worden meegesleept of geraakt.
BELANGRIJK
11)Open het schuifdak niet als er een
imperiaal of dwarsstangen gemonteerd zijn.
Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs
op ligt: risico op beschadiging.
40F1B0070C
46
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 61 of 300

Waarschuwingslampje Wat het betekent
roodTE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het waarschuwingslampje gaat branden (of bij sommige versies verschijnt het pictogram op het display)
wanneer de motor oververhit is.
Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het
koelvloeistofniveau in het reservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit het geval is, wacht dan tot de
motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en
controleer of het peil tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir staat. Controleer ook op de
aanwezigheid van vloeistoflekken. Als na het starten het lampje opnieuw gaat branden (of het pictogram
verschijnt weer op het display), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Wanneer het voertuig onder zware omstandigheden wordt gebruikt(bijv. wanneer er tijdens het
rijden hoge prestaties worden gevraagd): minder snelheid en, als het lampje blijft branden, breng het
voertuig tot stilstand. Stop gedurende twee of drie minuten met lopende motor en geef een beetje gas om
de circulatie van de koelvloeistof te vergemakkelijken, schakel vervolgens de motor uit. Controleer of het
koelvloeistofpeil correct is, zoals hiervoor beschreven is.
BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware bedrijfsomstandigheden de motor voor het afzetten enkele
minuten te laten draaien met het gaspedaal iets ingetrapt.
roodSTORING STUURBEKRACHTIGING
Dit waarschuwingslampje (of het symbool op het display) gaat branden wanneer de startinrichting in de
stand MAR wordt gezet, maar het moet na enkele seconden doven. Als het lampje blijft branden (of het
symbool op het display blijft staan), zou de elektrische stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken
waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om het voertuig te besturen. Het sturen blijft echter wel
mogelijk. Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display. Neem zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
59
Page 64 of 300

Waarschuwingslampje Wat het betekent
geelSTORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM
Onder normale omstandigheden, wanneer de startinrichting in MAR wordt gezet, gaat het lampje branden
maar dit moet doven zodra de motor is gestart. De verkeerspolitie beschikt over speciale apparatuur
waarmee de werking van het lampje kan worden gecontroleerd. Neem in elk geval de wettelijke
voorschriften in acht van het land waarin u rijdt.
13)
Storing inspuitsysteem
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, werkt het inspuitsysteem niet goed. Een
continu brandend lampje duidt op een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem die zou kunnen leiden tot
overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen en een hoog
brandstofverbruik. Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display. Het lampje dooft
nadat de storing is verdwenen, maar de storing wordt toch door het systeem in het geheugen opgeslagen.
Onder deze omstandigheden kan met gematigde snelheid verder gereden worden, maar niet op hoge
snelheid en zonder te veel van de motor te eisen. Het langdurig rijden met brandend lampje kan schade
veroorzaken. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Katalysator beschadigd
Als het waarschuwingslampje knippert, betekent dit dat de katalysator beschadigd kan zijn. Laat het
gaspedaal los om het motortoerental te verlagen tot het lampje stopt met knipperen. Rijd verder met
gematigde snelheid en voorkom rijomstandigheden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van
het lampje. Neem zo spoedig mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
STORING AdBlue®-INSPUITSYSTEEM (UREUM) (dieselversies)
(indien aanwezig)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er wordt een speciaal bericht op het display weergegeven
(voor bepaalde versies/markten), als een vloeistof die niet voldoet aan de nominale eigenschappen wordt
ingespoten of als een gemiddeld verbruik van AdBlue® (UREUM) van meer dan 50% wordt gedetecteerd.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Als het probleem niet verholpen is, zal een specifiek bericht op het instrumentenpaneel worden
weergegeven wanneer een bepaalde drempel bereikt wordt tot het moment dat de motor niet langer kan
worden gestart.
Wanneer nog 200 km over zijn voordat het herstarten van de motor wordt verhinderd, wordt op het
dashboard continu een speciaal bericht weergegeven (voor bepaalde versies/markten) en klinkt er een
geluidssignaal.
62
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 66 of 300

Waarschuwingslampje Wat het betekent
geelBRANDSTOFRESERVE / BEPERKTE ACTIERADIUS
Dit lampje gaat branden (of het pictogram verschijnt op het display) wanneer er nog ongeveer5à7liter
brandstof in de tank is.
14)
groenSTADSLICHT EN DIMLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld.
Met deze functie kunnen de koplampen een lange tijd blijven branden nadat de startinrichting op STOP is
gedraaid ("Follow me"-functie).
groenAUTOMATISCHE INSCHAKELING GROOTLICHT
Dit lampje gaat branden wanneer het grootlicht automatisch wordt ingeschakeld.
groenMISTLAMPEN
Het lampje gaat branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld.
groenRICHTINGAANWIJZER LINKS
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, samen met de
rechter richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
64
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL