FIAT STRADA 2012 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2012, Model line: STRADA, Model: FIAT STRADA 2012Pages: 195, PDF Size: 3.77 MB
Page 61 of 195

Vast brandend:
MOTOROLIEDRUK
TE LAAG (rood)
Knipperend:
MOTOROLIE
VERSLECHTERD
(rood)
Wanneer de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid, gaat het
lampje branden maar moet het
doven zodra de motor is gestart.
Motoroliedruk te laag
Het lampje gaat vast branden, samen
met een melding (voor bepaalde
versies/markten) op de display,
wanneer het systeem detecteert dat
de motoroliedruk te laag is.
vAls het lampje v
gaat branden terwijl
het voertuig rijdt (bij sommige
versies samen met een melding
op de display), zet dan
onmiddellijk de motor af en
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
WAARSCHUWING
Motorolie verslechterd
Het lampje
vgaat knipperen en
(voor bepaalde versies/markten) er
verschijnt een melding op de display
wanneer het systeem detecteert dat
de motorolie verslechterd is.
Het knipperen van het lampje moet
niet als een storing worden
beschouwd, maar wil de bestuurder
erop wijzen dat de motorolie moet
worden ververst na een normaal
gebruik van het voertuig.Als de olie niet wordt ververst en het
systeem meet een verdere
verslechtering tot de tweede graad,
dan gaat ook het lampje
Uop het
instrumentenpaneel branden en wordt
het toerental beperkt tot 3000 tpm.
Als de olie nog steeds niet wordt
ververst en het systeem meet een
verdere verslechtering tot de derde
graad, dan wordt het toerental
beperkt tot 1500 tpm om
motorschade te voorkomen.
Om motorschade te
voorkomen is het
raadzaam om de
motorolie te verversen wanneer
het lampje
vbegint te
knipperen. Wendt u zich tot het
Fiat Servicenetwerk.
59
Page 62 of 195

Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk
als het lampje
Uniet
gaat branden wanneer de
contactsleutel naar de stand
MAR wordt gedraaid of
wanneer het tijdens het rijden
gaat branden (samen met een
melding op de display bij
sommige versies). De
verkeerspolitie beschikt over
speciale apparatuur waarmee
de werking van het lampje
U
kan worden gecontroleerd.
Neem in elk geval de wettelijke
voorschriften in acht van het
land waarin wordt gereden.
STORING
INSPUITSYSTEEM
(geel)
Wanneer onder normale
omstandigheden de contactsleutel in
de stand MAR wordt gedraaid, gaat
het lampje branden. Het lampje
moet doven nadat de motor is
gestart.
Wanneer het lampje blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden, wijst
dit op een onjuiste werking van het
inspuitsysteem; met mogelijk
prestatieverlies, slechte
rijeigenschappen en een hoog
brandstofverbruik tot gevolg.
Bij sommige versies verschijnt een
speciale melding op de display.
Onder deze omstandigheden kan
men met gematigde snelheid verder
rijden zonder te veel van de motor
te eisen. In elk geval moet zo snel
mogelijk contact worden
opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk. PORTIEREN NIET
GOED GESLOTEN
(rood)
Bij sommige versies gaat dit lampje
branden wanneer een of meerdere
portieren of de achterklep niet goed
gesloten zijn. Bij sommige versies
verschijnt een speciale melding op de
display. Bij sommige versies wordt
een geluidssignaal afgegeven wanneer
het voertuig rijdt.VEILIGHEIDSGOR-
DELS NIET
VASTGEMAAKT
(rood) (voor bepaalde
versies/markten)
Het lampje brandt continu wanneer
het voertuig stil staat en de
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet correct is vastgemaakt. Zodra
het voertuig begint te rijden, begint
het lampje te knipperen en wordt
een geluidssignaal afgegeven, als de
veiligheidsgordels niet correct zijn
vastgemaakt.
<
´
U
60
Page 63 of 195

BRANDSTOFRE-
SERVE (geel)
Als de contactsleutel naar de stand
MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje
branden. Na enkele seconden moet
het doven.
Dit lampje gaat branden wanneer er
nog circa 5,5 à 7,5 liter brandstof in
de tank is.
Bij sommige versies gaat het lampje
Kop de display branden.
ç
61
VOORGLOEIBOU-GIES/
STORING
VOORGLOEISYSTEEM
(geel)
Voorgloeibougies
Wanneer de contactsleutel naar de
stand MAR wordt gedraaid, gaat dit
lampje branden. Het dooft wanneer
de voorgloeibougies de vereiste
temperatuur hebben bereikt.
Start de motor onmiddellijk nadat
het lampje is gedoofd.
BELANGRIJK Als de
buitentemperatuur erg hoog is, kan
het lampje al na zeer korte tijd
doven.
Storing voorgloeisysteem
Het lampje knippert om een storing
in het voorgloeisysteem aan te
geven. Neem zo snel mogelijk
contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Bij sommige versies verschijnt een
speciale melding op de display.
m
REMBLOKSLIJTAGE
(geel)
(voor bepaalde
versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer de
remblokken voor versleten zijn. Laat
ze in dat geval zo snel mogelijk
vervangen.
Bij sommige versies verschijnt een
speciale melding op de display.
d
Page 64 of 195

STORING
BUITENVERLICHTING
(geel) (voor bepaalde
versies/markten)
Het lampje gaat branden (alleen bij
sommige versies) bij een storing in
een van de volgende systemen:
–stadslicht
–remlichten
–mistachterlichten
–richtingaanwijzers
–kentekenverlichting.
De storing kan de volgende
oorzaken hebben: een of meer
lampen doorgebrand, de betreffende
zekering(en) doorgebrand of
elektrische verbinding onderbroken.
Bij sommige versies verschijnt een
speciale melding op de display.Water in het
brandstofcircuit kan het
inspuitsysteem ernstig
beschadigen en de motor
onregelmatig doen draaien.
Als het lampje
cgaat branden
(bij bepaalde versies verschijnt
ook een melding op de display),
neem dan zo snel mogelijk
contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de condens
te laten aftappen. Wanneer het
lampje direct na het tanken
gaat branden, kan er tijdens het
tanken water in de
brandstoftank zijn
terechtgekomen. Zet in dit geval
de motor onmiddellijk af en
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
W
WATER IN HET
DIESELFILTER (geel)
Als de contactsleutel naar de stand
MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje
branden. Na enkele seconden moet
het doven.
Het lampje cbrandt als er water in
het dieselfilter is waargenomen.
Bij sommige versies verschijnt een
speciale melding op de display.
c
62
Page 65 of 195

. ALGEMENE
STORINGSMELDING
(geel)
Het lampje gaat onder de volgende
omstandigheden branden.
DPF (roetfilter) wordt
schoongemaakt
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden om de
bestuurder te waarschuwen dat het
DPF-systeem bezig is met het
verwijderen van de opgehoopte
vervuilende deeltjes (roet) middels
regeneratie.
Het lampje dooft wanneer met het
voertuig wordt gereden tot het
regeneratieproces is afgerond.
Samen met het lampje verschijnt een
speciale melding op de display.
Bij sommige versies wordt, samen
met de melding op de display, een
geluidssignaal afgegeven.
è
63
Als dit lampje gaat branden, wijst dit
niet op een storing en hoeft het
voertuig dus niet naar een Fiat
werkplaats te worden gebracht.
Rijd altijd met een
snelheid die is
afgestemd op de
verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de
wegenverkeerswetgeving.
U wordt geadviseerd de motor
pas af te zetten en met rijden
te stoppen wanneer het lampje
na de voltooide regeneratie
gedoofd is.
WAARSCHUWING
Snelheidslimiet overschreden
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden (bij
sommige versies samen met een
speciale melding op de display en
een geluidssignaal) wanneer de
voertuigsnelheid de eerder
ingestelde limiet overschrijdt.
Inschakeling afsluiter
brandstoftoevoer
Het lampje gaat branden wanneer de
brandstofnoodschakelaar wordt
ingeschakeld.
De display toont een speciale
melding.
Page 66 of 195

E-LOCKER SYSTEEM
(Sperdifferentieel voor,
voor bepaalde
versies/markten)
Het lampje gaat als volgt branden (bij
sommige versies samen met een
speciale melding op de display):
– het knippert wanneer het systeem
ingeschakeld wordt;
– het knippert sneller om aan te
geven dat de voertuigsnelheid 20
km/h nadert;
– het brandt vast als er een storing
in het systeem aanwezig is.RECHTER
RICHTINGAANWIJZER
(groen - knipperend)
Het lampje gaat branden wanneer de
richtingaanwijzerhendel omhoog
wordt verplaatst of, samen met de
linker richtingaanwijzer, wanneer de
drukknop voor de
alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
LINKER
RICHTINGAANWIJZER
(groen - knipperend)
Het lampje gaat branden wanneer de
richtingaanwijzerhendel omlaag
wordt verplaatst of, samen met de
rechter richtingaanwijzer, wanneer
de drukknop voor de
alarmknipperlichten wordt
ingedrukt.
ELD
STADSLICHT (groen)
FOLLOW ME HOME
(groen)
Stadslicht
Het lampje gaan branden wanneer
het stadslicht wordt ingeschakeld.
Follow me home
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer dit
systeem ingeschakeld is (zie “Follow
me home” in dit hoofdstuk).
De display toont een speciale
melding.
MISTLAMPEN VOOR
(groen)
(voor bepaalde
versies/markten)
Het lampje gaan branden wanneer
de mistlampen voor worden
ingeschakeld.MISTACHTERLICHTEN
(geel)
(voor bepaalde
versies/markten)
Het lampje gaan branden wanneer
de mistachterlichten worden
ingeschakeld.3
5
4
GROOTLICHT
Het lampje gaat branden wanneer
het grootlicht wordt ingeschakeld.1
64
Page 67 of 195

KLIMAATREGELING/VERWARMING
1 - Luchtroosters voor ontwasemen
van voorruit.
2 - Luchtroosters voor ontwasemen
van voorste zijruiten.
3 - Verstelbare roosters in het
midden en aan de zijkant.
4 - Uitstroomopeningen opzij om
lucht naar de beenruimten van de
voorpassagiers te voeren.
fig. 55F0X0027m
65
Page 68 of 195

VERSTELBARE EN
RICHTBARE
LUCHTROOSTERS fig. 56-57
De roosters kunnen naar boven en
naar beneden worden gedraaid.
A - Regelknop luchtopbrengst:
– in stand ❏: luchtrooster open;
– in stand ■: luchtrooster gesloten.B - Regelschuif voor zijdelings
richten van de luchtstroom.
De roosters kunnen naar boven
en naar beneden worden
gedraaid.
C - Vaste uitstroomopeningen voor
zijruiten fig. 57.VERWARMING EN
VENTILATIE
BEDIENINGSELEMENTEN
fig. 58
A - Regelknop van de
luchttemperatuur (mengt hete
en warme lucht).
B - Schuif voor inschakeling van de
recirculatiefunctie die invoer van
lucht van buitenaf voorkomt.
C - Knop voor inschakeling van de
ventilator.
D - Regelknop luchtverdeling.
fig. 56fig. 57
F0X0032m F0X0031m
fig. 58
F0X0033m
66
Page 69 of 195

VERWARMING
1) Draaiknop luchttemperatuur A:
wijzer in rode vlak.
2) Draaiknop ventilator C: wijzer op
gewenste snelheid.
3) Draaiknop luchtverdeling D;
wijzer op:
≤voor zowel een warme
luchtstroom naar de voeten
als het ontwasemen van de
voorruit;
μvoor lucht naar de
beenruimten en iets koelere
lucht uit de luchtroosters in
het midden en de
uitstroomopeningen op het
dashboard;
wvoor snelle verwarming.
4) Schuif recirculatie: plaats de
schuif in stand vvoor een
snellere verwarming, waarbij
alleen de lucht in het interieur
circuleert.SNEL ONTWASEN EN/OF
ONTDOOIEN
Voorruit en zijruiten
1) Draaiknop luchttemperatuur A:
wijzer in rode vlak (helemaal naar
rechts gedraaid).
2) Draaiknop ventilator C: wijzer op
maximumsnelheid.
3) Draaiknop luchtverdeling D;
wijzer op -.
BELANGRIJK Met de draaiknop
voor de luchtverdeling op -, komt
er ook lucht uit de luchtroosters in
het midden en opzij. Voor het
optimaliseren van het ontwasemen
en ontdooien (ook van de zijruiten),
moeten de luchtroosters in het
midden worden gesloten
(bedieningsknop naar beneden
gedraaid
O
p) en de luchtroosters
aan de zijkant worden geopend
(bedieningsknop naar boven
gedraaid
¥).4) Schuif luchtrecirculatie op
¶,
d.w.z. lucht van buiten wordt
naar binnen gevoerd.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan
een stand worden gekozen om
optimaal zicht te behouden.
VENTILATIE
1) Luchtroosters in midden en aan
zijkant: volledig open.
2) Draaiknop luchttemperatuur A:
wijzer in blauwe vlak.
3) Draaiknop ventilator C: wijzer op
gewenste snelheid.
4) Draaiknop luchtverdeling D;
wijzer op
¥.
5) Schuif luchtrecirculatie op
¶,
d.w.z. lucht van buiten wordt
naar binnen gevoerd.
67
Page 70 of 195

RECIRCULATIE
Met de schuif op v, circuleert
alleen de lucht in het interieur.
BELANGRIJK Wanneer de
buitentemperatuur zeer hoog is,
versnelt de recirculatie de koeling
van de lucht. De recirculatie is
bijzonder nuttig bij een hoge mate
van luchtvervuiling (in files, tunnels
enz.). Een langdurig gebruik van dit
systeem is echter niet raadzaam,
vooral als er meerdere personen in
de auto zitten.
BELANGRIJK Gebruik de
recirculatiefunctie niet tijdens
koude/regenachtige dagen. Hierdoor
kunnen de ruiten aan de binnenzijde
sneller beslaan, waardoor het zicht
en de rijomstandigheden in gevaar
kunnen worden gebracht.HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING
BEDIENINGSELEMENTEN
fig. 59
A - Regelknop van de
luchttemperatuur (mengt hete
en warme lucht).
B - Schuif voor inschakeling van de
recirculatiefunctie die invoer van
lucht van buitenaf voorkomt.
C - Draaiknop voor inschakeling van
de ventilator, en die bij
indrukken de airconditioning in-
/uitschakelt.De airconditioning kan alleen
worden ingeschakeld als deze
draaiknop in stand 1, 2, 3 of 4 -
staat, en wordt aangegeven door een
brandende led op de knop zelf. Als
de knop in de stand
O
pstaat, kan
de airconditioning niet worden
ingeschakeld.
D - Draaiknop luchtverdeling
fig. 59
F0X0033m
Het systeem gebruikt
het koelmiddel R134a
dat het milieu niet
verontreinigt als het per ongeluk
weglekt. Gebruik nooit het
koelmiddel R12, aangezien dit
niet compatibel is met de
systeemcomponenten.
68