FIAT DUCATO BASE CAMPER 2016 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2016, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2016Pages: 379, PDF Size: 20.63 MB
Page 191 of 379

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.MOTOR STARTEN ..........................188
PARKEREN .....................................189
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK ......................191
TIPS VOOR HET LADEN .................192
BRANDSTOFBESPARING ...............193
AANHANGERS TREKKEN ..............195
WINTERBANDEN ............................202
SNEEUWKETTINGEN .....................203
LANGDURIGE STILSTAND..............204
187
Page 192 of 379

MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering: zie de
paragraaf "Fiat CODE startblokkering"
in "Kennismaking met de auto" als
de motor niet start.
27) 28)
134)
DE MOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
❒draai de contactsleutel naar MAR: de
waarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel gaan
branden;
❒wacht tot de waarschuwingslampjes
endoven. Hoe warmer de
motor, hoe sneller de lampjes doven;
❒trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
❒draai de contactsleutel naar AVV
zodra het waarschuwingslampje
dooft. Als te lang wordt
gewacht, is het werk van de
voorgloeibougies tevergeefs.
Laat de sleutel los zodra de motor start.Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.
Als, met de contactsleutel in de stand
MAR, het waarschuwingslampje
blijft branden, draai dan de sleutel
naar STOP en weer terug naar MAR;
als het waarschuwingslampje blijft
branden, probeer dan met de andere
sleutels die bij het voertuig zijn geleverd.
BELANGRIJK Ga onmiddellijk naar het
Fiat Servicenetwerk als het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel vast blijft branden.
BELANGRIJK Laat de contactsleutel
nooit in de MAR stand bij afgezette
motor.
29)
GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
❒verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
30) 31)
DE MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
32) 33)
BELANGRIJK
27) Wij adviseren om gedurende de
beginperiode niet de maximale
prestaties van het voertuig te
eisen (bijv. snel accelereren, lange
afstanden op topsnelheid,
krachtig remmen etc.).
28) Laat de contactsleutel nooit in
de stand MAR staan als de motor
is afgezet, om te voorkomen dat
de accu leeg raakt door onnodig
stroomverbruik.
188
STARTEN EN RIJDEN
Page 193 of 379

29) Als het waarschuwingslampje
na het starten of tijdens
langdurig "aanzwengelen" 1
minuut knippert, duidt dit op een
defect van de voorgloeibougies.
Als de motor start kan het
voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel
mogelijk contact worden
opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
30) Onthoud dat de
rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging
niet werken zolang de motor niet
is gestart; om die reden is meer
kracht benodigd voor de
bediening van het rempedaal en
het stuur.
31) Probeer de motor nooit te
starten door het voertuig te
duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Op die
manier kan brandstof in de
katalysator terechtkomen die
hierdoor onherstelbaar
beschadigd wordt.
32) Even snel gas geven voordat de
motor wordt uitgezet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is,
vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.33) In sommige gevallen kan,
wanneer de motor wordt afgezet,
de elektrische ventilator nog
maximaal 120 seconden blijven
werken.
BELANGRIJK
134) Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten
draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en
andere giftige gassen.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❒zet de motor af en trek de handrem
aan;
❒schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto omhoog is
geparkeerd, de achteruit als de auto
omlaag is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen of
stenen te blokkeren.
Laat de sleutel niet in het contactslot
om te voorkomen dat de accu leeg
raakt. Verwijder altijd de contactsleutel
als de auto wordt verlaten.
135)
HANDREM
De handrem bevindt zich links van de
bestuurdersstoel fig. 170. Trek de
hendel omhoog om de handrem in te
schakelen en ervoor te zorgen dat
het voertuig niet beweegt.
BELANGRIJK Ga na of het aantal
klikken van de handrem voldoende zijn
om stilstand van het voertuig te
garanderen, vooral op steile hellingen
en met volle belading.
189
Page 194 of 379

BELANGRIJK Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk om de handrem
te laten afstellen als dit niet het geval
is. Als de slag van de hendel langer
mocht worden, moet contact worden
opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Ga als volgt te werk om de handrem uit
te schakelen:
❒trek de hendel iets omhoog en druk
op de ontgrendelknop A;
❒houd de knop A ingedrukt en laat de
hendel zakken.
Het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt uitgeschakeld om te
voorkomen dat het voertuig
onverwachts beweegt.
34)
BELANGRIJK Trek de handrem alleen
aan als het voertuig stilstaat. Wanneer
het voertuig in beweging is, mag de
handrem alleen worden aangetrokken
in geval van een storing in het
hydraulische systeem. Wanneer de
handrem op uitzonderlijke wijze tijdens
het rijden toch moet worden
aangetrokken, is het raadzaam hem
voorzichtig aan te trekken om het
blokkeren van de achterwielen en het
doorslippen van het voertuig te
voorkomen.
BELANGRIJK
135) Laat nooit kinderen zonder
toezicht in het voertuig achter.
Verwijder altijd de contactsleutel
als het voertuig wordt verlaten
en neem deze mee.
BELANGRIJK
34) Indien het voertuig is uitgerust
met zelfnivellerende luchtvering,
moet altijd gecontroleerd worden
of er voldoende ruimte boven
het dak en rond het voertuig
aanwezig is wanneer er
geparkeerd wordt. Het voertuig
zou namelijk automatisch omhoog
(of omlaag) kunnen komen,
afhankelijk van de veranderingen
in belading of temperatuur.
170F1A0162
190
STARTEN EN RIJDEN
Page 195 of 379

GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en plaats de pook in de
gewenste stand (het schakelschema is
aangegeven op de pookknop fig. 171).
Om de 6e versnelling (waar aanwezig)
in te schakelen, moet men de pook
naar rechts drukken om te voorkomen
dat per ongeluk de 4e versnelling wordt
ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het
schakelen van de 6e naar de 5e
versnelling.BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
Til, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de ring A onder de knop op, verplaats
de pook naar links en vervolgens naar
voren.
136)
35)
BELANGRIJK
136) Trap het koppelingspedaal
helemaal in om op juiste wijze te
schakelen. Daarom is het van
fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop
dat de matten vlak liggen en dat
ze de slag van de pedalen niet
hinderen.
BELANGRIJK
35) Rijd niet met de hand op de
pookknop omdat de uitgeoefende
druk, hoe licht ook, na verloop
van tijd slijtage aan de interne
onderdelen van de
versnellingsbak kan veroorzaken.
Het koppelingspedaal mag
uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het
rijden de voet nooit, zelfs niet
licht, op het koppelingspedaal
rusten. Bij bepaalde versies/
markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een
foutieve rijstijl als een defect
interpreteren.
171F1A0163
191
Page 196 of 379

TIPS VOOR HET
LADEN
De door u gebruikte versie van de Fiat
Ducato is ontworpen en
typegoedgekeurd op basis van
bepaalde maximumgewichten (zie de
tabel "Gewichten" in het hoofdstuk
"Technische gegevens): rijklaar gewicht,
nuttig laadvermogen, totaalgewicht,
maximumgewicht op vooras,
maximumgewicht op achteras,
aanhangergewicht.
BELANGRIJK De maximum toelaatbare
belasting op de sjorogen op de
laadvloer is 500 kg; de maximum
toelaatbare belasting op de laadklep is
150 kg.
BELANGRIJK Bij versies met
zijschotten links en rechts, is het
raadzaam om de ontgrendelhendel in
de gesloten stand te plaatsen alvorens
de zijschotten omlaag te brengen.
36)
137) 138) 139)
In aanvulling op deze algemene
voorzorgen, kunnen enkele eenvoudige
maatregelen de rijveiligheid, het
reiscomfort en de duurzaamheid van
het voertuig verbeteren:❒verdeel de lading gelijkmatig over de
vloer: als de lading in één zone
geconcentreerd moet worden, kies
dan de zone tussen beide assen;
❒onthoud tenslotte dat het
dynamische gedrag van het voertuig
beïnvloed wordt door het vervoerde
gewicht: met name de remweg
neemt toe, vooral op hoge snelheid.
BELANGRIJK
36) Al deze limieten moeten in acht
worden genomen en MOGEN
NOOIT OVERSCHREDEN worden.
Controleer met name of de
maximaal toegestane gewichten
op de voor- en achteras nooit
worden overschreden wanneer de
lading op het voertuig wordt
geplaatst (vooral als het voertuig
van een specifiek
uitrustingsniveau is voorzien).
BELANGRIJK
137) Onregelmatig wegdek en
abrupt remmen kunnen
onverhoedse bewegingen van de
lading veroorzaken: zet vóór het
vertrek de lading stevig vast met
behulp van de haken op de vloer
en gebruik stalen kabels, touwen
of banden die sterk genoeg zijn
voor het gewicht van de
voorwerpen die vastgezet moeten
worden.
138) Als het voertuig op een helling
of onder een zijdelingse
hellingshoek wordt geparkeerd,
kunnen bij het openen van de
achterdeuren of de zijdeur
plotseling goederen naar buiten
vallen.
192
STARTEN EN RIJDEN
Page 197 of 379

139) Als u brandstof in een
reservetank wilt meenemen, moet
dit met inachtneming van de
wettelijke voorschriften gebeuren
door alleen een
typegoedgekeurde tank te
gebruiken die stevig met de
sjorogen is verankerd. Bedenk
echter wel dat op deze manier het
risico op brand bij een ongeval
toeneemt.BRAND-
STOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om
brandstof te besparen en om de
uitstoot van schadelijke emissies van
zowel CO2 als andere vervuilende
stoffen (stikstofoxiden, onverbrande
koolwaterstoffen, fijn stof enz.) zo veel
mogelijk te beperken.
ALGEMENE
OPMERKINGEN
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste factoren die het
brandstofverbruik vergroten.
Onderhoud van de auto
Laat controles en afstellingen uitvoeren
in overeenstemming met het
“Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“.
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het
brandstofverbruik toe.Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van het
voertuig (vooral bij rijden in de stad) en
de wieluitlijning beïnvloeden in grote
mate het brandstofverbruik en de
stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of de skidrager
na gebruik. Deze verminderen de
aerodynamica van de auto, wat het
brandstofverbruik negatief beïnvloedt.
Gebruik voor het vervoer van grote
voorwerpen een aanhanger, indien
mogelijk.
Elektrische apparatuur
Gebruik elektrische apparaten alleen
wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers voor/achter en de
aanjager van het ventilatie-/
verwarmingssysteem nemen veel
stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
193
Page 198 of 379

Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen
(gemiddeld zo'n 20% extra). Gebruik bij
voorkeur alleen de ventilatie als de
buitentemperatuur dit toestaat.
Aerodynamische
accessoires
Het gebruik van niet-gecertificeerde
spoilers kan de aerodynamica en het
brandstofverbruik negatief beïnvloeden.
RIJSTIJL
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste rijstijlen die het
brandstofverbruik vergroten.
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental, noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer op
en nemen het verbruik en de uitstoot
van uitlaatgassen toe. Het is beter
om meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze
manier warmt de motor sneller op.Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer u
stilstaat voor een stoplicht of voordat
de motor wordt afgezet. Deze
handeling is bij moderne auto's net als
het overschakelen met tussengas
nutteloos. Het verhoogt alleen
het brandstofverbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de
versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra
de verkeers- en wegomstandigheden
dit toelaten. Snel accelereren met
een lage versnelling verhoogt het
brandstofverbruik.
Ook het oneigenlijk gebruik van een
hoge versnelling doet het verbruik en
de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toenemen en veroorzaakt
motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe. Rijd dus
zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost alleen brandstof
en verhoogt tevens de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: geef geleidelijk aan
gas.
GEBRUIKSCONDITIES
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste gebruikscondities die het
brandstofverbruik vergroten.
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken.
Hierdoor neemt zowel het
brandstofverbruik (van +15% tot +30%
in stadsverkeer) als de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en
conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn. Bochtige
trajecten over bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
194
STARTEN EN RIJDEN
Page 199 of 379

Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv.
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.AANHANGERS
TREKKEN
BELANGRIJKE
INFORMATIE
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet het voertuig voorzien
zijn van een goedgekeurde trekhaak en
een geschikte elektrische installatie.
De trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden gemonteerd die de
speciale documentatie voor het rijden
over wegen zal overhandigen.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
het voertuig door het gewicht van
een aanhanger afneemt. Ook de
remweg wordt langer en er is meer tijd
nodig om in te halen.
Schakel bij het afrijden van hellingen
een lage versnelling in, in plaats van
voortdurend de rem te gebruiken.Het gewicht van de aanhanger op de
trekhaak vermindert het laadvermogen
van het voertuig met de waarde van
dit gewicht. Om er zeker van te zijn dat
het maximum toelaatbaar
aanhangwagengewicht (op
kentekenbewijs vermeld) niet wordt
overschreden, moet het gewicht van de
volledig geladen aanhangwagen,
inclusief accessoires en bagage in
beschouwing worden genomen.
Neem in elk land de specifieke
snelheidslimieten voor voertuigen met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
Men adviseert om een geschikte
stabilisator op de trekstang te
monteren.
Bij voertuigen uitgerust met
parkeersensoren kunnen er, na
montage van de trekhaak
storingsmeldingen weergegeven
worden, aangezien sommige
onderdelen (trekstang, kogelkop van de
trekhaak) zich binnen het detectiebereik
van de sensor kunnen bevinden. In
dat geval moet het detectiebereik
gewijzigd worden of moet de functie
parkeerhulp uitgeschakeld worden.
140) 141)
195
Page 200 of 379

MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Laat de trekhaak door gespecialiseerd
personeel aan de carrosserie monteren,
in overeenstemming met de extra
en/of aanvullende aanwijzingen van de
fabrikant van de trekhaak.
De trekhaak moet voldoen aan de
huidige richtlijn 94/20/EC en latere
wijzigingen.
Voor elke versie moet een trekhaak
worden gebruikt die geschikt is voor het
maximale aanhangergewicht van het
voertuig waarop de trekhaak wordt
gemonteerd.
Gebruik voor de elektrische aansluiting
een gestandaardiseerde
stekkerverbinding die op een speciale
beugel op de trekhaak kan worden
gemonteerd. Het voertuig moet ook
worden voorzien van een regeleenheid
voor de buitenverlichting van de
aanhanger. Gebruik voor de elektrische
aansluiting een 7- of 13-polige 12VDC
stekkerverbinding (CUNA/UNI- en
ISO/DIN-normen). Volg de aanwijzingen
van de fabrikant van het voertuig en/of
van de fabrikant van de trekhaak op.
Een elektrisch geregelde rem of lier
moet direct vanaf de accu worden
gevoed, met een kabel met een
diameter van minstens 2,5 mm
2.BELANGRIJK Schakel de elektrisch
rem of lier alleen bij draaiende motor in.
Naast de aansluitingen mag het
elektrische systeem van het voertuig
uitsluitend aangesloten worden op de
voedingskabel voor een elektrische rem
en op een kabel voor interne
verlichting van de aanhanger van niet
meer dan 15 W. Gebruik voor de
aansluitingen de speciale regeleenheid
met een accukabel met een doorsnede
van minimaal 2,5 mm
2.
BELANGRIJK De trekhaak doet de
lengte van het voertuig toenemen.
Indien een trekhaak op versies met
lange wielbasis wordt geïnstalleerd,
mag er alleen een verwijderbare
trekhaak geïnstalleerd worden, wegens
overschrijding van de limiet van 6 meter
voor de totale lengte van het voertuig.
Als er geen aanhanger is
aangekoppeld, moet de trekhaak uit
zijn bevestiging worden verwijderd,
zodat de originele lengte van het
voertuig niet wordt overschreden.BELANGRIJK Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door
de middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
Installatieschema voor
Bestel-versies fig. 172
De trekhaakstructuur moet bevestigd
worden in de punten die zijn
aangegeven met het symbool Ø, met in
totaal 6 M10x1,25-schroeven en 4
M12-schroeven.
De platen binnen het frame moeten een
minimum dikte hebben van 5 mm.
MAX. GEWICHT OP KOGEL: 100/120
kg afhankelijk van het laadvermogen
(zie tabel “Gewichten” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
142)
Om de trekhaak te kunnen installeren,
moet de bumper worden aangepast
volgens de aanwijzingen in de
montageset van de leverancier.
196
STARTEN EN RIJDEN