sensor FIAT FREEMONT 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2011, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2011Pages: 289, PDF Size: 5.06 MB
Page 24 of 289

claxon geeft een geluidsignaal. Als deze situatie zich
voordoet, schakelt u het alarmsysteem uit.
ALARMSYSTEEM HANDMATIG ANNULEREN
Het alarmsysteem wordt niet geactiveerd als u de
portieren vergrendelt via de handbediende
vergrendelknop.PREMIUM VEILIGHEIDSSYSTEEM —
INDIEN AANWEZIG
Het Premium-veiligheidssysteem bewaakt de portie-
ren, motorkapvergrendeling en het kofferbakdeksel te-
gen ongeoorloofde toegang en het contactslot tegen
ongeoorloofde bediening. Het systeem omvat ook een
inbraaksensor met dubbele functie, en een voertuig-
kantelsensor. De inbraaksensor bewaakt het interieur
van de auto door beweging te registreren. De kantel-
sensor van de auto bewaakt de auto tegen kantelen
(wegslepen, verwijderen van wielen, transport op een
veerboot, enz.). Ook is er een sirene met reserveaccu-
voeding inbegrepen, die onderbreking van voeding en
communicatie detecteert.
Als het autoalarm afgaat, klinkt de sirene gedurende
29 seconden, en gaan de koplampen aan en knipperen
de knipperlichten en zijknipperlichten nog eens 34 se-
conden. Het systeem herhaalt deze procedure bij
maximaal 8 inbraakpogingen in alle standen (portier
open, beweging, motorkap open, etc.), voordat het
systeem weer moet worden geactiveerd. Aan het einde
van elke activeringsgebeurtenis knipperen de lichten
gedurende 26 seconden.
Systeem activeren
Volg deze stappen voor het inschakelen van het alarm-
systeem:
1. Verwijder de sleutel uit het contactslot (raadpleeg
"Startprocedures" in "Starten en rijden" voor meer
informatie). 17
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 36 of 289

Eenheden
Druk op de schermtoets Units om dit scherm te
veranderen. Wanneer u toegang hebt tot dit scherm
kunt u de eenheden van de EVIC, kilometerteller en
het navigatiesysteem van US in metrische eenheden
veranderen. Druk op US of Metric; druk vervolgens op
de schermtoets met de pijl naar links. Als u doorgaat
wordt de geselecteerde eenheid weergegeven.
Gesproken antwoord
Druk op de schermtoets Voice Response om dit
scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit
scherm hebt, kunt u de Voice Response Length instel-
lingen veranderen. Druk om de Voice Response Length
te veranderen op de schermtoets Brief of Long en druk
vervolgens op de schermtoets met de pijl naar links.
Pieptonen aanraakscherm
Druk op de schermtoets Touch Screen Beep om dit
scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit
scherm hebt, kunt u schermtoetstonen in- of uitscha-
kelen. Druk, om het geluid bij aanraking te veranderen,
op de schermtoets On of Off. Druk daarna op de
schermtoets met de pijl naar links.
Scherm Brandstofbesparing
Druk op de schermtoets Fuel Saver Display om dit
scherm te veranderen. Het "ECO"-bericht wordt ge-
toond op het scherm in het instrumentenpaneel en kan
worden in- of uitgeschakeld. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Fuel Saver Display. Druk
vervolgens op de schermtoets met de pijl naar links.Klokje
Tijd instellen
Druk op de schermtoets Set Time om dit scherm te
veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt
kunt u de weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw
keuze te maken, op de schermtoets Set Time, stel de
uren en minuten met de schermtoetsen 'omhoog' en
'omlaag', selecteer AM ('s ochtends) of PM ('s middags),
selecteer 12 hr of 24 hr en druk tot slot op de
schermtoets met de pijl naar links wanneer alle keuzes
zijn gemaakt.
Tijdstatus tonen
Druk op de schermtoets Show Time Status om dit
scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit
scherm hebt kunt u de digitale klok in de statusbalk in-
of uitschakelen. Als u de instelling Show Time Status
wilt wijzigen, drukt u kort op de schermtoets On of Off
en daarna op de schermtoets met de pijl naar links.
Tijdsaanduiding synchroniseren
Druk op de schermtoets Sync Time om dit scherm te
veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt,
kunt u de tijd automatisch door de radio laten instellen.
Druk, om de Sync Time instelling te veranderen, op de
schermtoets On of Off. Druk daarna op de scherm-
toets met de pijl naar links.
Veiligheid / Hulp
Parkeersensoren
Druk op de schermtoets Park Assist om dit scherm te
veranderen. De parkeersensoren achter tasten het
29
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 40 of 289

Instellingen van het kompas
Afwijking
Druk op de schermtoets Variance om dit scherm te
veranderen. De kompasafwijking is het verschil tussen
het magnetische noorden en het geografische noorden.
Ter compensatie van de verschillen moet de kompas-
afwijking aan de hand van de zonekaart worden inge-
steld voor de zone waarin de auto wordt gebruikt.
Nadat u het kompas correct heeft ingesteld, worden de
verschillen automatisch gecompenseerd, zodat de
nauwkeurigheid van de kompasrichting optimaal is.OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voor-
werpen, zoals iPod's, mobiele telefoons, laptops en
radardetectors, op het dashboard liggen. Omdat zich
hier de kompasmodule bevindt, zou er interferentie
met de sensor van het kompas kunnen optreden,
waardoor de weergegeven waarden onbetrouwbaar
worden. (afb. 13)(afb. 13) Kaart kompasafwijking 33
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 44 of 289

Formaat van de tijdsaanduiding
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Set Time (stel tijd in), kies
12 hr of 24 hr en druk vervolgens op de schermtoets
met de pijl naar links wanneer alle keuzes zijn gemaakt.
Tijd in statusbalk weergeven
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
digitale klok in de statusbalk in- of uitschakelen. Als u
de instelling Show Time Status wilt wijzigen, drukt u
kort op de schermtoets On of Off en daarna op de
schermtoets met de pijl naar links.
Veiligheid / Hulp
Parkeersensoren
De parkeersensoren achter tasten het gebied achter de
auto af op obstakels indien de REVERSE (achteruit) is
ingeschakeld en de snelheid minder dan 18 km/h be-
draagt. Het systeem kan worden ingesteld met Sound
Only (alleen geluid), Sound and Display (geluid en
beeld) of worden uitgeschakeld (OFF). Als u de Park
Assist-status wilt wijzigen, drukt u kort op de knop Off,
Sound Only of Sounds and Display en daarna op de
schermtoets met de pijl naar links.
Achteruitrijcamera
Uw auto is mogelijk voorzien van een ParkView
®
achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het gebied achter
de auto op het scherm zien wanneer de schakelhendel
in de stand REVERSE (achteruit) wordt gezet. De
afbeelding wordt aan de bovenzijde van het aanraak-
scherm van de radio weergegeven, samen met dewaarschuwing "Controleer de gehele omgeving". Na
vijf seconden verdwijnt deze opmerking. De Park-
View
®camera bevindt zich aan de achterzijde van het
voertuig boven de kentekenplaat. Druk, om uw keuze
te maken, op de schermtoets Parkview Backup Camera
(achteruitrijcamera), kies On (Aan) of Off (Uit) en druk
vervolgens op de schermtoets met de pijl naar links.
Wegrijhulp op hellingen
Wanneer deze functie is geselecteerd, is het Hill Start
Assist (HSA) systeem actief. Raadpleeg "Elektronisch
remsysteem in "Starten en rijden" voor de werking van
het systeem en de bedieningsinformatie. Druk, om uw
keuze te maken, op de schermtoets Hill Start Assist.
Druk vervolgens op de schermtoets met de pijl naarlinks.
Verlichting
Uitschakelvertraging koplampen
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij
uitstappen de koplampen nog 30, 60 of 90 seconden
blijven branden. Druk, om de status van de Headlight
Off Delay te veranderen op de schermtoets 0, 30, 60 of
90. Druk daarna op de schermtoets met de pijl naarlinks.
Koplampen schakelen bij nadering in
Als deze functie is geselecteerd, zullen de koplampen
worden ingeschakeld en gedurende 0, 30, 60, of 90 se-
conden blijven branden wanneer de portieren worden
ontgrendeld via de afstandsbediening. Druk, om de
status van de Illuminated Approach te veranderen op
37
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 47 of 289

Uitschakelvertraging koplampenAls u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij uitstap-
pen de koplampen nog 30, 60 of 90 seconden blijven
branden. Druk, om de status van de Headlight Off Delay
te veranderen op de schermtoets 0, 30, 60 of 90. Druk
daarna op de schermtoets met de pijl naar links.Instellingen van het kompas
Afwijking
De kompasafwijking is het verschil tussen het magne-
tische noorden en het geografische noorden. Ter com-
pensatie van de verschillen moet de kompasafwijkingaan de hand van de zonekaart worden ingesteld voor
de zone waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct heeft ingesteld, worden de verschillen
automatisch gecompenseerd, zodat de nauwkeurigheid
van de kompasrichting optimaal is. OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voor-
werpen, zoals iPod's, mobiele telefoons, laptops en
radardetectors, op het dashboard liggen. Omdat zich
hier de kompasmodule bevindt, zou er interferentie
met de sensor van het kompas kunnen optreden,
waardoor de weergegeven waarden onbetrouwbaar
worden. (afb. 15)(afb. 15) Kaart kompasafwijking
40
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 127 of 289

WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading
van het voertuig en de weg- en rijom-
standigheden, die ervoor kunnen zorgen dat een
wiel wordt opgetild of het voertuig kantelt . Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voorko-
men dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt , met name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere voer-
tuigen worden geraakt . Gebruik de mogelijkhe-
den van een auto met ERM nooit op een roeke-
loze of gevaarlijke wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt .
ELEKTRONISCHE STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY CONTROL, ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit van
het voertuig in diverse rijomstandigheden. De ESC
corrigeert overstuur en onderstuur door het juiste
wiel of de juiste wielen af te remmen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het voertuig
te helpen bij het handhaven van de juiste baan.
De ESC gebruikt sensoren die zowel het door de
bestuurder gewenste traject als het werkelijke traject
van de auto detecteren. Als het werkelijke traject niet
overeenkomt met het gewenste traject, remt de ESC
het juiste wiel af om onder- of overstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto reageert in bochten te sterk op de stand van het stuurwiel. Onderstuur: de auto reageert in bochten onvol-
doende op de stand van het stuurwiel.
Bedrijfsmodi van de ESC
De ESC kent twee bedrijfsmodi.
Full On (Volledig aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESC. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. De ESC mag alleen we-
gens specifieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hier-
onder wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) voor nadere informatie.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
De toets "ESC OFF" (ESC uit) bevindt zich in de rij
schakelaars boven de airconditioning. Als u de bedrijfs-
modus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren,
drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC uit), waarna
het controle-/storingslampje elektronisch stabiliteits-
programma gaat branden. Als u de ESC opnieuw wilt
inschakelen, drukt u kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC On" (ESC aan) hersteld.
(afb. 100) OPMERKING: Om de trekkracht tijdens het rijden
met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het raadzaam de
functie "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) in te schakelen
door kort op de toets "ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
120
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 129 of 289

Het controlelampje elektronisch stabiliteits-
programma UIT duidt aan dat de elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC) is
uitgeschakeld.
ANTISLINGERREGELING (TSC)
De TSC maakt gebruik van sensoren in het voertuig die
een te grote slingering van de aanhanger detecteren.
De TSC wordt automatisch ingeschakeld zodra wordt
gedetecteerd dat de aanhanger gevaarlijk slingert.
Wanneer de TSC is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje elektronisch stabiliteitspro-
gramma, wordt het motorvermogen gereduceerd en
voelt u dat de wielen afzonderlijk worden afgeremd om
te proberen het slingeren van de aanhanger te stoppen. OPMERKING: Als het ESC-systeem in de stand
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat, wordt de TSC
wordt uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
DeTSC is niet in staat om het slingeren
van alle aanhangers te stoppen. Ga tij-
dens het trekken van een aanhanger altijd voor-
zichtig te werk en volg de aanbevelingen voor het
disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
“Trekken van een aanhanger ” onder “Starten en
rijden” voor meer informatie.
Als de TSC tijdens het trekken van een aanhan-
ger wordt ingeschakeld, brengt u de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats tot stilstand en
past u de belasting van de aanhanger aan om het
slingeren tegen te gaan.
Het niet naleven van deze waarschuwingen
kan een ongeluk en/of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
122UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 133 of 289

hoger is dan de aanbevolen waarden in de bandenspan-
ningstabel. Zodra het waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u de betreffende
band(en) op te pompen tot de waarde die in de ban-
denspanningstabel vermeld staat. Als dat is gebeurd,
dooft het waarschuwingslampje. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt en het waarschuwingslampje
dooft zodra het systeem de juiste bandenspanning
registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 mi-
nuten met een snelheid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze informatie ontvangt.
Het TPM-systeem is geoptimaliseerd
voor de standaard geleverde banden en
wielen. TPMS-druk en -waarschuwing
zijn ingesteld op de bandenmaat waarmee uw
auto is uitgerust . Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type kan
leiden tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade.Wielen van andere makelij kunnen schade
aan de sensors veroorzaken. Gebruik geen ban-
denafdichtingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met een
TPMS omdat dit schade aan de sensors kan ver-
oorzaken.
Plaats na het controleren of aanpassen van de
bandenspanning altijd de ventieldop terug. Dit
voorkomt het binnentreden van vocht en vuil in
het ventiel, waardoor de bandenspanning nadelig
wordt beïnvloed. OPMERKING:
Het TPM-systeem is niet bedoeld als vervanging voor
normaal onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
Het TPM-systeem mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter bij het aanpassen van de ban-denspanning.
Als u met een ruim onvoldoende opgepompte band
rijdt, raakt de band oververhit en kan een klapband
optreden. Een te lage bandenspanning verhoogt ook
het brandstofverbruik, vermindert de levensduur van
de band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het TPM-systeem is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en de bestuurder is er verantwoor-
delijk voor om de juiste bandenspanning te handhaven
met gebruik van een nauwkeurige bandenspanningsme-
ter, zelfs als de onderspanning nog niet op het peil is
gekomen waar het waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning aangaat.
Het TPMS registreert altijd de werkelijke banden-
spanning, ook als die spanning onder invloed van de
verschillen in seizoenstemperatuur verandert.
BASISSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) maakt
gebruik van draadloze technologie met op de velg
gemonteerde elektronische sensors die het spannings-
niveau meten. De sensors, die bij het ventiel op de
126
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 134 of 289

velgen zijn gemonteerd, sturen informatie over de
bandenspanning naar de ontvangstmodule. OPMERKING:Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de auto maandelijks con-
troleert en de banden zonodig op de juiste spanning
brengt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors bandenspanning
Waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden
en klinkt er een geluidssignaal. Als dit gebeurt, dient u
direct te stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning die in de
bandenspanningstabel staat vermeld. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwings-
lampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspan-
ning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
20 minuten met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze informatieontvangt.
TPMS waarschuwing controleren
Wanneer een systeemfout wordt gedetecteerd, gaat
het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
gedurende 75 seconden knipperen en blijft daarna branden. Bij een systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Als de contactschakelaar wordt uitgezet en
vervolgens weer aangezet, zal deze volgorde worden
herhaald indien de systeemfout zich nog steeds voor-
doet. Het waarschuwingslampje voor lage bandenspan-
ning gaat uit als de storing is opgeheven. Systeemfouten
kunnen optreden door de volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als men
langs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Als u de thuiskomer installeert in plaats van een
wegband waarvan de spanning onder de waarschu-
wingsgrens ligt, klinkt er een geluidssignaal en gaat het
TPM-verklikkerlampje aan als de auto opnieuw wordt
gestart.
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, begint het
TPMS-verklikkerlampje 75 seconden lang te knipperen
en blijft daarna aanhoudend branden.
127UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 135 of 289

4. Elke keer dat de auto opnieuw wordt gestart, klinkt
er een geluidssignaal en gaat het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gedurende 75 seconden
knipperen en daarna aanhoudend branden.
5. Nadat de oorspronkelijke band is gerepareerd of
vervangen en op de auto is gelegd in plaats van de
thuiskomer, wordt het TPMS automatisch bijgewerkt
en gaat het TPM-verklikkerlampje uit, mits alle wegban-
den de juiste spanning hebben. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
24 km/u moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze
informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningssysteem (TPMS)
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld door alle
vier banden- en wielstellen (wegbanden) te vervangen
met banden- en wielstellen zonder TPMS-sensors, zo-
als wanneer u banden en wielen voor de winter op de
auto aanbrengt.
Om het TPMS buiten werking te stellen moet u eerst
alle vier banden- en wielstellen (wegbanden) vervangen
met banden zonder TPM-sensors (bandenspannings-
controle). Rij daarna minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/u. Het TPMS geeft een
geluidssignaal af en het TPM-verklikkerlampje knippert
75 seconden lang en blijft daarna aanhoudend branden.
De volgende keer dat de auto wordt gestart, geeft het
TPM-systeem geen geluidssignaal meer af en gaat het
waarschuwingslampje voor lage bandenspanning niet
meer branden.Om het TPMS weer in werking te stellen moet u eerst
alle vier banden- en wielstellen (wegbanden) vervangen
met banden met TPM-sensors (bandenspanningscon-
trole). Rij daarna tot 20 minuten met een snelheid van
meer dan 25 km/u. Het geluidssignaal van het TPM-
systeem klinkt en het verklikkerlampje knippert gedu-
rende 75 seconden.
PREMIUM-SYSTEEM – INDIEN AANWEZIG
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) maakt
gebruik van draadloze technologie met op de velg
gemonteerde elektronische sensors die het spannings-
niveau meten. De sensors, die bij het ventiel op de
velgen zijn gemonteerd, sturen informatie over de
bandenspanning naar de ontvangstmodule. OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de auto maandelijks con-
troleert en de banden zonodig op de juiste spanning
brengt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors bandenspanning
Drie startmodules (aangebracht in drie van de vier wielholten)
Verschillende boodschappen van het bandenspan- ningscontrolesysteem (TPMS) die verschijnen op het
scherm van het elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC)
Waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
128
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD