stop start FIAT DUCATO 2007 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2007, Model line: DUCATO, Model: FIAT DUCATO 2007Pages: 282, PDF Size: 10.42 MB
Page 167 of 282

166
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
❒controleer of de schakelaar D-fig. 13
van de compressor in stand 0(uitge-
schakeld) staat, start de motor, steek
de stekker E-fig. 14in de dichtstbij-
zijnde contactdoos en schakel de com-
pressor in door schakelaar D-fig. 13
in stand I(ingeschakeld) te zetten.
Pomp de band op tot een druk van 4
bar.Controleer de bandenspanning op de
manometer F-fig. 13. Voor een nauw-
keurige aflezing moet de compressor
worden uitgeschakeld;
❒als u er niet in slaagt binnen 5 minuten
de bandenspanning op ten minste 3
bar te krijgen, koppel dan de com-
pressor los van het ventiel en de con-
tactdoos en verplaats vervolgens de
auto ongeveer 10 meter naar voren,
zodat de afdichtvloeistof in de band
verdeeld wordt; pomp de band ver-
volgens weer op;
❒als u er ook dan niet in slaagt om, bin-
nen 10 minuten na inschakeling van de
compressor, de spanning op ten minste
3 bar te brengen, mag niet verder wor-
den gereden, omdat de band te erg be-
schadigd is en de reparatieset de ver-
eiste wegligging niet kan garanderen;
wendt u tot de Fiat-dealer;
❒als de band is opgepompt tot een druk
van 4 bar, vertrek dan onmiddellijk;
fig. 13F0N0180m
fig. 14F0N0182m
Plaats de sticker op een voor
de bestuurder goed zichtba-
re plaats om aan te geven dat de
band behandeld is met de snelle ban-
denreparatieset. Rijd voorzichtig
vooral in bochten. Rijd niet harder
dan 80 km/h. Vermijd bruusk accele-
reren en remmen.
ATTENTIE
❒stop na ongeveer 10 minuten en con-
troleer opnieuw de bandenspanning;
vergeet niet de handrem aan te
trekken;
Als de bandenspanning on-
der 3 bar is gedaald, mag
niet verder worden gereden: de snel-
le reparatieset Fix & Go automatic
kan de vereiste wegligging niet ga-
randeren omdat de band te erg be-
schadigd is. Wendt u tot de Fiat-
dealer.
ATTENTIE
Page 202 of 282

201
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per onge-
luk remvloeistof wordt gemorst,
moeten de betreffende delen
onmiddellijk worden gewassen met
water en neutrale zeep en daarna
met veel water worden afgespoeld.
Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE
Het symbool πop het re-
servoir geeft aan dat synthe-
tische remvloeistof en geen minerale
vloeistof moet worden gebruikt. Het
gebruik van minerale vloeistoffen
moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem
door deze vloeistoffen worden be-
schadigd.
ATTENTIEAls het vloeistofniveau lager is dan voor-
geschreven, vul dan bij met een van de
producten uit de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”. Vul als volgt bij:
❒Start de motor en wacht tot het
niveau van de vloeistof in het reser-
voir stabiliseert.
❒Draai bij draaiende motor het stuur-
wiel een aantal malen naar uiterst
rechts en uiterst links.
❒Vul olie bij, totdat het niveau nabij
het MAX-merkteken staat en mon-
teer de dop.
fig. 10F0N0109m
Voorkom dat de olie van de
stuurbekrachtiging in con-
tact komt met warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlambaar.
ATTENTIE
Houd bij draaiende motor
het stuurwiel niet langer dan
8 seconden aaneengesloten
tegen het einde van de slag
gedraaid; dit veroorzaakt geluid en
het systeem kan beschadigd worden.
Het olieverbruik van de
stuurbekrachtiging is zeer
laag; als na het bijvullen de
olie binnen korte tijd weer
moet worden bijgevuld, moet het sys-
teem door de Fiat-dealer op eventu-
ele lekkage worden gecontroleerd.
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING fig. 10
Controleer of de olie van de stuurbekrach-
tiging nog op het maximale niveau staat. De
controle moet worden uitgevoerd als de
auto op een vlakke ondergrond staat en bij
een stilstaande koude motor. Controleer
of het niveau nabij het MAX-merkteken
op de peilstok staat. De peilstok is vast met
de dop van het reservoir verbonden
(gebruik voor de controle bij een koude
motor het aangegeven niveau op de zijde
20 °C van de peilstok).
LUCHTFILTER
Laat het luchtfilter vervangen door de
Fiat-dealer.
LUCHTFILTER – STOFFIGE
WEGEN (indien aanwezig)
Het speciale luchtfilter voor een stoffige
omgeving heeft een optische sensor die
aangeeft wanneer het filter verstopt is
A-fig. 11. Daarom moet de sensor
regelmatig worden gecontroleerd (zie
het “Onderhoudsschema” in het hoofd-
stuk “Onderhoud en zorg”).
Page 206 of 282

205
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het
noodreservewiel, moet regelmatig, om
de twee weken en voor een lange rit,
worden gecontroleerd: de bandenspan-
ning moet bij koude banden worden
gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspan-
ning toe; zie voor de juiste waarde van de
bandenspanning de paragraaf “Wielen” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroor-
zaakt een onregelmatige slijtage van de
banden fig. 13:
Ajuiste spanning: gelijkmatige slijtage
van het loopvlak.
Bte lage spanning: te grote slijtage aan
de zijkanten van het loopvlak.
Cte hoge spanning: te grote slijtage in
het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als
de profieldiepte van het loopvlak minder
is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan
de bepalingen van het land waarin u rijdt.
fig. 13F0N0111m
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
❒Voorkom bruusk remmen, met spin-
nende wielen optrekken, harde con-
tacten tussen banden en stoepran-
den, kuilen en andere obstakels. Het
langdurig rijden op een slecht weg-
dek kan de banden beschadigen;
❒controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of
slijtplekken op het loopvlak. Als u
deze gebreken constateert, wendt u
dan tot de Fiat-dealer;
❒rijd nooit met een te zwaar beladen
auto: hierdoor kunnen de banden en
de velgen ernstig beschadigd wor-
den;
❒stop zo snel mogelijk bij een lekke
band en verwissel het wiel om
beschadiging van de band, de velg, de
wielophanging en de stuurinrichting
te voorkomen;
❒banden verouderen, ook als zij wei-
nig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes
in het loopvlak en op de wangen
geven aan dat de band verouderd is.
Banden die langer dan zes jaar onder
een auto gemonteerd zijn, moeten
dan ook door een specialist worden
gecontroleerd. Dit geldt in het bij-
zonder voor het noodreservewiel;
❒monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst onbe-
kend is;
❒bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd wor-
den;
❒om een gelijke slijtage van de banden
op de vooras en de achteras te ver-
krijgen, is het raadzaam de banden om
de 10.000 / 15.000 km van as te ver-
wisselen. Hierbij moeten de banden
aan dezelfde zijde van de auto gemon-
teerd blijven, zodat een omkering van
de draairichting wordt voorkomen.
Bedenk dat ook de weglig-
ging afhankelijk is van een
juiste bandenspanning.
ATTENTIE
Page 208 of 282

207
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Ruitenwisserbladen vervangen fig. 14
Ga als volgt te werk:
❒til de wisserarm Avan de voorruit
en plaats het wisserblad onder een
hoek van 90° ten opzichte van de
arm;
❒verwijder het geklemde wisserblad B
van de arm A;
❒monteer het nieuwe wisserblad en
controleer of het geborgd is.
fig. 14F0N0137m
RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 15
Als de ruitensproeiers niet werken, con-
troleer dan eerst het niveau in het rui-
tensproeiertankje (zie de paragraaf
“Niveaus controleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruiten-
sproeiermonden niet verstopt zijn. Deze
kunnen zonodig met een speld worden
doorgeprikt.
De stralen van de ruitensproeiers kunt u
richten door de sproeiermonden af te
stellen met behulp van een platte
schroevendraaier.
De stralen moeten op ongeveer
1/3van
de bovenkant van de ruit worden
gericht.
fig. 15F0N0112m
KOPLAMPSPROEIERS
Controleer regelmatig of de koplamp-
sproeiers schoon en in goede staat zijn.
De koplampsproeiers werken automa-
tisch als het dimlicht brandt en de rui-
tensproeiers worden ingeschakeld.
Page 210 of 282

209
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De juiste wasmethode:
❒verwijder de antenne van het dak als
u de auto in een wastunnel wast, om
te voorkomen dat deze beschadigt;
❒spoel de auto eerst met een water-
straal onder lage druk af;
❒was de auto met een zachte spons
met een oplossing van neutrale zeep;
spoel daarbij de spons regelmatig uit;
❒spoel de auto af met schoon water
en droog de auto met warme lucht
of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de ran-
den van de portieren/deuren, de motor-
kap en de koplampranden moeten tij-
dens het drogen niet vergeten worden,
omdat daar water kan blijven staan. Het
verdient aanbeveling de auto na het was-
sen niet onmiddellijk binnen te zetten,
maar de auto nog even buiten te laten
staan, zodat waterresten buiten kunnen
verdampen.Was de auto nooit in de zon of als de
motorkap nog warm is: de glans van de
lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen
op dezelfde wijze worden gewassen als
de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen, aan-
gezien harsdruppels bij langere inwer-
king de lak kunnen beschadigen, waar-
door de kans op roestvorming wordt
vergroot.
Voor een goede bescherming van de lak,
moet de lak af en toe behandeld worden
met een speciale beschermende was; als
de lak dof is geworden door smog,
behandel de lak dan met polishwas, die
de lak niet alleen beschermd maar ook
licht polijst.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen
zo snel en zo goed mogelijk van de lak
verwijderd te worden, omdat door de
agressieve bestanddelen de lak kan
beschadigen.
Schoonmaakmiddelen ver-
ontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen
op een plaats waar het afvalwater
direct wordt opgevangen en gezuiverd.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de rui-
ten een daarvoor geschikt schoonmaak-
middel. Gebruik een schone, zachte doek
om krassen en beschadigingen te voorko-
men.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken
van de binnenzijde van de achterruit op
dat de elektrische weerstandsdraden van
de achterruitverwarming niet worden
beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting
van de draden.
Motorruimte
Laat de motorruimte na het winterseizoen
zorgvuldig uitspuiten. Hierbij mag de
waterstraal niet direct op de elektronische
regeleenheden worden gericht en moeten
de bovenste ventilatie-openingen goed
beschermd worden, om beschadiging van
de ruitenwissermotor te voorkomen. Laat
deze werkzaamheden verzorgen door een
gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de
motorruimte moet de contactsleutel in
stand STOPstaan en de motor koud zijn.
Controleer na het reinigen of de verschil-
lende beschermingen (rubber kappen, dek-
sels enz.) nog op hun plaats zitten en niet
beschadigd zijn.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen
van het kunststof lampenglas van de kop-
lampen geen aromatische producten
(bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).
Page 271 of 282

270
LAMPJES EN
BERICHTEN
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
-standaard............................................. 221
-verklaring van bandencodering...... 219
-verwisselen......................................... 159
-winterbanden..................................... 143
Bandenspanning.................................... 222
Bedieningsknoppen.............................. 82
Bekerhouder......................................... 87
Bescherming van het milieu............... 112
Brake Assist
(remregeling bij noodstops)............ 103
Brandstof
-brandstofmeter..................................18
-brandstofnoodschakelaar ................ 84
Brandstofbesparing.............................. 138
Brandstofmeter.................................... 18
Brandstofnoodschakelaar................... 84
Buitenverlichting
-bediening............................................. 74
-gloeilamp achter vervangen............ 173
-gloeilamp op voorspatbord
vervangen............................................ 175
-gloeilamp voor vervangen............... 170Carrosserie
-carrosseriecodes............................... 212
-onderhoud.......................................... 208
Chassisnummer.................................... 213
CO2-emissie.........................................265
Code Card............................................ 8
Cruise-control (snelheidsregelaar) .. 79
Dashboard........................................... 5
Dashboard en bediening..................... 4
Dashboardkastjes................................. 85
Dead-lock (systeem)
-in-/uitschakelen.................................. 94
Derde remlicht..................................... 175
Diefstalalarm......................................... 13
Digitaal display...................................... 20
Dimlicht
-bediening............................................. 74
-gloeilamp vervangen......................... 171
Dop van brandstoftank....................... 111
Dubbele achterdeur............................ 96
Aansteker............................................. 87
Aanwijzingen voor het laden .............137
ABS .........................................................102
Accu
-accu opladen...................................... 185
-acculading controleren..................... 202
-starten met een hulpaccu................ 158
-vervangen............................................ 203
Achteruitrijcamera.............................. 89
Achteruitrijlicht.................................... 173
Afmetingen............................................ 223
Airconditioning, automatisch............ 55
Airconditioning, handbediend........... 51
Armsteun voor..................................... 38
Asbak...................................................... 87
ASR......................................................... 105
-in-/uitschakelen.................................. 105
Auto langere tijd stallen..................... 144
Autonome extra verwarming........... 66
Autoradio.............................................. 108
Banden
A
A A A
L L L L
F F F F
A A A A
B B B B
E E E E
T T T T
I I I I
S S S S
C C C C
H H H H
R R R R
E E E E
G G G G
I I I I
S S S S
T T T T
E E E E
R R R R