banden FIAT DUCATO BASE CAMPER 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: DUCATO BASE CAMPER, Model: FIAT DUCATO BASE CAMPER 2017Pages: 308, PDF Size: 14.66 MB
Page 75 of 308

Wat het betekent Wat te doen
geelTPMS
Storing TPMS
Het waarschuwingslampje knippert ongeveer 75
seconden en blijft daarna permanent branden (er
verschijnt ook een speciaal bericht op het display) om
aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of
defect is.Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat branden om aan te
geven dat de spanning van een of meer banden lager
is dan de aanbevolen waarde en/of dat de band
langzaam leegloopt. Onder deze omstandigheden
kunnen de optimale levensduur van de banden en het
brandstofverbruik niet gegarandeerd worden.In dat geval wordt geadviseerd de correcte
bandenspanning te herstellen.
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere
lekke banden, want dit kan de bestuurbaarheid van de
auto in gevaar brengen. Breng het voertuig tot
stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen.
BELANGRIJK
47)Rijd altijd met een snelheid die is afgestemd op de verkeerssituatie, de weersomstandigheden en de wegenverkeerswetgeving. De motor
afzetten terwijl het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig
kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt steeds aanbevolen te wachten tot het lampje is gedoofd alvorens de motor af te zetten,
zoals hiervoor is beschreven. Het wordt sterk afgeraden de DPF-generatie bij stilstaand voertuig te voltooien.
73
BELANGRIJK
9)Als, wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, het lampjeniet gaat branden, continu blijft branden of gaat knipperen
tijdens het rijden (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
10)Tijdens de regeneratie kan de ventilator worden ingeschakeld. 
Page 87 of 308

ABS
Dit maakt integraal deel uit van het
remsysteem en voorkomt dat een of
meerdere wielen blokkeren en slippen,
ongeacht de toestand van het wegdek
en de remkracht, zodat het voertuig
zelfs bij het remmen in noodsituaties
onder controle gehouden kan worden.
Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.
Het ABS garandeert de
richtingstabiliteit van het voertuig tijdens
het remmen en optimaliseert
tegelijkertijd de remweg.
Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van de
auto wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
de rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Het geheel wordt aangevuld met het
EBD-systeem (Electronic Braking Force
Distribution) dat zorgt voor de verdeling
van de remkracht tussen de voor- en
de achterwielen.BELANGRIJK Een inrijperiode van circa
500 km is nodig om het beste uit het
remsysteem te halen: vermijd tijdens
deze periode bruusk, herhaaldelijk
of langdurig remmen.
49)
IN WERKING TREDING
VAN HET SYSTEEM
De bestuurder kan merken wanneer het
ABS wordt ingeschakeld omdat er
een lichte trilling van het rempedaal
voelbaar is en het systeem iets meer
geluid maakt: dit geeft aan dat de
voertuigsnelheid moet worden
aangepast aan het type wegdek
waarop wordt gereden.
50) 51) 52) 53) 54) 55) 56)
MSR-SYSTEEM
(Motor Schleppmoment Regelung)
Dit is een onderdeel van het ABS-
systeem en voorkomt dat de
aandrijfwielen vergrendelen, hetgeen
bijvoorbeeld kan gebeuren als het
gaspedaal plotseling wordt losgelaten
of in het geval dat plotseling wordt
teruggeschakeld wegens slechte grip
op de weg. In deze omstandigheden
zou het motorremeffect ervoor kunnen
zorgen dat de aandrijfwielen slippen,
waardoor het voertuig zijn stabiliteit
verliest.Het systeem grijpt in dergelijke situaties
in door het motorkoppel te regelen
om zo de stabiliteit te bewaren en de
veiligheid van het voertuig te verhogen.
BELANGRIJK
49)Het ABS benut zoveel mogelijk de
beschikbare grip maar kan hem niet
verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op
gladde weggedeelten en neem geen
onnodige risico’s.
50)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling van het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de conditie van het wegdek.
51)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan is de
grip van de banden op het wegdek
beperkt. Minder dus snelheid om deze aan
de beschikbare grip aan te passen.
52)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
53)Het ABS-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
54)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
85 
Page 88 of 308

55)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
56)Ook als het noodreservewiel (voor
bepaalde versies/markten, waar voorzien)
wordt gebruikt, blijft het ABS werken.
Onthoud altijd dat het noodreservewiel
kleiner is dan een normale band, waardoor
het minder grip levert.ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
(voor bepaalde versies/markten)
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van het
voertuig onder diverse
rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van het
voertuig door de remkracht naar de
juiste wielen te sturen. Tevens kan het
door de motor geleverde koppel
verlaagd worden om de controle over
het voertuig te behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in het voertuig gemonteerde
sensoren om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt
deze met de werkelijke baan van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan
afwijkt van de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van het voertuig te
corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer het
voertuig meer draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Onderstuur: treedt op wanneer het
voertuig minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.Het ESC-systeem bestaat uit de
volgende subsystemen:
Hill Holder
ASR
HBA
ERM
HDC
57) 58) 59)
IN WERKING TREDING
VAN HET SYSTEEM
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van het lampje
op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder
te waarschuwen dat de stabiliteit en
de grip van het voertuig kritiek zijn.
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit systeem is een onderdeel van het
ESC-systeem en helpt de bestuurder bij
het wegrijden op hellingen.
Het wordt onder de volgende
omstandigheden automatisch
geactiveerd:
86
VEILIGHEID 
Page 91 of 308

BELANGRIJK Gebruik het systeem niet
met de versnellingsbak in de vrijstand.
BELANGRIJK Het is belangrijk om
een versnelling in te schakelen
die geschikt is voor de ingestelde
snelheid, om te voorkomen dat de
motor afslaat.
Wanneer deze functie ingeschakeld is,
gaan de remlichten automatisch
branden.
Ook tijdens de werking van het
HDC-systeem is het mogelijk om de
controle over het voertuig opnieuw over
te nemen door op het rem- en
gaspedaal te drukken.
Als de functie bij bediening van de toets
niet beschikbaar komt, kan dit aan
oververhitting van de remmen te wijten
zijn. Wacht in dit geval enkele minuten
alvorens de functie opnieuw te
gebruiken.
BELANGRIJK Het systeem is
beschikbaar bij snelheden van minder
dan 25 km/h.BELANGRIJK Zodra sneller dan 25
km/h wordt gereden, wordt het
HDC-systeem uitgeschakeld, maar het
is klaar om weer te worden
ingeschakeld (de led op de toets blijft
branden) als weer langzamer dan
25 km/h wordt gereden. Wordt sneller
dan 50 km/h gereden, dan zal het
HDC-systeem volledig worden
uitgeschakeld (de led op de toets gaat
uit) en zal de zelfstandige rembediening
worden uitgeschakeld. Druk, om het
systeem weer in te schakelen, opnieuw
op de toets wanneer de snelheid onder
de 25 km/h is gezakt.
12)
BELANGRIJK
57)Het ESC-systeem kan de door het
wegdek geboden grip niet boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
58)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
59)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.60)Voor een goede werking van de ESC-
en ASR-systemen is het van groot belang
dat de banden van alle wielen van hetzelfde
merk en type zijn, dat ze in perfecte staat
verkeren en, vooral, dat ze van het
aanbevolen type en de juiste maat zijn.
61)De prestaties van het ESC- en het
ASR-systeem mogen de bestuurder nooit
aanmoedigen om onnodige risico's te
nemen. Pas het rijgedrag steeds aan de
conditie van het wegdek, het zicht en
het verkeer aan. De bestuurder is in elk
geval verantwoordelijk voor een veilige
rijstijl.
62)Het HBA-systeem kan de grip van de
banden op het wegdek niet boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen; rijd altijd voorzichtig,
overeenkomstig de toestand van het
wegdek.
63)Het HBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
64)Het HBA-systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt altijd
bij de bestuurder. De prestaties van het
HBA-systeem mogen nooit op
onvoorzichtige of gevaarlijke manier getest
worden, met de mogelijkheid dat de
veiligheid van de bestuurder, de inzittenden
of andere weggebruikers in gevaar komt.
89 
Page 93 of 308

BELANGRIJK
66)Het Traction Plus systeem werkt alleen
effectief op wegoppervlakken die niet
homogeen zijn en/of bij verschillen tussen
de twee aandrijfwielen.
67)Trap het gaspedaal, tot het einde van
de optrekmanoeuvre, volledig in om het
volledige aandrijfkoppel over te kunnen
brengen op het wiel met de beste grip.
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
68) 69) 70) 71) 72) 73) 74) 75) 76)
BESCHRIJVING
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) meldt aan de bestuurder een
lage bandenspanning op basis van de
koude bandenspanning die voor het
voertuig is voorgeschreven.
Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning
beïnvloeden. Dit betekent dat een
afname van de buitentemperatuur
overeenkomt met een afname van de
bandenspanning.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder
dan 1,6 km na een pauze van drie uur.
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden met het voertuig; dit is
normaal en vereist geen aanpassing
van de bandenspanning.Het TPMS blijft de bestuurder een lage
bandenspanning melden totdat deze
gecorrigeerd wordt; de waarschuwing
gaat door totdat de spanning
overeenkomt of hoger is dan de voor
de koude banden voorgeschreven
spanning. Wanneer het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning
blijft branden,
moet de bandenspanning op de
spanning worden gebracht die voor
koude banden is voorgeschreven. Dit
controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van
banden aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
91 
Page 94 of 308

Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan tot
defecten van de banden leiden. Een
lage bandenspanning vermindert
tevens de brandstofefficiency en de
duur van het loopvlak en kan de
handling en remwerking van het
voertuig nadelig beïnvloeden.
Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat de
juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten. Dit
is ook nodig indien de bandenspanning
nog niet dusdanig is gedaald dat het
controlelampje van de bandenspanning
gaat branden.
Het TPMS waarschuwt de
bestuurder als de bandenspanning om
welke reden dan ook, waaronder een
lage temperatuur en het normale
spanningsverlies van de band, onder
een bepaalde grens zakt.
De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.Het TPMS maakt gebruik van draadloze
apparaatjes met elektronische
sensoren die op de wielvelgen zijn
gemonteerd om voortdurend de
bandenspanning te controleren. De
sensoren die op elk wiel als deel van
het ventiel gemonteerd zijn, verzenden
diverse gegevens van de banden naar
de ontvangermodule, om de spanning
te kunnen berekenen.
BELANGRIJK De controle en het
behoud van de juiste spanning van alle
banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage spanning
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (samen
met een waarschuwingsbericht en
een geluidssignaal).
Stop in dit geval het voertuig zo snel
mogelijk, controleer de
bandenspanning van elke band en
blaas ze op tot de voorgeschreven
koude bandenspanning.Het systeem wordt automatisch
bijgewerkt en zodra de informatie over
de herstelde bandenspanning is
ontvangen, dooft het
waarschuwingslampje. Het kan nodig
zijn om 20 minuten met een snelheid
van meer dan 20 km/h te rijden om
ervoor te zorgen dat het systeem deze
informatie ontvangt.
Storingen in de werking van het
TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
het speciale waarschuwingslampje
dat eerst 75 seconden knippert en
daarna continu blijft branden. Dit kan in
een van de volgende situaties
gebeuren:
interferentie veroorzaakt door
elektronische apparatuur of door de
nabijheid van RF-emissies die lijken op
die van de TMP-sensoren.
Toepassing van donkere folie die
met de signalen van de radiogolven
interfereert.
Aanwezigheid van sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten.
Gebruik van sneeuwkettingen.
Gebruik van wielen/banden zonder
TPM-sensoren.
92
VEILIGHEID 
Page 95 of 308

Het noodreservewiel is niet met een
TPM-sensor uitgerust. Daarom kan
de betreffende bandenspanning niet
door het systeem gecontroleerd
worden.
Als het noodreservewiel een band
vervangt met een lagere spanning dan
de limietspanning, zal bij de
eerstvolgende start een geluidssignaal
klinken en zal het waarschuwingslampje
gaan branden.
Wanneer de oorspronkelijke band
gerepareerd of vervangen is en deze
weer op de plaats van het
noodreservewiel wordt gemonteerd, zal
het TPMS zich automatisch bijwerken
en het lampje doven, op voorwaarde
dat de spanning van geen van de
vier banden lager is dan de
limietspanning. Het kan nodig zijn om
20 minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
BELANGRIJK
68)Het TPMS is geoptimaliseerd voor de
originele banden en wielen die geleverd
zijn. De spanningen en waarschuwingen
van het TPMS zijn afgestemd op de maat
banden die op het voertuig zijn
gemonteerd. Als een vervangende
uitrusting van verschillende maat, type of
soort wordt gebruikt, kan een
onregelmatige werking van het systeem of
beschadiging van de sensoren optreden.
Niet-originele reservebanden kunnen
de sensor beschadigen. Gebruik geen
bandenafdichtmiddel of balansloodjes als
het voertuig met TPMS is uitgerust,
aangezien deze de sensoren kunnen
beschadigen.
69)Als het systeem een spanningsafname
van een bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren.
70)Het TPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhoud of de veiligheid vervangt.
71)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.72)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
plotseling drukverlies (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen
het voertuig tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
73)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in
staat om de banden op te pompen.
74)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto veilig te besturen
beïnvloeden.
75)Breng altijd de dop op het ventiel aan
nadat de bandenspanning is gecontroleerd
of aangepast. Dit voorkomt binnendringen
van vocht of vuil in het ventiel, wat de
controlesensor van de bandenspanning
zou kunnen beschadigen.
76)De bij het voertuig geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor bepaalde
versies/markten) is compatibel met de
TPMS-sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit
kan de werking ervan negatief beïnvloeden.
Als andere dan de originele
afdichtmiddelen worden gebruikt, wordt
geadviseerd de TPMS-sensoren te laten
controleren door een gekwalificeerd
reparatiecentrum.
93 
Page 131 of 308

STORINGSMELDINGEN
Wanneer de achteruit is ingeschakeld
worden storingen van de parkeersensor
aangegeven door het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel of door het
symbool
op het display en door
het bericht op het multifunctionele
display (voor bepaalde
versies/markten).
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
122)
25)
BELANGRIJK Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door
de middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.Wanneer speciale reinigingsapparaten
worden gebruikt, zoals stoomreinigers
of hogedrukreinigers, reinig dan de
sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen voor of achter het
voertuig auto niet gedetecteerd worden
en kunnen zo schade aan het voertuig
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten
zijn aan de aanwezigheid van ijs,
sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.
De sensoren kunnen een
onbestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van
regen, sterke wind, hagel.
De door de sensor verzonden
waarschuwingssignalen kunnen ook
gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remmen van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig.
De prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage
van de schokdempers, wielophanging)
of de banden verwisseld worden, het
voertuig te zwaar beladen is, of speciale
afstellingen worden uitgevoerd
waarvoor het voertuig lager gezet moet
worden.
De detectie van obstakels in het
hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het systeem
obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
129 
Page 142 of 308

BELANGRIJK
37)De Fiat Ducato Natural Power is
uitgerust met een
hogedrukmethaansysteem ontworpen om
te werken op 200 bar. Het is gevaarlijk
om het systeem te forceren op hogere
drukwaarden te laten werken. Als er een
probleem is met het aardgassysteem,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Breng geen
wijzigingen aan de configuratie of
onderdelen van het aardgassysteem aan;
deze zijn uitsluitend ontworpen voor de Fiat
Ducato Natural Power. Het gebruik van
andere componenten of materialen kan
leiden tot storingen en kan de veiligheid in
gevaar brengen.
38)Bij gebruik van een lakoven moeten de
cilinders uit het voertuig verwijderd worden
en weer worden gemonteerd bij een Fiat
dealer. Alhoewel het aardgassysteem
talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt
geadviseerd de handbediende kraan op
de cilinders te sluiten, elke keer als het
voertuig lange tijd niet gebruikt wordt,
getransporteerd wordt op een ander
voertuig of als het verplaatst wordt in een
noodgeval na pech of een ongeval.
TIPS VOOR HET
LADEN
De door u gebruikte versie van de Fiat
Ducato is ontworpen en
typegoedgekeurd op basis van
bepaalde maximumgewichten (zie de
tabel "Gewichten" in het hoofdstuk
"Technische gegevens): rijklaar gewicht,
nuttig laadvermogen, totaalgewicht,
maximumgewicht op vooras,
maximumgewicht op achteras,
aanhangergewicht.
BELANGRIJK De maximum toelaatbare
belasting op de sjorogen op de
laadvloer is 500 kg; de maximum
toelaatbare belasting op de laadklep is
150 kg.
BELANGRIJK Bij versies met
zijschotten links en rechts, is het
raadzaam om de ontgrendelhendel in
de gesloten stand te plaatsen alvorens
de zijschotten omlaag te brengen.
133) 134) 135)
39)
In aanvulling op deze algemene
voorzorgen, kunnen enkele eenvoudige
maatregelen de rijveiligheid, het
reiscomfort en de duurzaamheid van
het voertuig verbeteren:
verdeel de lading gelijkmatig over de
vloer: als de lading in één zone
geconcentreerd moet worden, kies dan
de zone tussen beide assen;
onthoud tenslotte dat het
dynamische gedrag van het voertuig
beïnvloed wordt door het vervoerde
gewicht: met name de remweg neemt
toe, vooral op hoge snelheid.
BELANGRIJK
133)Onregelmatig wegdek en abrupt
remmen kunnen onverhoedse
verplaatsingen van de lading veroorzaken
met hieruit voortvloeiende gevaarlijke
situaties voor de bestuurder en passagiers:
zet vóór het vertrek de lading stevig vast
met behulp van de daarvoor bedoelde
haken op de vloer en gebruik stalen kabels,
touwen of banden die sterk genoeg zijn
om de voorwerpen die vastgezet moeten
worden vast te houden.
134)Zelfs wanneer de auto wordt gestopt
op een steile heuvel of helling, kan het
openen van de achter- of zijportieren
zorgen voor een naar buiten vallen van niet
vastgezette lading.
135)Als u brandstof in een reservetank wilt
meenemen, moet dit met inachtneming
van de wettelijke voorschriften gebeuren
door alleen een typegoedgekeurde tank te
gebruiken die stevig met de sjorogen is
verankerd. In geval van een botsing is het
risico op brand toch altijd groter.
140
STARTEN EN RIJDEN 
Page 143 of 308

BELANGRIJK
39)Al deze limieten moeten in acht worden
genomen en MOGEN NOOIT
OVERSCHREDEN worden. Controleer met
name of de maximaal toegestane
gewichten op de voor- en achteras nooit
worden overschreden wanneer de lading
op het voertuig wordt geplaatst (vooral als
het voertuig van een specifiek
uitrustingsniveau is voorzien).
BRANDSTOF-
BESPARING
ALGEMENE INFORMATIE
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste factoren die het
brandstofverbruik vergroten.
Onderhoud van de auto
Banden
Overbodige bagage
Imperiaal/skidrager
Elektrische apparatuur
Klimaatregeling
Aerodynamische accessoires
RIJSTIJL
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste rijstijlen die het
brandstofverbruik vergroten.
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer
op en nemen het verbruik en de
uitstoot van uitlaatgassen toe.Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer u
stilstaat voor een stoplicht of voordat
de motor wordt afgezet.
Keuze van de versnellingen
Ook het oneigenlijk gebruik van een
hoge versnelling doet het verbruik en
de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toenemen en veroorzaakt
motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe.
Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: geef geleidelijk aan
gas.
GEBRUIKSOM-
STANDIGHEDEN
Hier volgt een overzicht van de
voornaamste gebruikscondities die het
brandstofverbruik vergroten.
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken.
141