display FIAT FREEMONT 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2012, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2012Pages: 356, PDF Size: 8.41 MB
Page 77 of 356

Als de airco niet zo goed werkt als u verwacht,
controleert u of de voorzijde van de airco-condensor
(vóór de radiator) is verstopt door vuil of insecten.
Maak schoon door voorzichtig water te spuiten vanaf
de achterzijde van de radiator en door de condensor
heen. Beschermhoezen kunnen de luchtstroom door
de condensor hinderen, waardoor de prestaties van de
airco terug kunnen lopen.
RecirculatietoetsWanneer de buitenlucht rook, onprettige
luchtjes of veel vocht bevat, of wanneer een
snelle koeling gewenst is, kunt u de binnen-
lucht laten circuleren door de recirculatie-
toets in te drukken. Wanneer deze toets geselecteerd
is brandt de recirculatie-indicator. Druk de toets nog-
maals in om de recirculatiemodus uit te schakelen en
buitenlucht te laten binnenstromen. OPMERKING: Bij koud weer kunnen de ruiten, bij
gebruik van de recirculatiefunctie, sneller beslaan. De
recirculatiestand mag niet gebruikt worden in de ven-
tilatiestanden Mix, Vloer en Ontdooien, anders ver-
loopt het ontwasemen minder snel. De circulatiestand
wordt automatisch geannuleerd zodra u deze ventila-
tiestanden selecteert. Als u de recirculatiestand pro-
beert in te schakelen terwijl een van deze standen
actief is, gaat de LED in de bedieningsknop knipperen
om vervolgens uit te gaan. AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING (ATC)
De toetsen van de ATC bevinden zich in het midden op
het instrumentenpaneel.
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect
Touch™ display.
Automatische werking
1. Druk op de toets of schermtoets AUTO (9) op het
paneel Automatic Temperature Control (ATC).
2. Stel vervolgens de door u gewenste temperatuur in m.b.v. de temperatuurregelknoppen of -toetsen (6,
7, 10 en 11) voor de bestuurderszijde en de passa-
gierszijde. Zodra de gewenste temperatuur wordt
aangegeven, zorgt het systeem dat dit comfortni-
veau wordt bereikt en automatisch wordt gehand-
haafd.
3. Zodra het systeem eenmaal volgens uw comfortni- veau is ingesteld, hoeven de instellingen niet op-
nieuw te worden aangepast. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het systeem automatisch
zijn gang laat gaan.
OPMERKING:
De temperatuurinstellingen hoeft u niet aan te pas-
sen voor een warm of koud voertuig. Het systeem kiest
automatisch zelf de temperatuur, de luchtverdeling en
het aanjagertoerental om zo snel mogelijk comfort tebieden.
71UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 143 of 356

Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en de banden
met te lage spanning (knipperend op het EVIC-scherm)
op de spanning te brengen die in de bandenspannings-
tabel staat vermeld. Het systeem wordt automatisch
bijgewerkt, het knipperen van de te lage waarden in de
grafiek op het EVIC-display stopt en het waarschu-
wingslampje dooft zodra het systeem de juiste banden-
spanning registreert. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 20 minuten met een snelheid boven de 24 km/u
moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze informa-
tie ontvangt.
TPMS waarschuwing controleren
Als een fout in het systeem wordt ontdekt gaat het
Waarschuwingslampje voor het meten van banden-
spanning 75 seconden lang knipperen en blijft daarna
branden. Bij een systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Verder verschijnt er op het EVIC 3 seconden
lang het bericht "CHECK TPM SYSTEM" (TPM-
SYSTEEM CONTROLEREN) en daarna worden er
streepjes (- -) weergegeven in plaats van de banden-
spanning om aan te geven welke sensor niet meer
opneemt. (afb. 102)
Als de contactschakelaar wordt uitgezet en vervolgens
weer aangezet, zal deze volgorde worden herhaald
indien de systeemfout zich nog steeds voordoet. Als de
storing in het systeem is opgeheven, stopt het waar-
schuwingslampje met knipperen, verdwijnt het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" van het EVIC-display en ver-
schijnt er een spanningwaarde in plaats van de tweestreepjes. Systeemfouten kunnen optreden door de
volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als men
langs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
(afb. 102) 137
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 146 of 356

PARKSENSE
®WAARSCHUWINGSSCHERM
Het ParkSense®
waarschuwingsscherm wordt alleen
weergegeven als Sound and Display (beeld en geluid)
m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem is geselecteerd.
Raadpleeg “Uconnect Touch™ instellingen” voor meer
informatie.
Het ParkSense
®waarschuwingsscherm bevindt zich in
het elektronisch voertuig informatie centrum (EVIC).
Het zorgt voor visuele waarschuwingen om de afstand
tussen de achterzijde - bumper en het gedetecteerde
obstakel weer te geven. Raadpleeg "Instellingen Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)" voor
meer informatie.
PARKSENSE®DISPLAY
Als de transmissie in REVERSE (achteruit) staat, scha-
kelt het waarschuwingsdisplay in en geeft de systeem-
status weer. (afb. 103) (afb. 104)
(afb. 103) Display parkeersensoren achter(afb. 104)
Parkeersensoren achter uit (OFF)
140
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 147 of 356

Het systeem geeft een gedetecteerd obstakel aan met
drie boogjes en laat gedurende een halve seconde een
toon horen. Als de auto het object nadert, zal het
EVIC-display minder bogen laten zien en de geluids-
toon zal veranderen van langzaam naar snel tot onon-
derbroken. (afb. 105) (afb. 106) (afb. 107)(afb. 105)Langzame toon
(afb. 106) Snelle toon(afb. 107)
Ononderbroken toon
141
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 148 of 356

De auto is dichtbij het obstakel als het EVIC-display
een knipperende boog laat zien en een ononderbroken
toon laat horen. De volgende tabel illustreert de wer-
king van het waarschuwingssysteem wanneer een ob-
stakel wordt waargenomen:
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (cm) Meer dan
200 cm 200-100 cm 100-65 cm 65-30 cm Minder dan
30 cm
Hoorbare waar- schuwinggong Geen Eerste 1/2
tweede toon Slow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulp aan Waarschuwing voorwerp gede-tecteerd Waarschuwing
voorwerp gede- tecteerd Waarschuwing
voorwerp gede- tecteerd Waarschuwing
voorwerp gede- tecteerd
Boogjes Geen 3 brandend (continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
PARKSENSE
®IN- EN UITSCHAKELEN
ParkSense
®kan m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem
worden in- en uitgeschakeld. De beschikbare keuzes
zijn: OFF (uit), Sound Only (alleen geluid) of Sound and
Display (geluid en beeld). Raadpleeg “Uconnect
Touch™ instellingen” voor meer informatie.
Wanneer de schermtoets ParkSense
®
wordt inge-
drukt om het systeem uit te schakelen, verschijnt op
het EVIC-display gedurende vijf seconden het bericht
"PARK ASSIST OFF". Raadpleeg “Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)” voor meer informatie.
Als de keuzehendel in de stand REVERSE (achteruit) wordt gezet en het systeem is uitgeschakeld, verschijnt
op het EVIC het bericht "PARK ASSIST OFF" (parkeer-
hulp uitgeschakeld) zolang de keuzehendel in REVERSE
staat.
Het ParkSense
®systeem werkt met vier sensoren in
de achterbumper en kan obstakels waarnemen tot op
200 cm afstand van de bumper. ParkSense
®zorgt voor
zowel zichtbare als hoorbare waarschuwingen om de
afstand tot het obstakel aan te duiden.
142
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 149 of 356

ONDERHOUD VAN DE PARKSENSE
®
PARKEERSENSOREN ACHTER
Wanneer de ParkSense
®parkeersensoren achter niet
correct werken, laat het Elektronisch Voertuig Infor-
matie Centrum (EVIC) de gong eenmaal per contact-
cyclus klinken en verschijnt op de display het bericht
"CLEAN PARK ASSIST SENSORS" (parkeersensoren
reinigen) of "SERVICE PARK ASSIST SYSTEM" (laat
parkeersensoren repareren). Raadpleeg “Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)” voor meer infor-
matie. Wanneer het keuzehendel in de stand REVERSE
wordt gezet en het systeem heeft een storing gedetec-
teerd, wordt het bericht "CLEAN PARK ASSIST SEN-
SORS" (parkeersensoren reinigen) of "SERVICE PARK
ASSIST SYSTEM" (laat parkeersensoren repareren)
vertoond zolang de keuzehendel in de stand REVERSE
staat. In een dergelijk geval werkt ParkSense
®niet.
Als "CLEAN PARK ASSIST SENSORS" verschijnt en de
achterzijde / achterbumper is schoon en vrij van
sneeuw, ijs, modder, vuil e.d., raadpleeg dan uw er-
kende dealer.
Wanneer de melding "SERVICE PARK ASSIST SYS-
TEM" (laat parkeersensoren repareren) op het EVIC
verschijnt, dient u contact op te nemen met een er-
kende dealer.
PARKSENSE
®SYSTEEM REINIGEN
Reinig de ParkSense
®
sensoren met water, een
schoonmaakmiddel voor auto's en een zachte doek.
Gebruik geen ruwe of harde doek. Steek geen voor- werpen in de sensors en bekras deze niet. Hierdoor
kunnen de sensors beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ GEBRUIK
VAN HET PARKSENSE
®SYSTEEM
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van sneeuw,
ijs. modder, vuil e.d. om het ParkSense
®
systeem
correct te laten werken.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen
van trillingen kunnen de werking van ParkSense
®na-
delig beïnvloeden.
Wanneer u de ParkSense
®parkeerhulp uitschakelt,
verschijnt op de EVIC het bericht "PARK ASSIST OFF"
(parkeerhulp uitgeschakeld). Wanneer u ParkSense
®
uitgeschakeld, blijft deze uitgeschakeld, ook wanneer u
het contact weer aanzet, totdat u het systeem opnieuw
inschakelt.
Als u de keuzehendel in de stand REVERSE (achter-
uit) zet en ParkSense
®is uitgeschakeld, zal het EVIC
het bericht "PARK ASSIST DISABLED" (Parkeerhulp
uitgeschakeld) weergeven zolang de transmissie in RE-
VERSE staat.
Reinig de ParkSense®sensoren regelmatig, maar let
daarbij op dat u geen krassen of schade toebrengt. De
sensors mogen niet bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontreiniging van de sensors
143
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 150 of 356

kan leiden tot een slechte systeemwerking. Het Park- Sense
®systeem kan obstakels achter de auto/bumper
over het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat er een
obstakel achter de auto/bumper aanwezig is.
Voorwerpen zoals fietsendragers, trekhaken, etc.
mogen tijdens het rijden niet binnen 30 cm van de
achterbumper zijn geplaatst. Als dit wel het geval is, zal
het systeem een nabijgelegen voorwerp mogelijk inter-
preteren als een sensorprobleem en de melding "SER-
VICE PARK ASSIST SYSTEM" (laat parkeersensoren
repareren) tonen op het EVIC. ParkSense
®
is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is niet
in staat ieder voorwerp, inclusief kleine
obstakels, waar te nemen. Stoepranden kunnen
tijdelijk of helemaal niet worden gedetecteerd.
Op kleine afstanden worden obstakels boven of
onder de sensors niet gedetecteerd.
Bij gebruik van ParkSense
®moet u langzaam
rijden, zodat u tijdig kunt stoppen wanneer een
obstakel wordt gedetecteerd. Het is raadzaam om
over uw schouder te kijken tijdens het gebruik van
ParkSense
®.
WAARSCHUWING!
De bestuurder moet altijd voorzichtig
blijven bij het achteruitrijden, zelfs bij
het gebruik van de ParkSense
®parkeersensoren.
Controleer het gebied achter de auto altijd zorg-
vuldig, kijk naar achteren en wees bedacht op
voetgangers, dieren, andere voertuigen, obstakels
en dode hoeken. U bent verantwoordelijk voor de
veiligheid en dient uw aandacht voortdurend bij
de omgeving te houden. Anders bestaat er een
risico op ernstig of dodelijk letsel.
Het wordt sterk aanbevolen om voordat u de
ParkSense
®parkeersensoren achter gaat gebrui-
ken de trekhaak van de auto te verwijderen als
deze niet wordt gebruikt . Als u dit niet doet , kan
persoonlijk letsel of schade aan voertuigen ont-
staan doordat de trekhaak zich veel dichter bij
het obstakel bevindt dan de achterbumper als
het waarschuwingsdisplay de knipperende boog
laat zien en de aanhoudende toon laat horen.
Afhankelijk van de afmetingen en vorm van de
trekhaak is het ook mogelijk dat de sensors de
trekhaak detecteren en abusievelijk aangeven
dat er een obstakel achter de auto aanwezig is.
144
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 172 of 356

Beeldinstellingen (afb. 117)
Wanneer u een videobron (dvd-video met disk in
afspeelmodus, Aux-video, enz.) bekijkt, activeert u het
menu Display Settings (Beeldinstellingen) door op de
toets SETUP van de afstandsbediening te drukken.
Deze instellingen bepalen de weergave van het beeld
op het scherm. De fabrieksinstellingen zijn bedoeld
voor optimale weergave,waardoor het onder normale
omstandigheden niet nodig is deze instellingen te wij-zigen.
Om de instellingen te wijzigen drukt u op de navigatie-
toetsen van de afstandsbediening (▴,▾ ) om een optie te
selecteren en drukt u vervolgens op de navigatietoet-
sen van de afstandsbediening ( ▸,◂ ) om de waarde van
de geselecteerde optie te wijzigen. Om alle standaard-
waarden van de instellingen te herstellen, kiest u de menuoptie Default Settings (Standaardinstellingen) en
drukt u op de ENTER-toets van de afstandsbediening.
De diskfuncties regelen de instellingen van de externe
dvd-speler (voor bepaalde uitvoeringen/markten) voor
de dvd die in de externe speler wordt bekeken.
Luisteren naar audio met gesloten scherm
Alleen luisteren naar het audiodeel van het kanaal, met
het scherm gesloten:
Stel het geluid in op de gewenste bron en het ge-
wenste kanaal.
Sluit het beeldscherm.
Om de huidige audiomodus te wijzigen drukt u op de toets MODUS van de afstandsbediening. Hierdoor
wordt automatisch de volgende beschikbare audio-
modus geselecteerd zonder het menu Mode Select
(Modus kiezen) te gebruiken.
Als het scherm weer wordt geopend, gaat het beeld- scherm automatisch aan en wordt het juiste scherm-
menu of medium weergegeven.
Als het scherm is gesloten en u geen geluid hoort,
controleer dan of hoofdtelefoon is ingeschakeld (het
lampje ON brandt) en de keuzeschakelaar van de
hoofdtelefoon op het gewenste kanaal staat. Wanneer
de hoofdtelefoon is ingeschakeld, druk dan op de aan/
uit-toets van de afstandsbediening om het geluid in te
schakelen. Indien u nog steeds niets hoort, controleer
dan of de batterijen in de hoofdtelefoons niet leeg zijn.(afb. 117) Weergave videoscherminstellingen
166
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 255 of 356

Display Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Het Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
heeft een interactief scherm dat zich in de instrumen-
tengroep bevindt. Raadpleeg “Elektronisch voertuig-
systeem (EVIC)” in “Uw auto” voor meer informatie.
8. Controlelampje Parkeerlicht/koplampen AAN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)Dit lampje gaat branden wanneer het stads-
licht of de koplampen aanstaan. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer infor-
matie.)
9. Bandenspanningslampje (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspanningensticker. (Als
uw voertuig banden heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspanningensticker,
moet u de juiste bandenspanning voor die bandenbepalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust
met een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS), dat
ervoor zorgt dat het verklikkerlampje voor een te lage
bandenspanning gaat branden wanneer de spanning in
een of meer banden duidelijk te laag is. Als het verklik-
kerlampje voor een te lage bandenspanning gaat bran- den, moet u dus zo snel mogelijk stoppen en uw
banden controleren en deze tot de juiste bandenspan-
ning oppompen. Als u met een ruim onvoldoende
opgepompte band rijdt, raakt de band oververhit en
kan een klapband optreden. Een te lage bandenspan-
ning verhoogt ook het brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en kan het rij- en remgedrag
van de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen vervan-
ging voor een juist onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste
bandenspanning te handhaven, zelfs wanneer de ban-
denspanning nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatielampje
voor TPMS-storingen dat aangeeft wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het indicatielampje voor TPMS-
storingen werkt in combinatie met het bandenspan-
ningsverklikkerlampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer één
minuut lang en blijft daarna aanhoudend verlicht. Zo-
lang er sprake van een defect blijft, vindt deze reeks
handelingen plaats telkens als het voertuig daarna
wordt gestart. Als het foutmeldingslampje verlicht is, is
het mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt gede-
tecteerd of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alternatieve banden of
wielen op het voertuig waardoor de juiste werking van
het TPMS wordt verhinderd. Controleer altijd het
249UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD