koplamp FIAT DUCATO 2016 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2016, Model line: DUCATO, Model: FIAT DUCATO 2016Pages: 379, PDF Size: 20.63 MB
Page 9 of 379

GRAFISCHE INDEX
.
KOPLAMPEN
❒Soorten gloeilampen ...........................219
❒Dagverlichting ..................................... 48
❒Stadslicht en dimlicht .......................... 48
❒Grootlicht ............................................ 49
❒Lamp vervangen .................................221
WIELEN
❒Velgen en banden ...............................278
❒Bandenspanning .................................279
❒Een wiel verwisselen ...........................207
❒Fix&Go bandenreparatiekit ..................213
BUITENSPIEGELS
❒Afstelling ............................................. 25
❒Inklappen ............................................ 25
PORTIEREN
❒Gecentraliseerd openen/sluiten ........... 71
RUITENWISSERS
❒Werking .............................................. 52
❒Wisserblad vervangen .........................262
MOTOR
❒Niveaus controleren ............................249❒Technische gegevens ..........................272
1F1A5000
5
Page 13 of 379

WEGWIJS IN UW AUTO
Grondige kennis van uw nieuwe
voertuig begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en
rechtstreekse wijze beschreven hoe uw
voertuig gemaakt is en hoe het werkt.
Daarom adviseren u het comfortabel
zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt
u met eigen ogen zien wat hier
beschreven is.SYMBOLEN .................................... 10
FIAT CODE SYSTEEM..................... 10
DE SLEUTELS ................................ 11
DIEFSTALALARM ............................ 13
CONTACTSLOT .............................. 14
STOELEN........................................ 15
HOOFDSTEUNEN ........................... 23
STUURWIEL ................................... 24
ACHTERUITKIJKSPIEGELS ............ 25
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 28
LUCHTROOSTERS ......................... 29
BEDIENINGSELEMENTEN
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 29
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING........................ 32
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING........................ 35
EXTRA VERWARMING .................... 41
ONAFHANKELIJKE EXTRA
VERWARMING................................ 42
BUITENVERLICHTING .................... 48
RUITEN REINIGEN .......................... 52
CRUISE-CONTROL ........................ 54
PLAFONDVERLICHTING................. 58
BEDIENINGSELEMENTEN .............. 60
AFSLUITER
BRANDSTOFTOEVOER ................. 62
INTERIEURUITRUSTING ................. 63
TACHOGRAAF ................................ 69
SPEED BLOCK ............................... 69AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING
LUCHTVERING ............................... 70
PORTIEREN .................................... 71
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ..... 77
MOTORKAP.................................... 78
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................ 79
KOPLAMPEN .................................. 80
ABS ................................................ 81
ESC-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL) .................... 82
TRACTION PLUS SYSTEEM ........... 87
TPMS (TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM) ................. 88
DRIVING ADVISOR ......................... 91
CAMERA ACHTER (PARKVIEW®
ACHTERUITRIJCAMERA)................ 96
TRAFFIC SIGN RECOGNITION ....... 98
EOBD-SYSTEEM ............................100
PARKEERSENSOREN.....................100
START&STOP SYSTEEM ................103
ADDITIEF VOOR DIESELEMISSIES
ADBLUE (UREUM) ..........................106
AUTORADIO ...................................107
OPTIONELE ACCESSORIES ...........108
TANKEN..........................................110
MILIEUBESCHERMING...................115
9
Page 55 of 379

Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel langer dan twee
seconden naar het stuurwiel fig. 62
getrokken.SENSOR AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensor detecteert de verschillen in
lichtsterkte van de omgeving, op basis
van de lichtgevoeligheid die is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor
kan worden ingesteld in het "Setup-
menu" op het display.
Inschakeling
Zet de draaischakelaar in de stand
fig. 63: hierdoor worden, afhankelijk
van de sterkte van het omgevingslicht,
het stadslicht en het dimlicht gelijktijdig
ingeschakeld.Uitschakeling
Als via de sensor het uitschakelsignaal
wordt gegeven, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en gaat na ongeveer 10
seconden ook het stadslicht uit.
De schemersensor is niet in staat om
mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld
worden.
BELANGRIJK
23) De dagrijlichten zijn een
alternatief voor het dimlicht in
landen waar dit tijdens het rijden
overdag verplicht is. Ze zijn tevens
toegestaan in landen waar dit
niet verplicht is. De dagrijlichten
mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het
donker en in tunnels. Het gebruik
van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt. Neem de
wettelijke voorschriften in acht.
62F1A0069
63F1A0070
51
Page 56 of 379

24) Het systeem is gebaseerd op
herkenning via een camera.
Bijzondere
omgevingsomstandigheden
kunnen van invloed zijn op de
correcte herkenning van de
verkeersomstandigheden. Daarom
is de bestuurder altijd
verantwoordelijk voor het correcte
gebruik van het grootlicht van de
koplampen in overeenstemming
met de geldende wetten. Zet
de draaischakelaar in de stand
fig. 58 om de automatische
functie uit te schakelen.
25) Als de camera van plaats
verandert door een wijziging in de
belading, kan het systeem tijdelijk
niet werken om de camera in de
gelegenheid te stellen een
automatische kalibratie uit te
voeren.
RUITEN REINIGEN
IN HET KORT
Met de rechter hendel fig. 64 worden
de ruitenwissers/ruitensproeiers
bediend, en daar waar voorzien, ook
de koplampsproeiers en de
regensensor.
De bediening werkt alleen met de
contactsleutel in de stand MAR.
RUITENWISSERS/
-SPROEIERS
De rechterhendel kan in vijf
verschillende standen worden gezet:
Aruitenwissers uit.
Bwissen met interval.
Draai, met de hendel in stand B, de
draaischakelaar F in één van vier
mogelijke snelheden om de werking
met interval te selecteren:
heel langzaam wissen met
interval.
--langzaam wissen met interval.
---gemiddelde snelheid met interval.
----snel wissen met interval.
Clangzaam continu wissen.
Dsnel continu wissen.
Etijdelijk snel wissen (instabiele stand).De tijdelijke snelle wiswerking in stand E
blijft actief zolang de hendel handmatig
in deze stand wordt gehouden. Door
de hendel los te laten, springt deze
onmiddellijk weer in de stand A en
schakelen de ruitenwissers automatisch
uit.
3)
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen
zoals aangegeven in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”.
64F1A0071
52
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 57 of 379

Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (instabiele
stand) om de ruitensproeiers in te
schakelen fig. 65.
Als de hendel langer dan een halve
seconde wordt aangetrokken, dan
worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers
ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt
de ruitenwisser na drie slagen.
Na circa 6 seconden volgt nog een
extra reinigingsslag.REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, staat in contact
met de voorruit en zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de
ruitenwissers, bij het wissen met
interval, automatisch wordt aangepast
aan de regenintensiteit op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.
Inschakeling fig. 64
Breng de rechter hendel een stand
omlaag (stand B).
Bij inschakeling van de regensensor,
maken de ruitenwissers één wisslag.
Verstel de stand van de draaiknop F om
de gevoeligheid van de regensensor te
verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor
groter is, maken de ruitenwissers een
wisslag om aan te geven dat de
opdracht is aangenomen.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, dan
werkt de normale reinigingscyclus.
Daarna wordt de normale automatische
werking van de regensensor hervat.Uitschakeling fig. 64
Verwijder de hendel uit stand B of draai
de contactsleutel naar de stand OFF.
Bij de volgende start van de motor
(sleutel in de stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook al bevindt
de hendel zich nog in de stand B.
Breng, om de sensor in te schakelen,
de hendel in de stand A of C en
vervolgens terug in de stand B of
verstel de draaiknop voor de
gevoeligheid van de regensensor. Als
de regensensor op deze manier
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten
minste één wisslag uitgevoerd, ook
wanneer de ruit droog is.
De regensensor herkent het verschil
tussen dag en nacht en past de
werking zo nodig automatisch aan.
26)
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaalde versies/markten)
De koplampsproeiers zijn “verzonken”,
d.w.z. in de voorbumper gemonteerd
en worden ingeschakeld wanneer,
bij ingeschakeld dimlicht, de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Controleer regelmatig de
conditie en de aanwezigheid van vuil
in de koplampsproeiers.
65F1A0072
53
Page 67 of 379

BELANGRIJK Vergeet niet na een
ongeval de sleutel uit het contactslot te
nemen om het ontladen van de accu
te voorkomen. Als er na een ongeval
geen brandstoflekkage of beschadiging
van elektrische onderdelen van het
voertuig (bijv. koplampen) wordt
vastgesteld en het voertuig verder kan
rijden, de automatische afsluiter van
de brandstoftoevoer weer inschakelen.
De afsluiter van de
brandstoftoevoer weer
inschakelen
Druk op knop A fig. 81 om de afsluiter
van de brandstoftoevoer weer in te
schakelen.
BELANGRIJK
29) Als na een botsing een
brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt
geconstateerd, de afsluiter niet
opnieuw inschakelen om gevaar
van brand te voorkomen.
30) Controleer, voordat de afsluiter
van de brandstoftoevoer weer
wordt ingeschakeld, zorgvuldig op
brandstoflekkage of beschadiging
van elektrische onderdelen van
het voertuig (bijv. koplampen).
INTERIEURUITRUSTING
BOVENSTE OPBERGVAK
- KOELVAK
(voor bepaalde versies/markten)
Til voor het gebruik het deksel op zoals
getoond in fig. 82.
Wanneer het voertuig over
klimaatregeling beschikt, kan het vak
met bekerhouder gekoeld/verwarmd
worden via een uitstroomopening
die verbonden is met de
klimaatregeling.
81F1A0086
82F1A0088
63
Page 84 of 379

BELANGRIJK
48) Controleer na enkele kilometers
rijden of de schroeven van de
bevestigingen nog goed zijn
vastgedraaid.
49) Verdeel de lading gelijkmatig en
houd bij het rijden rekening met
een verhoogde
zijwindgevoeligheid.
BELANGRIJK
6) Houd u aan de van toepassing
zijnde wetten met betrekking
tot de maximale afmetingen.
7) Overschrijd nooit de maximum
toegestane belastingen (zie
hoofdstuk“Technische gegevens).
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. De koplampen
moeten juist gericht zijn om de beste
zichtcondities aan alle bestuurders
te garanderen, terwijl met
ingeschakelde koplampen wordt
gereden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Het voertuig helt achterover indien
beladen. Hierdoor schijnt de lichtbundel
meer naar boven.
In dat geval moeten de koplampen
opnieuw worden afgesteld.Hoogteregeling
koplampen
Druk opofop het
bedieningspaneel fig. 124.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft de ingestelde stand aan.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer dat het
gewicht of de verdeling van de lading
verandert.
MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
MODEMODE
124F1A0326
80
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 85 of 379

KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor
gebruik in het land waar het voertuig
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden
wordt in landen waar op de andere
weghelft wordt gereden, dient de
richting van de bundel gewijzigd te
worden door een speciale folie op de
koplamp aan te brengen, zodat
verblinding van tegenliggers wordt
voorkomen. Voor het afdekken van de
koplampen is een speciale folie
opgenomen in het assortiment
Lineaccessori Fiat dat verkrijgbaar is bij
het Fiat Servicenetwerk.ABS
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
remkracht, zodat het voertuig ook
tijdens paniekremmen onder controle
gehouden kan worden.
Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.
Het ABS garandeert de
richtingstabiliteit van het voertuig tijdens
het remmen en optimaliseert
tegelijkertijd de remweg.
Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van de
auto wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Het geheel wordt aangevuld met het
EBD-systeem (Electronic Braking Force
Distribution) dat zorgt voor de verdeling
van de remkracht tussen de voor- en
de achterwielen.BELANGRIJK Een inrijperiode van circa
500 km is vereist om het beste uit het
remsysteem te halen: vermijd tijdens
deze periode bruusk, herhaaldelijk
of langdurig remmen.
50)
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
De bestuurder kan merken wanneer het
ABS wordt ingeschakeld omdat er
een lichte trilling van het rempedaal
voelbaar is en het systeem iets meer
geluid maakt: dit geeft aan dat de
snelheid moet worden aangepast aan
het type wegdek waarop wordt
gereden.
51) 52) 52) 53) 54) 55) 56) 57)
MSR
(Motor Schleppmoment Regelung)
Dit systeem is een onderdeel van het
ABS-systeem dat bij bruusk
terugschakelen ingrijpt door het
motorkoppel te regelen, zodat
overmatige aandrijving op de
aangedreven wielen wordt voorkomen,
wat vooral bij slechte gripcondities
tot verlies van stabiliteit van het voertuig
kan leiden.
81
Page 103 of 379

BELANGRIJK
82) Als de camera van zijn plaats
komt door een wijziging in de
belading, kan het systeem tijdelijk
niet werken om de camera in de
gelegenheid te stellen een
automatische kalibratie uit te
voeren.
83) Het systeem detecteert alleen
de van te voren ingestelde
verkeersborden. Als voldaan
wordt aan de voorwaarden voor
minimale zichtbaarheid en afstand
tot het bord, kunnen alle
verkeersborden gedetecteerd
worden.
84) Het systeem is een hulpsysteem
tijdens het rijden maar het
ontslaat de bestuurder niet van de
verantwoordelijkheid met de
nodige aandacht en
voorzichtigheid te rijden en in
overeenstemming met de
geldende wetten.85) Wanneer het systeem actief is, is
de bestuurder verantwoordelijk
voor de controle over het voertuig,
de controle van het systeem en
moet hij, indien nodig, op de juiste
wijze ingrijpen.
BELANGRIJK
10) Als de sensor afgedekt/
geblokkeerd is, kan het systeem
niet werken.
11) Bij lage temperaturen en onder
zware weersomstandigheden kan
het systeem mogelijk niet werken.
12) Regen, sneeuw, spatten en
sterk lichtcontrast kunnen de
sensor beïnvloeden.
13) Voer geen reparaties uit in de
voorruitzone rondom de sensor.
14) Als het voertuig is uitgerust met
een niet originele
wielophangingskit, kan het
systeem mogelijk niet goed
werken.15) Gebruik altijd originele
onderdelen voor het vervangen
van de lampen van koplampen.
Andere lampen kunnen de
prestaties van het systeem
beperken.
16) Verwijder vreemd materiaal zoals
vogelpoep, insecten, sneeuw of ijs
van de voorruit.
99
Page 121 of 379

KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.INSTRUMENTENPANEEL ...............118
DISPLAY ........................................122
TRIP COMPUTER ...........................131
LAMPJES EN BERICHTEN .............134
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU /
HANDREM AANGETROKKEN ............ 135
- STORING EBD ................................. 136
- STORING AIRBAG ........................... 136
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT ................................. 137
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ...... 138
- LAADSTROOM ACCU
ONVOLDOENDE ................................ 138
- MOTOROLIEDRUK TE LAAG ........... 139
-MOTOROLIE VERSLECHTERD ......... 139
-PORTIEREN/LAADRUIMTE NIET
GOED GESLOTEN ............................. 140
- STORING
..................... 140
-STORING AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING ............................. 141
- STORING INSPUIT-/
EOBD-SYSTEEM ................................ 143
-STORING
UREUM-INSPUITSYSTEEM ................ 144
- STORING ABS ................................. 144
-BRANDSTOFRESERVE ..................... 145
-STORING VOORGLOEIBOUGIES /
VOORGLOEISYSTEEM ...................... 146
-INDICATIE LAAG NIVEAU ADDITIEF
VOOR DIESELEMISSIES (UREUM) ..... 146
-STORING STARTBLOKKERING -
FIAT CODE ......................................... 147
- MISTACHTERLICHTEN .................... 147
- INDICATIE AANVULLENDE
STORING ........................................... 148-DPF (ROETFILTER) WORDT
SCHOONGEMAAKT ........................... 149
-VERSLETEN REMBLOKKEN ............. 150
-DRIVING ADVISOR ........................... 151
- TPMS ............................................... 152
- DIMLICHT ........................................ 153
- FOLLOW ME HOME ........................ 153
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 153
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 154
-MISTLAMPEN VOOR ........................ 154
- CRUISE-CONTROL .......................... 154
-SNELHEIDSBEGRENZER ................. 155
- AUTOMATISCH GROOTLICHT ........ 155
- GROOTLICHT .................................. 155
-"UP" FUNCTIE .................................. 156
-STORING BUITENLICHTEN .............. 157
-STORING REMLICHTEN ................... 157
-STORING AUTOMATISME
GROOTLICHT KOPLAMPEN .............. 158
-KANS OP GLAD WEGDEK ................ 158
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN .............................. 158
-GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
................................... 158
-BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR IN
WERKING GETREDEN ....................... 159
-STORING PARKEERSENSOR ........... 159
-STORING SYSTEEM DRIVING
ADVISOR ............................................ 159
-STORING TRAFFIC SIGN
RECOGNITION ................................... 159
-BEPERKTE ACTIERADIUS ................ 160
-INSCHAKELING/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM ................... 160
-STORING START&STOP ................... 160
-INDICATIE LAAG NIVEAU ADDITIEF
VOOR DIESELEMISSIES (UREUM) ..... 161
-WATER IN DIESELFILTER
(dieselversies) ..................................... 161
117
STUURBEKRACHTIGING
ONDERHOUD