ESP FIAT FREEMONT 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2011, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2011Pages: 289, PDF Size: 5.06 MB
Page 174 of 289

(Vervolgd)
Door een verkeerd vastgemaakte ankerband
zal het kind het hoofd misschien te veel kunnen
bewegen en kan het kind letsel oplopen. Gebruik
alleen de ankerpunten pal achter het kinderzitje
om de ankerband voor het kinderzitje vast te
maken.
EXTRA VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS
Deze auto is ter aanvulling op de veiligheidsgordels
voorzien van geavanceerde voorairbags voor zowel de
bestuurder als de voorpassagier. De geavanceerde
voorairbag voor de bestuurder bevindt zich in het
midden van het stuurwiel. De geavanceerde voorairbag
voor de passagier bevindt zich in het instrumentenpa-
neel, boven het handschoenenkastje. Op de airbagpa-
nelen ziet u de vermelding SRS/AIRBAG. (afb. 129) OPMERKING: Deze airbags voldoen aan de nieuwe
richtlijnen voor geavanceerde airbags.
Het opblaasmechanisme van de geavanceerde voor-
airbags wordt in meerdere stadia geactiveerd. De air-
bag kan zo meer of minder krachtig worden opgebla-
zen, afhankelijk van de soort aanrijding en de ernst
ervan.
Dit voertuig kan zijn uitgerust met een gesp voor de
veiligheidsgordel voor de bestuurdersstoel en/of de
voorpassagiersstoel die registreert of de veiligheidsgor-
del voor de bestuurdersstoel of de voorpassagiersstoel
is vastgeklikt. De gesp van de veiligheidsgordel kan de mate van opblazen van de geavanceerde voorairbagsaanpassen.
Dit voertuig is uitgerust met extra gordijn-zijairbags
(SABIC), ter bescherming van de bestuurder en passa-
giers voor en achter die naast een raam zitten. De
gordijnairbags (SABIC) bevinden zich boven de zijra-
men, de afdekkappen zijn voorzien van het opschrift
SRS AIRBAG.
Deze auto is ook voorzien van in de stoelen gemon-
teerde zijairbags (SAB). De airbags zijn gemarkeerd
met een airbaglabel aan de buitenzijde van de voorstoe-len.
(afb. 129)
Locaties van de geavanceerde voorairbags en knieairbags
1 — Geavanceerde voorairbags voor bestuurder en passagier
2 — Kniebescherming 167
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 175 of 289

OPMERKING:
De airbagpanelen zullen in de interieurbekleding am-
per opvallen, maar springen wel degelijk open tijdens
het opblazen van de airbag.
Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk naar een
erkende dealer te worden gebracht.
Componenten van het airbagsysteem
Uw auto kan zijn uitgerust met de volgende onderdelen
van het airbagsysteem:
Beschermingssysteem voor de inzittenden (ORC)
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Stuur en stuurkolom
Instrumentenpaneel
Kniebescherming
Geavanceerde voorairbag aan bestuurderszijde
Geavanceerde voorairbag aan passagierszijde
Extra zijairbags in de voorstoelen (SAB)
Opblaasbare gordijn-zijairbags (SABIC)
Sensors frontale en zijbotsingen
Gordelspanners voorin, gesp van gordelsluiting
Extra actieve hoofdsteun voor bestuurder envoorpassagier
KENMERKEN GEAVANCEERDE
VOORAIRBAGS
Het systeem van de geavanceerde voorairbags bestaat
uit airbags aan de bestuurderszijde en aan de passa-
gierszijde die zich in meerdere stadia ontvouwen. Dit
systeem reageert overeenkomstig de kracht en de aard van de botsing die worden vastgesteld door het be-
schermingssysteem voor de inzittenden (ORC), dat
informatie kan ontvangen van de botsingsensors.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmiddellijk ge-
activeerd tijdens een botsing waarbij ontvouwing van
de airbag noodzakelijk is. Deze geringe opblazing wordt
gebruikt voor minder zware botsingen. Bij zwaardere
botsingen wordt een krachtiger opblazing toegepast.
WAARSCHUWING!
Er mogen geen voorwerpen boven of
nabij de airbag op het instrumentenpa-
neel worden geplaatst , omdat deze objecten let-
sel kunnen veroorzaken bij botsingen waarbij de
airbag wordt opgeblazen.
Plaats niets op of rond de airbagpanelen en
probeer deze nooit met de hand te openen. Het is
mogelijk dat u de airbags beschadigt . Bovendien
kunt u gewond raken omdat de airbags mogelijk
niet meer functioneren. De beschermpanelen van
de airbagkussens gaan alleen open als de airbags
worden opgeblazen.
Boor of snijd nooit in de kniebeschermrand en
blijf er ook verder van af.
Monteer geen accessoires aan de kniebescher-
ming zoals alarmverlichting, stereo-installaties,
27 MC apparatuur, enz.
168
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 177 of 289

Als u zich tijdens het activeren te dicht bij de extra
zijairbags in de voorstoelen en de extra gordijn-
zijairbags bevindt, kunt u ernstig of dodelijk letseloplopen.
Het systeem bevat sensoren voor zijdelingse botsingen
die zijn geijkt om de zijairbags te activeren bij botsingen
die bescherming van de inzittenden door airbags nood-
zakelijk maken.
WAARSCHUWING!
Uw auto is uitgerust met extra
gordijn-zijairbags aan de linker- en rech-
terzijde. Stapel bagage of andere lading niet der-
mate hoog op dat de afdekpanelen van de extra
gordijn-zijairbags worden geblokkeerd. In de om-
geving van de extra gordijn-zijairbag mogen zich
geen obstakels bevinden.
Gebruik geen aanvullende stoelhoezen en
plaats geen voorwerpen tussen uzelf en de zijair-
bags. De werking van de airbags kan zo verslech-
teren en/of voorwerpen kunnen met kracht tegen
u aan slaan en zo ernstig letsel veroorzaken.
Stootranden voor kniebescherming
De kniebescherming helpt de knieën van de bestuurder
en de voorpassagier te beschermen en hen correct te
laten zitten bij het eventueel opblazen van de geavan-
ceerde airbags voorin.
In combinatie met de autogordels, gordelspanners en
kniebescherming geven de geavanceerde voorairbags extra bescherming aan de bestuurder en voorpassagier.
Ook de zijairbags zorgen in combinatie met de auto-
gordels voor een betere bescherming van de inzitten-den.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om het risico
op letsel door een opgeblazen airbag te verminderen:
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd goed
vastgegespt op de achterbank zitten.
WAARSCHUWING!
Kinderen mogen nooit in achterwaarts
geplaatste kinderzitjes worden vervoerd
op de voorstoel van auto's met een geavanceerde
voorairbag aan passagierszijde. Bij het opblazen
kan de airbag ernstig en zelfs dodelijk letsel aan
kinderen in die zitpositie toebrengen.
Kinderen die niet groot genoeg zijn om de autogordel
op de juiste wijze te dragen (zie het hoofdstuk Kinder-
zitjes) moeten veilig op de achterbank worden ver-
voerd in een kinderzitje of een verhogingszitje met
gordelbevestiging. Oudere kinderen die geen kinder-
zitje of vast te gespen verhogingszitje gebruiken, horen
op de achterbank te zitten en de autogordel om te
gespen. Sta nooit toe dat kinderen de schoudergordel
onder de arm door dragen of achter de rug langs latenlopen.
Lees de instructies bij het baby- of kinderzitje, zodat u
zeker weet dat u het zitje goed gebruikt.
170
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 181 of 289

zal het ORC mogelijk de extra gordijn-zijairbags opbla-
zen. Dit is afhankelijk van de kracht en de aard van de
botsing. In deze gevallen blaast het ORC alleen de
gordijn-zijairbag op aan de kant van de botsing.
Er ontwikkelt zich een grote hoeveelheid niet-giftig gas
om de gordijn-zijairbag op te blazen. De gordijn-
zijairbag drukt de buitenrand van de hemelbekleding
opzij en bedekt het zijraam. De airbag wordt in circa 30
milliseconden opgeblazen (ongeveer een kwart van de
tijd die nodig is om met de ogen te knipperen). Dit
gebeurt met zoveel kracht dat u letsel kunt oplopen als
u niet correct op uw stoel zit en/of uw gordel niet
(correct) heeft vastgemaakt of als de gordijn-zijairbag
bij het opblazen een voorwerp in uw richting wegdrukt.
Dat geldt vooral voor kinderen. De gordijn-zijairbag
heeft na het opblazen slechts een dikte van circa 9 cm.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het voertuig
schatten, zijn de snelheid van het voertuig en de schade
geen goede indicatoren voor de noodzaak van het wel
of niet opblazen van een airbag. OPMERKING:Wanneer het voertuig over de kop
slaat, kunnen de gordelspanners en/of de extra zijair-
bags in de voorstoelen en de extra gordijn-zijairbags
worden geactiveerd aan beide zijden van de auto.
Sensors frontale en zijbotsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen kunnen de bot-
singsensors het ORC helpen bij het bepalen van de
juiste reactie op de botsingen. Verbeterd ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opblazen van de airbags
zal het ORC, als het communicatienetwerk en de
voeding intact blijven en afhankelijk van de aard van de
botsing, bepalen of het geavanceerde ongelukkenres-
ponssysteem de volgende functies uitvoert:
De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
De waarschuwingsknipperlichten inschakelen zo lang
de accu energie heeft of het contact wordt afgezet.
De binnenverlichting inschakelen zolang de accu werkt of totdat de contactsleutel wordt verwijderd.
De deuren automatisch ontgrendelen.
Als een airbag wordt opgeblazen
Het ontwerp van de geavanceerde voorairbags is zoda-
nig uitgevoerd, dat deze airbags na het opblazen onmid-
dellijk leeglopen. OPMERKING: De voor- en/of zijairbags worden
niet bij alle botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden opgebla-
zen, kan zich het volgende voordoen:
Het nylon van de airbag kan soms schaafwonden en/of een rode huid veroorzaken bij de bestuurder
en de voorpassagier tijdens het opblazen van de
airbags. De schaafwonden lijken op de wonden die u
oploopt als u zich schaaft aan een touw, de vloerbe-
dekking of op de vloer van een gymnastiekzaal. Deze
schaafwonden worden niet veroorzaakt door con-
tact met chemische producten. De schaafwonden
zijn niet blijvend en genezen normaal gesproken snel.
174
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 184 of 289

Waren de veiligheidsgordels van de bestuurder enpassagier vastgegespt?
Hoe ver (indien van toepassing) trapte de bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen tot een beter inzicht
in de omstandigheden waarin botsingen en letsel ont-
staan. OPMERKING: De EDR-gegevens worden uitslui-
tend tijdens extreme ongevalsituaties geregistreerd.
Onder normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen privé of overige gegevens, zoals naam, geslacht,
leeftijd en ongevallocatie. Het is echter wel mogelijk
dat anderen, bijvoorbeeld de politie, de EDR-gegevens
combineren met de persoonsgegevens die standaard
worden opgevraagd na ongevallen.
Voor het uitlezen van de geregistreerde EDR-gegevens
is zowel toegang tot de auto als speciale apparatuur
nodig. Naast de fabrikant van de auto kunnen ook
anderen die over deze speciale apparatuur beschikken,
zoals de politie, de EDR-gegevens lezen indien zij toe-
gang hebben tot de auto of de EDR. Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een voorairbag
wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd huisdier kan bij
een noodstop of botsing als projectiel door de auto
worden geslingerd en letsel oplopen of een passagier
verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de achter-
bank of in een speciale reismand die is bevestigd met de
autogordels.
177
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 189 of 289

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN
VAN DE MOTOR
De motor en aandrijflijn (versnellingsbak en as) van uw
auto hebben geen lange inrijperiode nodig.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste 100 km kunt
u het beste een snelheid van 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu en dan
kort accelereren met plankgas, binnen de grenzen van
de geldende verkeersregels, een goede bijdrage tot het
inrijden. Accelereren met plankgas in een lage versnel-
ling kan slecht zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor heeft
aangebracht, is een energiebesparend smeermiddel van
een hoge kwaliteit. Houd bij het olie verversen reke-
ning met de te verwachten klimaatomstandigheden.
Raadpleeg "Onderhoudsprocedures" in "Onderhoud
van uw auto" voor de aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen. GEBRUIK GEEN NIET-REINIGENDE OF
ONVERMENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor kan de eerste paar duizend kilome-
ter een iets hoger olieverbruik hebben. Dat is bij het
inrijden normaal en duidt niet op een probleem. STARTPROCEDURES
Voordat u uw auto start: stel uw stoel in, stel de
binnen- en buitenspiegels in, doe uw veiligheidsgordel
om en verzoek eventuele passagiers ook hun veilig-
heidsriemen om te doen.
WAARSCHUWING!
Kinderen nooit alleen in het voertuig
laten. Kinderen zonder toezicht achter-
laten in een auto is om verschillende redenen
gevaarlijk. Kinderen of derden kunnen ernstige
of dodelijke verwondingen oplopen. Waarschuw
kinderen dat ze van de handrem, het rempedaal
of de versnellingshendel moeten afblijven. Laat
de sleutelhouder niet achter in het contact of een
auto en laat het contactslot niet in de stand ACC
of RUN staan. Een kind zou de elektrische raam-
bediening of andere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kunnen brengen.
Laat nooit kinderen of dieren achter in een in
de zon geparkeerde afgesloten auto, de hitte kan
ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
182
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 193 of 289

MANUAL TRANSMISSION
WAARSCHUWING!
U of andere passagiers kunnen letsel
oplopen als u het voertuig onbewaakt
achterlaat en de parkeerrem niet goed heeft
aangetrokken. De parkeerrem moet altijd wor-
den aangetrokken als de bestuurder zich niet in
het voertuig bevindt , vooral op een helling.
Trap voordat u schakelt het koppelingspedaal volledig
in. Trap terwijl u het koppelingspedaal op laat komen
het gaspedaal iets in. (afb. 133)
Schakel in numerieke volgorde door de versnellingen
heen – sla er geen over. Zorg dat de eerste versnelling
is ingeschakeld (niet de derde), wanneer u uit stilstand wegrijdt. De koppeling kan beschadigd raken als u
vanuit de derde versnelling wegrijdt.
Bij de meeste stadsritten is het gemakkelijker om alleen
de lage versnellingen te gebruiken. Voor rijden met een
constante rijsnelheid op snelwegen, met af en toe iets
accelereren, wordt de zesde versnelling aanbevolen.
Laat nooit tijdens het rijden uw voet op het koppelings-
pedaal rusten en probeer nooit de auto op een helling
in bedwang te houden door de koppeling te laten
slippen. Hierdoor ontstaat abnormaal grote koppe-
lingsslijtage.
Om achteruit (REVERSE) te schakelen trekt u de ring
net onder de schakelhendel naar boven en schakelt u
naar de stand REVERSE (R).
Schakel alleen naar de achteruitversnelling vanuit stil-
stand. OPMERKING:
Onder koude weersomstandighe-
den als de olie van de transmissie nog niet op bedrijfs-
temperatuur is, kan het schakelen wat zwaarder gaan.
Dit is normaal en niet schadelijk voor de transmissie.
TERUGSCHAKELEN
Op juiste wijze terugschakelen bespaart brandstof en
verlengt de levensduur van de motor.
(afb. 133) Schakelpatroon (zes versnellingen)
186
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 213 of 289

Het TPM-systeem is geoptimaliseerd
voor de standaard geleverde banden en
wielen. TPMS-druk en -waarschuwing
zijn ingesteld op de bandenmaat waarmee uw
auto is uitgerust . Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type kan
leiden tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade.Wielen van andere makelij kunnen schade
aan de sensors veroorzaken. Gebruik geen ban-
denafdichtingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met een
TPMS omdat dit schade aan de sensors kan ver-
oorzaken. (Raadpleeg "Bandenspanning" onder
"Banden — algemene informatie" en "Banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS)" in "Techni-
sche gegevens" voor meer informatie.)
10. Controlelampje autogordel Nadat de contactschakelaar in de stand ON/
RUN is gezet, gaat dit waarschuwingslampje ge-
durende ongeveer vier tot zes seconden bran-
den om de werking ervan te controleren. Als tijdens
deze test de autogordel voor de bestuurdersstoel
wordt losgegespt, hoort u een geluidssignaal. Als de
gordel ook na de gloeilamptest of tijdens het rijden nog
is losgegespt, gaat het waarschuwingslampje voor de
autogordel knipperen of continu branden. Raadpleeg
“Veiligheidsgordelsystemen” in “Veiligheid” voor meer
informatie. 11. Waarschuwingslampje remsysteem
Dit lampje controleert verschillende functies
van het remsysteem, zoals het remvloeistof-
peil en het aantrekken van de parkeerrem.
Als het waarschuwingslampje van het remsys-
teem gaat branden, is het mogelijk dat de handrem is
aangetrokken, het vloeistofpeil in het remvloeistofre-
servoir te laag is of dat zich een probleem voordoet in
het reservoir van het antiblokkeersysteem.
Als het lampje blijft branden wanneer de handrem niet
is aangetrokken en het remvloeistofpeil in het reservoir
van de hoofdremcilinder zich ter hoogte van het merk-
teken "FULL" bevindt, kan er sprake zijn van een
storing in het hydraulisch remcircuit of is er een pro-
bleem met de rembekrachtiging gedetecteerd door het
antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische stabiliteits-
programma (ESP). In dat geval blijft het lampje branden
tot de oorzaak is verholpen. Als het probleem verband
houdt met de rembekrachtiging, zal de ABS-pomp
actief zijn tijdens het remmen en voelt u mogelijk een
trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor reser-
veremcapaciteit als ergens een storing optreedt in het
hydraulisch systeem. Als er in één helft van het dubbele
remsysteem een lek optreedt, geeft het remwaarschu-
wingslampje dit aan; het lampje gaat branden wanneer
het remvloeistofpeil in de hoofdremcilinder is gedaald
beneden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is verholpen.
206UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 236 of 289

LocatiePatroon-
zekering Minize-
kering Omschrijving
F174 20 A geel Sirene – Indien aan-
wezig
F175 30 amp
Groen Reserve
F176 10 A rood Modules aandrijflijn
F177 20 A geel Module vierwielaan-
drijving - Indien aan-
wezig
F178 25 amp
Blanco Schuifdak – Indien
aanwezig
F179 10 A rood Sensor accu F181 100 A
blauw Elektrohydraulische stuurinrichting
(EHPS) – Indien aan-
wezig
F182 50 A rood Interieurverwarming
#3 – Indien aanwezig
F184 30 A roze Ruitenwissermotor,
voorEEN VASTZITTENDE AUTO WEER VRIJKRIJGEN
Wanneer u met de auto vast komt te zitten in modder
of sneeuw, kunt u de auto meestal door een heen en
weer gaande beweging los krijgen. Draai het stuurwiel
links- en rechtsom om de voorwielen vrij te maken.
Schakel vervolgens op en neer tussen DRIVE/1st en
REVERSE. Druk het gaspedaal net voldoende in om de
heen en weer gaande beweging van de auto op gang te
houden, zonder dat de wielen doorslippen.
Het overmatig laten oplopen van het
toerental van de motor of het laten door-
slippen van de wielen kan leiden tot over-
verhitting en beschadiging van de transmissie.
Laat de motor minstens één minuut stationair
draaien met de keuzehendel in NEUTRAL na de
auto vijf keer heen en weer bewogen te hebben. U
voorkomt zo oververhitting en vermindert het
risico op een versnellingsbakdefect terwijl u lange
tijd bezig bent een auto vrij te krijgen.
OPMERKING: Als uw auto is uitgerust
met tractieregeling, zet dan dit systeem uit
voordat u probeert om de auto in een "heen-
en-weer gaande" beweging vrij te maken.
Raadpleeg "Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)"
in "Uw auto" voor meer informatie.
229UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 244 of 289

*** Het werkelijke interval voor het verversen van de
motorolie en het vervangen van het oliefilterelement is
afhankelijk van het gebruik van de auto en wordt
aangegeven door een meter of bericht (indien aanwe-
zig) op het dashboard, of is ten minste elke 24 maan-den.
Als het vereiste onderhoud achterwege
wordt gelaten, kan uw auto hierdoor
schade oplopen.
Periodieke controles
Na elke 1.000 km of voorafgaand aan lange ritten het
volgende controleren en eventueel bijvullen:
motorkoelvloeistof, remvloeistof, ruitensproeier- vloeistof en vloeistof voor stuurbekrachtiging;
bandenspanning en bandenconditie;
werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, enz.);
werking ruitenwissers/-sproeiers, wisserbladenstand en slijtage aan voor- en achterwisserbladen;
Controleer het motoroliepeil en vul zo nodig olie aan na elke 3.000 km. Gebruik van de auto onder zware
omstandigheden
Als u de auto voornamelijk onder een van de volgende
omstandigheden gebruikt:
trekken van aanhangwagen of caravan;
stoffige wegen;
korte (minder dan 7-8 km) en herhaalde ritten bij
temperaturen onder het vriespunt;
regelmatig stationair draaien, rijden van lange afstan- den met lage snelheden of het langdurig niet-
gebruiken van de auto. Voer de volgende controles
vaker uit dan is vermeld in het onderhoudsschema:
controleer remblokken voor op conditie en slijtage;
controleer of de grendels van de motorkap schoon zijn en controleer of de koppelingen gesmeerd en
schoon zijn.
controleer visueel de conditie van: motor versnel- lingsbak, pijpen en leidingen (uitlaat - brandstof -
remmen), rubberdelen (hoezen, manchetten enz.);
controleer de accustatus en het accuzuurniveau (elektrolyt);
doe een visuele controle van de conditie van de hulpaandrijfriemen;
controleer en vervang zo nodig de motorolie en het oliefilter;
Controleer en vervang zo nodig het pollenfilter;
Controleer en vervang zo nodig het luchtfilter.
controleer en vervang zo nodig het brandstoffilter.
237
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD