stop start FIAT FULLBACK 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2018Pages: 332, PDF Size: 10.64 MB
Page 29 of 332

4) 5) 6) 7)
Opmerking Als u de motorschakelaar
gebruikt, druk deze dan volledig in. Als
de schakelaar niet volledig wordt
ingedrukt, kan het gebeuren dat de
motor niet start of dat de
bedieningsmodus niet kan worden
gewijzigd. Als de motorschakelaar goed
wordt ingedrukt, hoeft de
motorschakelaar niet ingedrukt te
worden gehouden.
Opmerking Als de batterij van de
Keyless Operation-sleutel leeg is of de
Keyless Operation-sleutel zich niet in
het voertuig bevindt, gaat gedurende
5 seconden een waarschuwingslampje
knipperen.
Bedieningsmodus van de
motorschakelaar en de bijbehorende
functie
UIT
Het indicatielampje op de
motorschakelaar gaat uit. De
bedieningsmodus kan niet op "OFF"
worden gezet, als de versnellingspook
(van een automatische versnellingsbak)
niet in de stand "P" (parkeren) staat.
ACC
Elektrische systemen, zoals het
geluidssysteem en het stopcontact,
kunnen worden gebruikt. Het
indicatielampje op de motorschakelaar
licht oranje op.
AAN
Alle elektrische systemen van het
voertuig kunnen worden gebruikt. Het
indicatielampje op de motorschakelaar
licht groen op. Het indicatielampje gaat
uit als de motor draait.
Opmerking Uw voertuig is uitgerust
met een elektronische startonderbreker.
Om de motor te starten, moet de
ID-code die de zender in de sleutel
verzendt, overeenkomen met de
ID-code die in de computer van de
startonderbreker is geregistreerd.
Raadpleeg "Elektronische
startonderbreker (antidiefstalsysteem)".De bedieningsmodus wijzigen
Als u op de motorschakelaar drukt
zonder het rempedaal (automatische
versnellingsbak) of het
koppelingspedaal (handgeschakelde
versnellingsbak) in te trappen, kunt u de
bedieningsmodus wijzigen in de
volgorde "OFF", "ACC", "ON", "OFF".
OPMERKING Verricht de volgende
procedure als de bedieningsmodus niet
kan worden gewijzigd naar OFF:
1 – Plaats de hendel van de
kiesschakelaar in “P” (PARK) en wijzig
de bedieningswijze vervolgens naar
OFF. (Voor voertuigen met
automatische versnellingsbak)
2 – Een andere oorzaak zou een lage
accuspanning kunnen zijn. Als dit het
geval is kunnen het keyless
entry-systeem, de keyless
operation-functie en het stuurslot niet
werken. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
27AHA103505
28AG0022644
27
8) 9)
Page 75 of 332

2. Zet de ventilator op
maximumsnelheid.
3. Zet de temperatuur op de hoogste
stand.
Opmerking Richt de luchtstroom van
de zijroosters voor een effectieve
ontwaseming naar de portierruiten.
Zet de temperatuur niet op maximale
koeling. De koele lucht blaast tegen de
ruiten en voorkomt condensvorming.
Als de achterruitverwarmingsschakelaar
op voertuigen met een Start&Stop-
systeem wordt ingedrukt, werkt het
Start&Stop-systeem niet en wordt de
motor zelfs niet automatisch afgezet als
het voertuig wordt stilgezet. Dit is om
het goede zicht te behouden.
BELANGRIJKE ADVIEZEN
VOOR GEBRUIK VAN DE
AIRCONDITIONING
Parkeer het voertuig in de schaduw.
Als het voertuig in de hete zon wordt
geparkeerd, wordt het interieur extreem
warm en is meer tijd nodig om het
interieur te koelen. Als toch in de zon
moet worden geparkeerd, zet dan de
ruiten de eerste minuten dat de
airconditioning aanstaat open om de
hete lucht naar buiten te laten.
Sluit de ruiten als de airconditioning
wordt gebruikt. Als buitenlucht door de
ruiten naar binnenkomt, neemt de
koelefficiëntie af.
Teveel koeling is niet goed voor degezondheid. De binnentemperatuur
dient niet meer dan 5 à 6°C lager te zijn
dan de buitentemperatuur.
Zorg er bij gebruik van het systeem
voor dat de luchtinlaat, voor de voorruit,
niet is geblokkeerd door bijvoorbeeld
bladeren of sneeuw. Als bladeren in de
luchtkamer van de luchtinlaat
terechtkomen, kan de luchtstroom
afnemen en kan de waterafvoer van de
luchtkamer verstopt raken.
Aanbevelingen voor het koelmiddel
van het airconditioningssysteem
Als de airconditioning minder effectief
lijkt dan normaal, zou er sprake kunnen
zijn van een koelvloeistoflek. We raden
u aan het systeem na te laten kijken.
Voor het airconditioningssysteem van
uw voertuig moet koelmiddel HFC-134a
(R134a) worden gebruikt.
Gebruik van andere koel- of
smeermiddelen kan ernstige schade
veroorzaken, waardoor het volledige
airconditioningssysteem van uw
voertuig moet worden vervangen. Er
moet voorkomen worden dat het
koelmiddel in de atmosfeer
terechtkomt.
We raden daarom aan het koelmiddel
op te vangen en te recyclen voor verder
gebruik.
Bij lange perioden van onbruik
De airconditioning moet zelfs bij koud
weer minimaal 5 minuten per weekgebruikt worden. Dit is om te
voorkomen dat het smeermiddel van de
interne delen van de compressor
verslechtert en om een optimale
werking van het
airconditioningssysteem te behouden.
VERVANG HET
LUCHTFILTER /
POLLENFILTER VAN HET
INTERIEUR
In deze airconditioning is een luchtfilter
opgenomen, om vuil en stof uit de lucht
te filteren.
Vervang het luchtfilter regelmatig,
aangezien de filterkwaliteit afneemt
naarmate het filter meer pollen en vuil
verzamelt.
Opmerking Gebruik onder bepaalde
omstandigheden, als bijvoorbeeld over
stoffige wegen wordt gereden, en
regelmatig gebruik van de
airconditioning kunnen leiden tot een
minder lange levensduur van het filter.
Vervang het filter als u merkt dat de
luchtstroom minder is dan normaal of
als de ruiten snel beslaan. We raden u
aan het na te laten kijken.
ACHTERRUIT-
VERWARMINGS-
SCHAKELAAR
(indien aanwezig)
De achterruitverwarmingsschakelaar
kan met draaiende motor worden
bediend. Druk op de schakelaar om de
73
Page 101 of 332

INFORMATIEWEERGAVE
Iedere keer dat u de schakelaar (A) van het multi-informatiedisplay zachtjes indrukt, schakelt het display in de onderstaande
volgorde over.
1. Kilometerteller 2. Tripteller A 3. Tripteller B 4. Regeling meterverlichting 5. Weergave rijbereik 6. Weergave gemiddeld
brandstofverbruik 7. Start&Stop-bewaking* 8. Buitentemperatuurweergave* 9. Herinnering onderhoud (afstand)
10. Herinnering onderhoud (maand)
* — indien aanwezig
Opmerking Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "OFF" staat, worden het rijbereik, het gemiddelde
brandstofverbruik en de buitentemperatuur niet weergegeven.
Opmerking De herinnering voor onderhoud wordt tijdens het rijden zelfs niet weergegeven als u de knop van het
multi-informatiedisplay gebruikt.
186AH1100371
99
Page 103 of 332

Weergave gemiddeld
brandstofverbruik
Hier wordt het gemiddelde
brandstofverbruik vanaf de laatste reset
tot heden weergegeven. De instellingen
van de resetmodus van de weergave
van het gemiddelde brandstofverbruik
kunnen worden overgeschakeld tussen
"Auto reset" (automatisch resetten) en
"Manual reset" (handmatig resetten).
Raadpleeg "De functie-instellingen
wijzigen" voor meer informatie over het
wijzigen van de weergave-instellingen
van het gemiddelde brandstofverbruik.
Opmerking De weergave van het
gemiddelde brandstofverbruik kan
afzonderlijk voor de automatische
resetmodus en de handmatige
resetmodus worden gereset.
Opmerking Als het gemiddelde
brandstofverbruik niet kan worden
gemeten, wordt "---" weergegeven.
Opmerking De oorspronkelijke
(standaard) instelling is "Auto reset
mode" (automatische resetmodus).
Opmerking Het gemiddelde
brandstofverbruik is afhankelijk van de
rijomstandigheden
(wegomstandigheden, rijstijl, enz.). Het
weergegeven gemiddelde
brandstofverbruik kan afwijken van het
daadwerkelijke brandstofverbruik.Behandel het weergegeven
brandstofverbruik als een grove
indicatie.
Opmerking Het geheugen van de
handmatige resetmodus of de
automatische resetmodus van de
weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik wordt gewist, als de
accu wordt ontkoppeld.
Opmerking De weergave kan op de
voorkeurseenheid worden ingesteld
(km/l, l/100 km, mpg). Raadpleeg "De
functie-instellingen wijzigen".
Start&Stop-monitor (indien
aanwezig)
De totale tijd dat de motor door het
Start&Stop-systeem is afgezet, wordt
weergegeven. Raadpleeg
Start&Stop-bewaking.
Opmerking Als de contactschakelaar of
het bedieningsmodus weer op "ON"
wordt gezet, wordt de totale tijd
gereset.
Buitentemperatuurdisplay (indien
aanwezig)
Hier wordt de temperatuur buiten het
voertuig weergegeven.
Opmerking De weergave kan op de
voorkeurseenheid worden ingesteld (°C
of °F). Raadpleeg "De functie-
instellingen wijzigen".
Opmerking De weergegeven
temperatuur kan afwijken van dedaadwerkelijke buitentemperatuur,
afhankelijk van factoren zoals de
rijomstandigheden.
Waarschuwing bevroren weg
(indien aanwezig)
Als de buitentemperatuur daalt tot
onder ongeveer 3°C (37°F), gaat het
alarm af en knippert het
waarschuwingssymbool (A) van de
buitentemperatuur gedurende ongeveer
10 seconden.
115)
Weergave
motorkoelvloeistoftemperatuur
Hier wordt de
motorkoelvloeistoftemperatuur
weergegeven. Als de koelvloeistof heet
wordt, gaat
knipperen.
Houd de weergave van de
motorkoelvloeistoftemperatuur tijdens
het rijden in de gaten.
116)
188AHA101295
101
Page 108 of 332

INDICATIE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
1. Indicatielampje mistkoplampen* 2. Indicatielampjes richtingaanwijzers/alarmknipperlichten 3. Indicatielampje grootlicht
4. Indicatielampje Start&Stop* 5. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW) stand-by waarschuwingslampje (groen)* —
Rijstrookwaarschuwing (LDW) lamp (geel)* 6. Indicatielampje positielichten* 7. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (LDW)
AAN* 8. Indicatielampje mistachterlichten* 9. Indicatielampje cruise control* 10. Waarschuwingslampje dieselroetfilter (DPF)*
11. Indicatielampje dieselvoorverwarming 12. Waarschuwingslampje lading 13. Waarschuwingslampje motor controleren
14. Indicatielampje brandstoffilter 15. Waarschuwingslampje vloeistoftemperatuur automatische versnellingsbak (voertuigen
met automatische versnellingsbak). 16. Waarschuwingslampje oliedruk 17. Indicatielampje Start&Stop OFF*
18. Waarschuwingslampje peil ruitensproeiervloeistof* 19. Multi-informatiedisplay 20. Raadpleeg voor nadere informatie
"Activering waarschuwingen" (indien aanwezig) 21. Raadpleeg voor nadere informatie "Activering waarschuwingen" (indien
aanwezig) 22. Waarschuwingslampje portier open 23. Herinnering/waarschuwingslampje veiligheidsgordel
24. Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem (ABS) 25. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
26. Indicatielampje Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) UIT 27. Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
28. Waarschuwingslampje rem 29. Indicatielampje achterste differentieelslot* 30. Indicatielampjes 2WD-/4WD-besturing*
31. Indicatielampje lage gearing* 32. Indicatielampjes 2WD-/4WD-besturing* 33. Indicatielampje lage gearing*
* - Indien aanwezig
196AH1100948
106
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 154 of 332

het voertuig, veroorzaakt door een
aanhangwagen, wordt gedetecteerd.
Als het Trailer Stability Assist-systeem
de remmen bedient, gaan de remlichten
branden. Raadpleeg voor meer
informatie over het trekken van een
aanhangwagen "Aanhangwagens
trekken".
87) 88)
Opmerking Als het TSA-systeem in
werking treedt, kan de carrosserie van
het voertuig gaan trillen en kunnen er
werkingsgeluiden uit de motorruimte
komen. Deze omstandigheden duiden
op een normale werking van het
systeem, niet op een storing.
Opmerking Het TSA-systeem treedt in
werking als het voertuig een snelheid
van ca. 55 km/u of hoger heeft.
Opmerking Als het TSA-systeem werkt,
knippert het ESC-indicatielampje.
Opmerking Als de ESC niet werkt,
werkt het TSA-systeem ook niet.
BELANGRIJK
224)Als heuvelopwaarts moet worden
gereden, vertrouw er dan niet op dat Hill
Start Assist gebruikt kan worden om het
voertuig stil te houden, als alternatief op
het intrappen van het rempedaal. Dit zou
kunnen leiden tot een ongeval.225)Draai de contactschakelaar niet naar
de stand "LOCK" of "ACC" en zet de
bedieningsmodus niet op "ACC" of "OFF",
als Hill Start Assist is geactiveerd. Hill Start
Assist zou kunnen stoppen met werken,
wat zou kunnen leiden tot een ongeval.
BELANGRIJK
81)Vertrouw niet teveel op Hill Start Assist
om achteruitrijbeweging van het voertuig te
voorkomen. Onder bepaalde
omstandigheden, als het voertuig bijv.
zwaar beladen is, als de weg zeer steil of
glad is, of als een aanhangwagen aan het
voertuig is gekoppeld, zakt het voertuig,
ondanks dat Hill Start Assist is
ingeschakeld, toch terug als het rempedaal
niet voldoende wordt ingetrapt.
82)Hill Start Assist is niet ontworpen om
het voertuig meer dan 2 seconden stil te
houden op hellingen.
83)Als het waarschuwingslampje brandt,
werkt Hill Start Assist niet. Trek voorzichtig
op.
84)Zet uw voertuig op een veilige plek stil
en zet de motor af. Start de motor opnieuw
en controleer of het waarschuwingslampje
uit is gegaan. Als dit het geval is, werkt Hill
Start Assist weer naar behoren. Als het
waarschuwingslampje blijft branden of
regelmatig weer aangaat, hoeft het voertuig
niet direct te worden stilgezet, maar moet
het voertuig wel worden nagekeken bij een
Fiat Servicepunt.
85)Stop de motor niet terwijl het voertuig
rijdt. Met afgezette motor is het stuurwiel
bijzonder moeilijk te bewegen, wat zou
kunnen leiden tot een ongeval.86)Laat het stuurwiel niet helemaal naar
één kant gedraaid staan. Hierdoor zou het
stuurbekrachtigingssysteem kunnen
beschadigen.
87)Vertrouw niet teveel op het
TSA-systeem. Door een glad wegdek, een
krachtige zijwind, een ongeschikt gewicht
en een slechte plaatsing van de bagage
en/of een hoge snelheid, zou het kunnen
gebeuren dat het TSA-systeem de
stabiliteit van het voertuig niet kan
herstellen. Houd tijdens het rijden altijd
rekening met de verkeers-, weg- en
weersomstandigheden, en het gewicht en
de plaatsing van de bagage.
88)Het Trailer Stability Assist-systeem
werkt niet in de volgende gevallen:1–Als
plotseling remmen of heuvelafwaarts
remmen een abrupte beweging van het
voertuig veroorzaakt, waardoor het voertuig
en de aanhangwagen een hoek vormen. 2
– Als zijwaarts wordt geslipt door plotseling
sturen.
152
VEILIGHEID
Page 155 of 332

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.ZUINIG RIJDEN.............154
RIJDEN, ALCOHOL EN DRUGS . . .155
VEILIGE RIJTECHNIEKEN.......155
AANBEVELINGEN VOOR HET
INRIJDEN.................156
PARKEERREM..............158
PARKEREN................159
DE MOTOR STARTEN EN
AFZETTEN................160
WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR........164
START&STOP-SYSTEEM.......164
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........168
AUTOMATIC TRANSMISSION SPORTS
MODE 5A/T...............170
EASY SELECT 4WD..........176
SUPER SELECT 4WD II........181
ACHTERSTE
DIFFERENTIEELSLOT.........188
WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING.......192
WAARSCHUWINGEN VOOR GEBRUIK
VAN VOERTUIGEN MET
VIERWIELAANDRIJVING.......195
REMSYSTEEM..............196
CRUISE CONTROL...........197
SNELHEIDSBEGRENZER.......203
RIJSTROOKWAARSCHUWING . . .210
ACHTERUITKIJKCAMERA......213
153
Page 156 of 332

ZUINIG RIJDEN
Om zuinig te rijden, moet aan een
aantal technische vereisten worden
voldaan. Een eerste vereiste voor een
laag brandstofverbruik is een juist
afgestelde motor. Voor een langere
levensduur van het voertuig en de
zuinigste werking, raden we u aan het
voertuig regelmatig te laten controleren,
volgens de onderhoudsnormen.
De zuinigheid en de generatie van
uitlaatgassen en geluid worden enorm
beïnvloed door de persoonlijke
rijgewoonten en het specifieke gebruik.
De volgende zaken moeten in de gaten
gehouden worden om de slijtage van
de remmen, banden en de motor,
evenals de milieuvervuiling, tot een
minimum terug te brengen.
Versnellen en afremmen
Pas uw rijstijl aan het verkeer aan.
Vermijd plotseling starten en abrupt
optrekken en afremmen, omdat het
brandstofverbruik daardoor toeneemt.
Schakelen
Schakel alleen op de juiste snelheid en
het juiste motortoerental. Gebruik altijd
een zo hoog mogelijke versnelling.
Als met voertuigen met 4WD over
normale wegen en snelwegen wordt
gereden, moet de tussenbakpook of de
rijmodusschakelaar altijd op "2H"
worden gezet, voor het laagst mogelijke
brandstofverbruik.Stadsverkeer
Regelmatig starten en stoppen
verhoogt het gemiddelde
brandstofverbruik. Gebruik zoveel
mogelijk wegen met een soepele
verkeersdoorstroming. Vermijd gebruik
van lage versnellingen met hoge
motortoeren als u op drukke wegen
rijdt.
Stationair draaien
Het voertuig verbruikt zelfs brandstof
als de motor stationair draait. Vermijd
stationair draaien zoveel mogelijk.
Snelheid
Bij hogere voertuigsnelheden wordt
meer brandstof verbruikt. Vermijd op
volle snelheid rijden. Zelfs als het
gaspedaal maar iets wordt losgelaten,
scheelt dit al een enorme hoeveelheid
brandstof.
Bandenspanning
Controleer regelmatig de
bandenspanning. Een lage
bandenspanning, verhoogt de
rolweerstand en het brandstofverbruik.
Bovendien heeft een lage
bandenspanning nadelige gevolgen
voor de slijtage van de banden en de
stabiliteit tijdens het rijden.Belading
Rijd niet met onnodige voorwerpen in
de bagageruimte. Vooral in
stadsverkeer waarbij regelmatig moet
worden gestart en gestopt, heeft het
extra gewicht een enorme invloed op
het brandstofverbruik. Vermijd ook
onnodige bagage of dragers, enz. op
het dak; de grotere luchtweerstand
verhoogt het brandstofverbruik.
Starten met een koude motor
Het starten van een koude motor kost
meer brandstof. Een warme motor laten
draaien, kost ook onnodig brandstof.
Begin zo snel mogelijk met rijden, nadat
de motor is gestart.
Verkoeling of airconditioning
Door gebruik van de airconditioning
loopt het brandstofverbruik op.
154
STARTEN EN RIJDEN
Page 164 of 332

Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
232)
Opmerking Als u tijdens het rijden een
noodstop moet maken, houd de
motorschakelaar dan 3 seconden of
meer ingedrukt, of druk er 3 of meer
keer snel achter elkaar op. De motor
wordt afgezet en de bedieningsmodus
wordt op "ACC" gezet.
Opmerking Probeer de motor niet af te
zetten met de bedieningsmodus op een
andere stand dan "P" (parkeren)
(automatische versnellingsbak). Als de
motor wordt afgezet met de
versnellingspook in een andere stand
dan "P" (parkeren), wordt de
bedieningsmodus op "ACC" gezet i.p.v.
"OFF". Zet eerst de versnellingspook in
de stand "P" (parkeren) en zet dan de
bedieningsmodus op "OFF".
1. Breng het voertuig tot stilstand.
2. Schakel de parkeerrem volledig in,
terwijl u het rempedaal intrapt.
3. Druk op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak op
de motorschakelaar om de motor af te
zetten en zet de versnellingspook in de
1e versnelling (heuvelopwaarts) of de
stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts).
Zet op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en druk op de
motorschakelaar om de motor af te
zetten.Leerproces hoeveelheid ingespoten
brandstof
Om de uitlaatgasemissies en het
motorgeluid zo laag mogelijk te houden,
voert de motor heel soms een
leerproces van de hoeveelheid
ingespoten brandstof uit.
Tijdens het leerproces klinkt de motor
iets anders dan normaal. De
verandering in het motorgeluid duidt
niet op een storing.
Als de Keyless Operation-sleutel
niet naar behoren werkt
Steek de Keyless Operation-sleutel in
het contactslot. Nu zou de motor
gestart en de bedieningsmodus
gewijzigd moeten kunnen worden.
Neem de Keyless Operation-sleutel uit
het contactslot, als de motor is gestart
of als de bedieningsmodus wordt
veranderd.Opmerking Steek niets anders in het
contactslot dan de Keyless
Operation-sleutel. Dit zou schade of
storingen kunnen veroorzaken.
OpmerkingVerwijder objecten of extra
sleutels van de Keyless Operation-sleutel,
voordat de sleutel in het contactslot wordt
gestoken. Anders zou het kunnen
gebeuren dat het voertuig de
geregistreerde ID-code niet van de
geregistreerde sleutel kan ontvangen.
Daardoor start de motor niet en kan de
bedieningsmodus niet worden gewijzigd.
Opmerking Als de Keyless
Operation-sleutel zoals weergegeven in
het contactslot wordt gestoken, zit de
sleutel vast. Trek de sleutel in dezelfde
toestand weer naar buiten.
Herinnering Keyless Operation-
sleutel*
(Indien aanwezig)
250AHA103547251AHA103505
162
STARTEN EN RIJDEN
Page 166 of 332

WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR
(indien aanwezig)
Turbocompressor
104) 105)
De turbocompressor verhoogt het
motorvermogen door grote
hoeveelheden lucht in de cilinders van
de motor te persen. De vinnen in de
turbocompressor draaien op extreem
hoge snelheden en worden
onderworpen aan extreem hoge
temperaturen. Ze worden gesmeerd en
gekoeld door de motorolie. Als de
motorolie niet op de gespecificeerde
intervallen wordt ververst, kunnen de
lagers vastlopen of vreemde geluiden
maken.
1. Luchtcompressor 2. Perslucht
3. Cilinder 4. Vin turbocompressor
5. Turbine 6. Uitlaatgas
BELANGRIJK
104)Laat de motor niet direct na het
starten hoge toeren maken (door bijv. het
toerental op te voeren of snel te versnellen).
105)Zet de motor niet onmiddellijk af nadat
met hoge snelheid of heuvelopwaarts is
gereden. Laat eerst de motor stationair
draaien om de turbocompressor de kans te
geven om af te koelen.
START&STOP-
SYSTEEM
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af en start hem
weer op zonder gebruik van de
contactschakelaar of motorschakelaar,
als het voertuig stilstaat, voor bijv. een
verkeerslicht of in een file, om de
hoeveelheid uitlaatgassen en het
brandstofverbruik te verlagen.
Opmerking De totale tijd dat de motor
door het Start&Stop-systeem is
afgezet, wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Raadpleeg
"Start&Stop-bewaking".
106)
De motor automatisch afzetten
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt het Start&Stop-systeem
automatisch ingeschakeld.
Het systeem kan worden uitgeschakeld
door op de schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Raadpleeg "Uitschakelen"
Als het Start&Stop-systeem in werking
treedt, gaat het indicatielampje branden
om de bestuurder hiervan op de hoogte
te stellen.
252AA0020860
164
STARTEN EN RIJDEN