stop start FIAT FREEMONT 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2011, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2011Pages: 289, PDF Size: 5.06 MB
Page 134 of 289

velgen zijn gemonteerd, sturen informatie over de
bandenspanning naar de ontvangstmodule. OPMERKING:Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de auto maandelijks con-
troleert en de banden zonodig op de juiste spanning
brengt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors bandenspanning
Waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden
en klinkt er een geluidssignaal. Als dit gebeurt, dient u
direct te stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning die in de
bandenspanningstabel staat vermeld. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwings-
lampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspan-
ning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
20 minuten met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze informatieontvangt.
TPMS waarschuwing controleren
Wanneer een systeemfout wordt gedetecteerd, gaat
het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
gedurende 75 seconden knipperen en blijft daarna branden. Bij een systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Als de contactschakelaar wordt uitgezet en
vervolgens weer aangezet, zal deze volgorde worden
herhaald indien de systeemfout zich nog steeds voor-
doet. Het waarschuwingslampje voor lage bandenspan-
ning gaat uit als de storing is opgeheven. Systeemfouten
kunnen optreden door de volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als men
langs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Als u de thuiskomer installeert in plaats van een
wegband waarvan de spanning onder de waarschu-
wingsgrens ligt, klinkt er een geluidssignaal en gaat het
TPM-verklikkerlampje aan als de auto opnieuw wordt
gestart.
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, begint het
TPMS-verklikkerlampje 75 seconden lang te knipperen
en blijft daarna aanhoudend branden.
127UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 137 of 289

storing in het systeem is opgeheven, stopt het waar-
schuwingslampje met knipperen, verdwijnt het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" van het EVIC-display en ver-
schijnt er een spanningwaarde in plaats van de twee
streepjes. Systeemfouten kunnen optreden door de
volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als menlangs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waarschuwingsgrens,
blijft het TPM-verklikkerlampje branden en klinkt er
een geluidssignaal de volgende keer dat u de auto start.
Daarnaast zal de grafische voorstelling in het EVIC een
knipperende spanningswaarde blijven tonen
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, begint het
TPMS-verklikkerlampje 75 seconden lang te knipperen
en blijft daarna aanhoudend branden. Verder verschijnt er op het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) en daarna worden er streepjes (- -) weergege-
ven in plaats van de bandenspanning.
4. Telkens als daarna de auto wordt gestart, klinkt er
een geluidssignaal, knippert het TPM-verklikkerlampje
75 seconden lang en blijft vervolgens aanhoudend bran-
den, terwijl het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPMS SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) weergeeft in plaats van de streepjes (- -) die de
bandenspanning weergeven.
5. Zodra de oorspronkelijke wegband is gerepareerd
of vervangen en op de auto wordt gemonteerd in plaats
van de thuiskomer, wordt het TPMS automatisch bijge-
werkt. Verder gaat het TPM-verklikkerlampje UIT en
geeft de grafiek op het EVIC de nieuwe spannings-
waarde weer in plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegbanden onder de
waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
24 km/u moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze
informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningssysteem (TPMS)
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld door alle
vier banden- en wielstellen (wegbanden) te vervangen
met banden- en wielstellen zonder TPMS-sensors, zo-
als wanneer u banden en wielen voor de winter op de
auto aanbrengt.
130
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 190 of 289

KEYLESS ENTER-N-GOMet deze functie kan de bestuurder
via een druk op de toets de contact-
schakelaar bedienen, mits de af-
standsbediening (RKE) zich in het
passagierscompartiment bevindt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
Met de knop ENGINE START/STOP (Motor Aan/Uit)
1. Zet de contactschakelaar in de stand ON door tweemaal op de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) te drukken.
2. Kijk naar het controlelampje "Wachten met star- ten" in de instrumentengroep. Raadpleeg "Instru-
mentengroep" in “Waarschuwingslampjes en mel-
dingen” voor meer informatie. Dit zal twee tot tien
seconden branden, afhankelijk van de motortempe-
ratuur. Wanneer het controlelampje "Wachten met
starten" uitgaat, is de motor gereed om te worden
gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal. Start de motor door het koppelingspedaal ingedrukt te houden terwijl u
tegelijkertijd de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) ingedrukt houdt. Laat de knop los als de
motor start.
OPMERKING: Onder zeer koude omstandigheden
kan het nodig zijn om de startmotor tot 30 seconden
te laten draaien om de motor te starten. Laat de knop los als de motor niet start. Wacht 25-30 seconden en
probeer dan opnieuw te starten.
4. Laat de motor na aanslaan nog ca. 30 seconden
stationair draaien voordat u gaat rijden. De olie kan
zo door het motorblok circuleren en de turbolader
smeren.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (Motor aan/uit)
1. Plaats nadat het voertuig tot stilstand is gekomen de keuzehendel in de stand NEUTRAL (vrij) en druk
daarna kort op de knop ENGINE START/STOP
(Motor aan/uit).
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
3. Plaats de keuzehendel in de eerste versnelling of Reverse (Achteruit) en schakel de handrem in.
OPMERKING:
Als de contactschakelaar in de stand ACC blijft staan,
zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automa-
tisch worden uitgeschakeld en de contactschakelaar in
de stand OFF worden gezet.
Als de contactschakelaar in de stand RUN blijft staan,
zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automa-
tisch worden uitgeschakeld, mits de auto stilstaat en de
motor is uitgezet.
Als de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, dient de knop
ENGINE START/STOP (Motor aan/uit) gedurende
twee seconden te worden ingedrukt voordat de motor
afslaat. De contactschakelaar blijft in de stand ACC
183UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 191 of 289

totdat het voertuig stilstaat en de knop twee keer
wordt ingedrukt naar de stand OFF.
Turbolader “afkoelen”OPMERKING:Door de motor stationair te laten
lopen na een lange rit krijgt de turbine-unit de kans om
af te koelen tot een normale bedrijfstemperatuur. Hanteer het volgende schema om te bepalen hoeveel
stationaire draaitijd nodig is om de turbolader vol-
doende te koelen voordat u de motor afzet, afhankelijk
van de rijwijze en de belading van de auto.
Afkoelschema turbolader
Rijden Omstandigheden Lading Turbocompressor TemperatuurTijd stationair (in minuten)
Voor uitschakelen
Stop & Go Leeg Koud Minder dan 1
Stop & Go Gemiddeld Warm 1
Snelwegen Gemiddeld Warm 2
Stadsverkeer Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Warm
3
Snelwegen Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Warm 4
Hellingen Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het
voertuig en de aanhangwagen samen Heet 5
Extreem koud weer (temperatuur lager dan 29°C)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten bij deze
temperaturen wordt het gebruik van een van buitenaf gevoede elektrische blokverwarmer (te verkrijgen bij
uw erkende dealer) aanbevolen.
184
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 212 of 289

8. Parkeerlicht/Koplampen aan (ON)
waarschuwing — indien aanwezigDit lampje gaat branden wanneer het stads-
licht of de koplampen aanstaan. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer infor-
matie.)
9. Waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning — indien aanwezig Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspanningensticker. (Als
uw voertuig banden heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspanningensticker,
moet u de juiste bandenspanning voor die bandenbepalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust
met een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS), dat
ervoor zorgt dat het verklikkerlampje voor een te lage
bandenspanning gaat branden wanneer de spanning in
een of meer banden duidelijk te laag is. Als het verklik-
kerlampje voor een te lage bandenspanning gaat bran-
den, moet u dus zo snel mogelijk stoppen en uw
banden controleren en deze tot de juiste bandenspan-
ning oppompen. Als u met een ruim onvoldoende
opgepompte band rijdt, raakt de band oververhit en
kan een klapband optreden. Een te lage bandenspan-
ning verhoogt ook het brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en kan het rij- en remgedrag
van de auto nadelig beïnvloeden. Het bandenspanningscontrolesysteem is geen vervan-
ging voor een juist onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste
bandenspanning te handhaven, zelfs wanneer de ban-
denspanning nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatielampje
voor TPMS-storingen dat aangeeft wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het indicatielampje voor TPMS-
storingen werkt in combinatie met het bandenspan-
ningsverklikkerlampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer één
minuut lang en blijft daarna aanhoudend verlicht. Zo-
lang er sprake van een defect blijft, vindt deze reeks
handelingen plaats telkens als het voertuig daarna
wordt gestart. Als het foutmeldingslampje verlicht is, is
het mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt gede-
tecteerd of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alternatieve banden of
wielen op het voertuig waardoor de juiste werking van
het TPMS wordt verhinderd. Controleer altijd het
verklikkerlampje voor TPMS-storingen nadat één of
meerdere banden of wielen van het voertuig zijn ver-
vangen om te verzekeren dat de vervangende of alter-
natieve banden en wielen de juiste werking van het
TPMS niet verhinderen.
205UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 246 of 289

ONDERHOUDSPROCEDURES
De volgende pagina's bevatten devereisteonder-
houdswerkzaamheden zoals vastgesteld door de fabri-
kant van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die genoemd zijn in het
onderhoudsschema zijn er nog andere componenten
die op een later tijdstip onderhouden of vervangen
moeten worden.
Het niet goed onderhouden van uw
voertuig of het achterwege laten van be-
nodigde beurten en reparaties kan leiden
tot duurdere reparaties, schade aan andere on-
derdelen of slechtere prestaties van het voertuig.
Laat mogelijke storingen onmiddellijk onderzoe-
ken bij een erkende dealer of garagebedrijf.
Uw auto is geproduceerd met verbeterde vloei-
stoffen, waardoor de prestaties en duurzaamheid
van uw auto behouden blijven en er langere on-
derhoudsintervallen mogelijk zijn. Gebruik geen
chemicaliën voor het spoelen van deze onderde-
len, omdat de chemicaliën uw motor, versnellings-
bak, stuurbekrachtiging of airconditioning kun-
nen beschadigen. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de beperkte garantie van een nieuw
voertuig. Als het nodig is om te spoelen vanwege
een storing, gebruik daarvoor dan alleen de voor-
geschreven vloeistof. MOTOROLIE
Oliepeil controleren — 2,0 L dieselmotoren
Om een optimale smering van de motor te waarbor-
gen, moet het juiste motoroliepeil gehandhaafd blijven.
Controleer het oliepeil daarom regelmatig, bijvoor-
beeld bij elke tankstop.
Het ideale tijdstip voor een controle van het motor-
oliepeil is ca. 5 minuten nadat u een bedrijfswarme
motor hebt afgezet, of ‘s ochtends voordat u de motor
de eerste keer start.
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke
ondergrond staat. Zo krijgt u een meer nauwkeurige
meting. Het oliepeil moet gehandhaafd blijven tussen
de MIN en MAX merktekens op de peilstok. Als u bij
deze motoren 1,0 liter olie bijvult met het peil op het
MIN merkteken, stijgt het peil naar het MAX
merkteken.
Motorolie verversen — 2,0 L dieselmotoren
Raadpleeg "Onderhoudsschema" voor de juiste
onderhoudsintervallen.
Viscositeit motorolie – 2,0L dieselmotor
Voor de beste prestaties en grootst mogelijke bescher-
ming onder alle omstandigheden adviseert de fabrikant
het gebruik van volledig synthetische 5W-30 motorolie
met een laag asgehalte, die voldoet aan de vereisten van
FIAT-specificatie 9,55535-S1 en ACEA C1/C2.
239
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 284 of 289

SchakelaarUCI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Universeel gebruikersinterface (UCI) . . . . . . . . . . 142
Schakelen, naar een lagere versnelling . . . . . . . . . . . 186
Schema, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
Schoudergordel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Schouderriemverankering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Schuifdak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Schuifdak, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
Sentry-sleutel (immobilisator) . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Side-airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169,171,173
Sjorringen bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Sjorringen voor de bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Sleephaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230
Slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190 Aanhangwagen of caravan . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Gewicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Handleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Voertuig met pech . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
Slepen door sleepvoertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
Slepen van een voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
Sleutel, programmering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Sleutel, vervanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Sloten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99 Automatisch ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Elektrische portiersloten . . . . . . . . . . . . . . . 99,100
Kinderbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Portier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Smering, koetswerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 243
Snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Snelheidsregeling (Cruise Control) . . . . . . . . . . . . . . 83
Snelle raambediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58,86 Automatisch dimmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Binnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Buiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Elektrisch bediend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Inklapbare buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Make-up . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Verwarmde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Sproeiers, koplamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Stallen van het voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182 Vriestemperaturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Starten en rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Startkabels, gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
Startprocedures . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Startprocedures (dieselmotoren) . . . . . . . . . . . . . . 183
Steun, hoofdsteun . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 Elektrisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Hoogteregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42,46
Instaphulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Kantelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Ligtoestand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46,52,55
Neerklapbare achterzetel . . . . . . . . . . . . . . . . 50,55
Ontgrendeling rugleuning . . . . . . . . . . . . . . 47,50,55
Verhoogzitje voor kinderen . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Verwarmd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Stoffen, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253
Stopcontact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Stopcontact (hulpstopcontact) . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Stopcontacten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Storingslampje (motorcontrole) . . . . . . . . . . . . . . . 203
Stroom Elektrisch bediende ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Elektrisch bediende stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 277
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD