sensor FIAT FREEMONT 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2012, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2012Pages: 356, PDF Size: 8.41 MB
Page 24 of 356

PREMIUM BEVEILIGINGSSYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het premium beveiligingssysteem bewaakt de portie-
ren, motorkapvergrendeling en achterklep van de auto
tegen toegang door onbevoegden en de contactscha-
kelaar tegen onbevoegd gebruik. Het systeem maakt
tevens gebruik van een inbraaksensor met dubbele
functie en een voertuigkantelsensor. De inbraaksensor
bewaakt tegen beweging in het interieur van de auto.
De voertuigkantelsensor bewaakt de auto tegen kan-
telbewegingen (wegslepen, wielen verwijderen, veer-
bootvervoer, enz.). Een sirene met noodstroomvoor-
ziening, die onderbrekingen van de voeding en
communicatie detecteert, is tevens inbegrepen.
In het geval dat het beveiligingssysteem wordt geacti-
veerd, zal de sirene gedurende 29 seconden afgaan en
zullen de koplampen worden ingeschakeld en de rich-
tingaanwijzers en zijknipperlichten knipperen gedu-
rende een extra 34 seconden. Het systeem herhaalt
deze procedure bij maximaal 8 inbraakpogingen in alle
standen (portier open, beweging, motorkap open,
etc.), voordat het systeem weer moet worden geacti-
veerd. Aan het einde van elke activeringsgebeurtenis
knipperen de lichten gedurende 26 seconden.SYSTEEM ACTIVEREN
Volg deze stappen voor het inschakelen van het alarm-
systeem:
1. Verwijder de sleutel uit het contactslot (raadpleeg
"Startprocedures" in "Starten en rijden" voor meer
informatie).
Controleer bij voertuigen die zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go, dat het contactslot in de stand
"OFF" staat.
Controleer bij voertuigen die niet zijn uitgerust
met Keyless Enter-N-Go, dat het contactslot in de
stand "OFF" staat en dat de sleutel is verwijderd uit
het contactslot.
2. Sluit het voertuig af op een van de volgende manie- ren:
Druk op de vergrendeltoets LOCK van de portier-
vergrendeling aan de binnenzijde terwijl de
bestuurders- en/of passagiersdeur open staat.
Druk op de vergrendeltoets LOCK van de Passive
Entry-handgreep aan de buitenzijde, terwijl een
sleutelhouder zich ook aan buitenzijde bevindt
(raadpleeg "Keyless Enter-N-Go" in "Uw auto" voor
meer informatie).
Druk op de afstandsbediening (RKE) de vergren-
deltoets LOCK in.
3. Sluit eventueel openstaande portieren.
18
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 37 of 356

Touch Screen Beep (Pieptonen aanraakscherm)(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de schermtoets Touch Screen Beep om dit
scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit
scherm hebt, kunt u schermtoetstonen in- of uitscha-
kelen. Druk, om het geluid bij aanraking te veranderen,
op de schermtoets On of Off. Druk daarna op de
schermtoets met de pijl naar links. Klok
Set Time (Tijd instellen) (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de schermtoets Set Time om dit scherm te
veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt
kunt u de weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw
keuze te maken, op de schermtoets Set Time, stel de
uren en minuten met de schermtoetsen 'omhoog' en
'omlaag', selecteer AM ('s ochtends) of PM ('s middags),
selecteer 12 hr of 24 hr en druk tot slot op de
schermtoets met de pijl naar links wanneer alle keuzes
zijn gemaakt.
Show Time Status (Tijdstatus tonen) (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de schermtoets Show Time Status om dit
scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit
scherm hebt kunt u de digitale klok in de statusbalk in-
of uitschakelen. Als u de instelling Show Time Status
wilt wijzigen, drukt u kort op de schermtoets On of Off
en daarna op de schermtoets met de pijl naar links. Sync Time (Tijdsaanduiding synchroniseren)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de schermtoets Sync Time om dit scherm te
veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt,
kunt u de tijd automatisch door de radio laten instellen.
Druk, om de Sync Time instelling te veranderen, op de
schermtoets On of Off. Druk daarna op de scherm-
toets met de pijl naar links.
Veiligheid / Hulp
Parkeerhulp (voor bepaalde uitvoeringen/ markten)
Druk op de schermtoets Park Assist om dit scherm te
veranderen. De parkeersensoren achter tasten het
gebied achter de auto af op obstakels indien de versnel-
lingspook in de achteruitversnelling staat en de snel-
heid lager is dan 18 km/u. Het systeem kan worden
ingesteld met Sound Only (alleen geluid), Sound and
Display (geluid en beeld) of worden uitgeschakeld
(OFF). Als u de Park Assist-status wilt wijzigen, drukt u
kort op de knop Off, Sound Only of Sounds and Display
en daarna op de schermtoets met de pijl naar links.
Wegrijhulp op hellingen (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de schermtoets Hill Start Assist om dit
scherm te veranderen. Wanneer deze functie is gese-
lecteerd, is het Hill Start Assist (HSA) systeem actief.
Raadpleeg "Elektronisch remsysteem in "Starten en
rijden" voor de werking van het systeem en de bedie-
ningsinformatie. Druk, om uw keuze te maken, op de
31
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 41 of 356

Compass Settings (instellingen van het
kompas)
Afwijking (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk op de schermtoets Variance om dit scherm te
veranderen. De kompasafwijking is het verschil tussen
het magnetische noorden en het geografische noorden.
Ter compensatie van de verschillen moet de kompas-
afwijking aan de hand van de zonekaart worden inge-
steld voor de zone waarin de auto wordt gebruikt.
Nadat u het kompas correct heeft ingesteld, worden deverschillen automatisch gecompenseerd, zodat de
nauwkeurigheid van de kompasrichting optimaal is. OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voor-
werpen, zoals iPod's, mobiele telefoons, laptops en
radardetectors, op het dashboard liggen. Omdat zich
hier de kompasmodule bevindt, zou er interferentie
met de sensor van het kompas kunnen optreden,
waardoor de weergegeven waarden onbetrouwbaar
worden. (afb. 13)(afb. 13)
Kaart kompasafwijking
35
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 45 of 356

Klok
Sync Time with GPS (Tijdsaanduidingsynchroniseren met GPS) (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt, kunt u de tijd
automatisch door de radio laten instellen. Druk, om de
Sync Time instelling te veranderen, op de schermtoets
On of Off. Druk daarna op de schermtoets met de pijl
naar links.
Uren instellen (voor bepaalde uitvoeringen/ markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Set Time (stel tijd in), stel
de uren in met de schermtoetsen up (omhoog) en
down (omlaag) en druk vervolgens op de schermtoets
met de pijl naar links wanneer alle keuzes zijn gemaakt.
Minuten instellen (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Set Time (stel tijd in), stel
de minuten in met de schermtoetsen up (omhoog) en
down (omlaag) en druk vervolgens op de schermtoets
met de pijl naar links wanneer alle keuzes zijn gemaakt. Tijdformaat (voor bepaalde uitvoeringen/
markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Set Time (stel tijd in), kies
12 hr of 24 hr en druk vervolgens op de schermtoets
met de pijl naar links wanneer alle keuzes zijn gemaakt.
Show Time in Status Bar (Tijd in statusbalk
weergeven) (voor bepaalde uitvoeringen/
markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
digitale klok in de statusbalk in- of uitschakelen. Als u
de instelling Show Time Status wilt wijzigen, drukt u
kort op de schermtoets On of Off en daarna op de
schermtoets met de pijl naar links.
Veiligheid / Hulp
Parkeerhulp (voor bepaalde uitvoeringen/ markten)
De parkeersensoren achter tasten het gebied achter de
auto af op obstakels indien de versnellingspook in de
achteruitversnelling staat en de snelheid lager is dan
18 km/u. Het systeem kan worden ingesteld met Sound
Only (alleen geluid), Sound and Display (geluid en
beeld) of worden uitgeschakeld (OFF). Als u de Park
Assist-status wilt wijzigen, drukt u kort op de knop Off,
Sound Only of Sounds and Display en daarna op de
schermtoets met de pijl naar links.
39
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 49 of 356

Compass Settings (instellingen van het
kompas)
Afwijking (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De kompasafwijking is het verschil tussen het magne-
tische noorden en het geografische noorden. Ter com-
pensatie van de verschillen moet de kompasafwijking
aan de hand van de zonekaart worden ingesteld voor
de zone waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct heeft ingesteld, worden de verschillenautomatisch gecompenseerd, zodat de nauwkeurigheid
van de kompasrichting optimaal is. OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voor-
werpen, zoals iPod's, mobiele telefoons, laptops en
radardetectors, op het dashboard liggen. Omdat zich
hier de kompasmodule bevindt, zou er interferentie
met de sensor van het kompas kunnen optreden,
waardoor de weergegeven waarden onbetrouwbaar
worden. (afb. 15)(afb. 15)
Kaart kompasafwijking
43
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 132 of 356

WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading
van het voertuig en de weg- en rijom-
standigheden, die ervoor kunnen zorgen dat een
wiel wordt opgetild of het voertuig kantelt . Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voorko-
men dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt , met name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere voer-
tuigen worden geraakt . Gebruik de mogelijkhe-
den van een auto met ERM nooit op een roeke-
loze of gevaarlijke wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt .
ELEKTRONISCHE STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY CONTROL, ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit van
het voertuig in diverse rijomstandigheden. De ESC
corrigeert overstuur en onderstuur door het juiste
wiel of de juiste wielen af te remmen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het voertuig
te helpen bij het handhaven van de juiste baan.
De ESC gebruikt sensoren die zowel het door de
bestuurder gewenste traject als het werkelijke traject
van de auto detecteren. Als het werkelijke traject niet
overeenkomt met het gewenste traject, remt de ESC
het juiste wiel af om onder- of overstuur tegen te gaan. Overstuur: de auto reageert in bochten te sterk op
de stand van het stuurwiel.
Onderstuur: de auto reageert in bochten onvol- doende op de stand van het stuurwiel.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer grip op het weg-
dek.
ESC kan geen ongelukken voorkomen, ook niet
de ongelukken die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op een zeer
glad wegoppervlak of aquaplaning. ESC kan ook
geen ongelukken voorkomen die worden veroor-
zaakt door verlies van de controle over het voer-
tuig als gevolg van verkeerd handelen van de
bestuurder op de omstandigheden. Alleen een
oplettende en bekwame bestuurder met een vei-
lige rijstijl kan ongelukken voorkomen!
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ESC nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
waardoor de veiligheid van de bestuurder of an-
deren in gevaar wordt gebracht .
Bedrijfsmodi van de ESC
De ESC kent twee bedrijfsmodi.
126
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 135 of 356

manoeuvre die de activering van het ESC-systeem
heeft veroorzaakt.Het controlelampje elektronisch stabiliteits-
programma UIT duidt aan dat de elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC) is
uitgeschakeld.
ANTISLINGERREGELING (TSC)
De TSC maakt gebruik van sensoren in het voertuig die
een te grote slingering van de aanhanger detecteren.
De TSC treedt automatisch in werking zodra bemerkt
wordt dat de aanhanger gevaarlijk slingert. Wanneer de
TSC is ingeschakeld, knippert het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma,
wordt het motorvermogen gereduceerd en voelt u dat
de wielen afzonderlijk worden afgeremd om te probe-
ren het slingeren van de aanhanger te stoppen. OPMERKING: Als het ESC-systeem in de stand
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat, wordt de TSC
wordt uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
DeTSC is niet in staat om het slingeren
van alle aanhangers te stoppen. Ga tij-
dens het trekken van een aanhanger altijd voor-
zichtig te werk en volg de aanbevelingen voor het
disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
“Trekken van een aanhanger ” onder “Starten en
rijden” voor meer informatie.
Als de TSC aangaat tijdens het trekken van een
aanhanger, moet u het voertuig zo snel mogelijk
op een veilige plaats aan de kant zetten en de
lading van de aanhanger opnieuw verdelen om
het slingeren tegen te gaan.
Het niet naleven van deze waarschuwingen
kan een ongeluk en/of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
129UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 139 of 356

Het TPM-systeem blijft de bestuurder waarschuwen
zolang er niets aan de lage spanning gedaan wordt, en
schakelt pas uit als de bandenspanning gelijk is aan of
hoger is dan de aanbevolen waarden in de bandenspan-
ningstabel. Zodra het waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u de betreffende
band(en) op te pompen tot de waarde die in de ban-
denspanningstabel vermeld staat. Als dat is gebeurd,
dooft het waarschuwingslampje. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt en het waarschuwingslampje
dooft zodra het systeem de juiste bandenspanning
registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 mi-
nuten met een snelheid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze informatie ontvangt.
Het TPM-systeem is geoptimaliseerd
voor de standaard geleverde banden en
wielen. TPMS-druk en -waarschuwing
zijn ingesteld op de bandenmaat waarmee uw
auto is uitgerust . Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type kan
leiden tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade.Wielen van andere makelij kunnen schade
aan de sensors veroorzaken. Gebruik geen ban-
denafdichtingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met een
TPMS omdat dit schade aan de sensors kan ver-
oorzaken.
Plaats na het controleren of aanpassen van de
bandenspanning altijd de ventieldop terug. Dit
voorkomt het binnentreden van vocht en vuil in
het ventiel, waardoor de bandenspanning nadelig
wordt beïnvloed.
OPMERKING:
Het TPM-systeem is niet bedoeld als vervanging voor
normaal onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
Het TPM-systeem mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter bij het aanpassen van de ban-denspanning.
133
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 140 of 356

Als u met een ruim onvoldoende opgepompte band
rijdt, raakt de band oververhit en kan een klapband
optreden. Een te lage bandenspanning verhoogt ook
het brandstofverbruik, vermindert de levensduur van
de band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het TPM-systeem is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en de bestuurder is er verantwoor-
delijk voor om de juiste bandenspanning te handhaven
met gebruik van een nauwkeurige bandenspanningsme-
ter, zelfs als de onderspanning nog niet op het peil is
gekomen waar het waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning aangaat.
Het TPMS registreert altijd de werkelijke banden-
spanning, ook als die spanning onder invloed van de
verschillen in seizoenstemperatuur verandert.
BASISSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) maakt
gebruik van draadloze technologie met op de velg
gemonteerde elektronische sensors die het spannings-
niveau meten. De sensors, die bij het ventiel op de
velgen zijn gemonteerd, sturen informatie over de
bandenspanning naar de ontvangstmodule. OPMERKING:Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de auto maandelijks con-
troleert en de banden zonodig op de juiste spanning
brengt. De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors bandenspanning
Waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in de instrumentengroep het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden
en klinkt er een geluidssignaal. Als dit gebeurt, dient u
direct te stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning die in de
bandenspanningstabel staat vermeld. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwings-
lampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspan-
ning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
20 minuten met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze informatieontvangt.
TPMS waarschuwing controleren
Als een fout in het systeem wordt ontdekt gaat het
Waarschuwingslampje voor het meten van banden-
spanning 75 seconden lang knipperen en blijft daarna
branden. Bij een systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Als de contactschakelaar wordt uitgezet en
vervolgens weer aangezet, zal deze volgorde worden
134UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 141 of 356

herhaald indien de systeemfout zich nog steeds voor-
doet. Het waarschuwingslampje voor lage bandenspan-
ning gaat uit als de storing is opgeheven. Systeemfouten
kunnen optreden door de volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als menlangs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Als u de thuiskomer installeert in plaats van een
wegband waarvan de spanning onder de waarschu-
wingsgrens ligt, klinkt er een geluidssignaal en gaat het
TPM-verklikkerlampje aan als de auto opnieuw wordt
gestart.
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, gaat het
waarschuwingslampje voor lage bandenspanning gedu-
rende 75 seconden knipperen en daarna aanhoudendbranden. 4. Elke keer dat de auto opnieuw wordt gestart, klinkt
er een geluidssignaal en gaat het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gedurende 75 seconden
knipperen en daarna aanhoudend branden.
5. Nadat de oorspronkelijke band is gerepareerd of
vervangen en op de auto is gelegd in plaats van de
thuiskomer, wordt het TPMS automatisch bijgewerkt
en gaat het TPM-verklikkerlampje uit, mits alle wegban-
den de juiste spanning hebben. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
24 km/u moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze
informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningssysteem (TPMS)
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld door alle
vier banden- en wielstellen (wegbanden) te vervangen
met banden- en wielstellen zonder TPMS-sensors, zo-
als wanneer u banden en wielen voor de winter op de
auto aanbrengt.
Om het TPMS buiten werking te stellen moet u eerst
alle vier banden- en wielstellen (wegbanden) vervangen
met banden zonder TPM-sensors (bandenspannings-
controle). Rij daarna minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/u. Het TPMS geeft een
geluidssignaal af en het TPM-verklikkerlampje knippert
75 seconden lang en blijft daarna aanhoudend branden.
De volgende keer dat de auto wordt gestart, geeft het
TPM-systeem geen geluidssignaal meer af en gaat het
135
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD