display FIAT TALENTO 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2017Pages: 244, PDF Size: 4.6 MB
Page 95 of 244

93
Selectievoorbeelden
Betekenis van de geselecteerde gegevens
Boordcomputer met bericht onderhoudslimiet
ONDERHOUDSSCHEMAOIL CHANGE IN 30,000 KM/
24 MONTHS (OLIE VERVERSEN
OVER 30.000 KM/24 MAANDEN)Onderhoudsschema
Als de sleutel in het contact zit, de motor niet draait en de
selectie "AUTONOMIE TOT REVISIE" wordt weergegeven,
druk dan ongeveer 5 seconden op knop 9 of 10
fig. 168 om de verversingslimiet weer te geven
(afstand en tijd tot het volgende geprogrammeerde
onderhoud). Wanneer u de volgende revisie nadert,
worden verschillende situaties getoond:
autonomie minder dan 1500 km of één maand:
dit bericht wordt op het display weergegeven met
de snelste verloopwaarde (afstand of tijd);
autonomie op 0 km of datum voor olieverversing
bereikt: dit bericht wordt op het scherm weerge-
geven en er gaat een controlelampje
branden.
De olie moet zo snel mogelijk worden ververst. LAAT ONDERHOUD VERRICHTEN
BINNEN 300 km/24 DAGEN
ONDERHOUD LATEN VERRICHTEN
Afhankelijk van de leeftijd van het voertuig, past de olieverversingslimiet zich aan de rijstijl aan (regelmatig gebruik van lage snelheden,
huis-aan-huis, kortste ritten, aanhangers trekken, enz.). De resterende afstand tot de volgende olieverversing kan daardoor, in bepaalde
gevallen, sneller afnemen dan de afstand die daadwerkelijk is gereden.
Herinitialisatie:houd, om het systeem te herinitialiseren, bekijk het “Onderhoudsschema” (afstand en tijd), houd knop 9 of 10
fig. 168 ongeveer 10 seconden ingedrukt tot het tijdstip voor olieverversing vast wordt weergegeven.
Page 135 of 244

127)Monteer nooit een kinderzitje op de
middenstoel van de achterbank. GEVAAR
VOOR DODELIJK OF ERNSTIG LETSEL.
128)Gebruik geen kinderzitjes waardoor
de gordel waarmee het is bevestigd, los
zou kunnen komen: de basis van het
kinderzitje mag nooit op de gesp van de
gordel en/of de behuizing rusten.
129)Zorg dat de gordelband nooit los of
gedraaid zit. Leg de schoudergordel nooit
onder uw arm of achter uw rug om.
Controleer of de gordel niet is beschadigd
door scherpe randen. Als de
veiligheidsgordel niet naar behoren werkt,
zal deze het kind niet beschermen. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Gebruik deze stoel niet totdat de gordel is
gerepareerd.
130)Als een kinderzitje wordt gebruikt dat
niet geschikt is voor dit voertuig, wordt het
kind niet naar behoren beschermd. U loopt
het risico dat het kind ernstig of dodelijk
letsel oploopt.ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
Afhankelijk van de versie kunnen ze
bestaan uit:
bij het antiblokkeersysteem (ABS);
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) met onderstuur- en
tractieregeling;
assistentie tijdens het rijden met een
aanhangwagen;
assistentie bij remmen in
noodgevallen;
gripregeling;
assistentie bij wegrijden op hellingen.
ABS (Anti-lock Braking
System)
131) 132) 133) 134)
Als plotseling wordt geremd, voorkomt
het ABS dat de wielen blokkeren en
regelt op die manier de remafstand en
houdt het voertuig onder controle.
Onder deze omstandigheden kunt u
zelfs manoeuvres verrichten als u de
rem volledig intrapt. Bovendien
optimaliseert het systeem de
remafstand, vooral op een glad wegdek
(nat wegdek, enz.)U zult het iedere keer dat u deze
inrichting activeert merken, omdat het
rempedaal erdoor gaat trillen. Het ABS
verbetert geen "fysieke" prestaties
geassocieerd met de grip van het wiel
op het wegdek. De verkeersregels
moeten worden opgevolgd
(veiligheidsafstand tussen voertuigen,
enz.).
BELANGRIJK In noodgevallen, raden
we u aan een sterke, constante druk op
het rempedaal uit te oefenen. U hoeft
niet met het rempedaal te pompen. Het
ABS moduleert de kracht die op de
remmen wordt uitgeoefend.
Onregelmatige werking:
Afhankelijk van het voertuig,
betekenen het aangaan van
en
op het instrumentenpaneel in
combinatie met de weergave van een
bijbehorend bericht: het ABS, de ESC
en de stuurbekrachtiging voor
noodgevallen zijn uitgeschakeld. Er
wordt gegarandeerd geremd;
het aangaan vanen
STOPop het instrumentenpaneel in
combinatie met de weergave van een
bijbehorend bericht op het display,
betekent dat er een storing in de
remmen is.
Neem in beide gevallen contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
133
Page 136 of 244

ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
135) 136)
Elektronische stabiliteitscontrole
ESC
Dit systeem helpt de bestuurder
controle over het voertuig te houden
onder "kritieke" rijomstandigheden (bij
het vermijden van obstakels, gripverlies
in een bocht, enz.).
Werkingsprincipe
Een sensor op het stuurwiel herkent het
rijtraject dat de bestuurder wil volgen.
Andere sensoren in het voertuig meten
het daadwerkelijke traject.
Het systeem vergelijkt het met het
traject dat de bestuurder in
werkelijkheid volgt en corrigeert het,
indien nodig, door een paar wielen af te
remmen en/of het motorvermogen te
verlagen als het systeem is
ingeschakeld; in dit geval gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel knipperen.
Regeling bij onderstuur
Dit systeem optimaliseert de werking
van de ESC in gevallen van duidelijke
onderstuur (gripverlies aan de
voorkant).
Tractieregeling
Dit systeem beperkt het slippen van de
aandrijfwielen en helpt het voertuig
onder controle te houden bij het
wegrijden, versnellen of afremmen.Werkingsprincipe
Dankzij de sensor in de wielen meet en
vergelijkt dit systeem de draaisnelheid
van het aandrijfwiel en kan het op die
manier gripverlies direct detecteren. Als
een wiel begint te glijden, grijpt het
systeem in door te remmen en de
aandrijving aan te passen aan het
gripniveau op de weg.
Het systeem past ook de motortoeren
aan de grip van de wielen op de weg
aan, ongeacht het gebruik van het
gaspedaal door de bestuurder.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt een bericht
daaromtrent op het display
weergegeven en gaan de
waarschuwingslampjes
enaan. In dit geval worden de ESC en
tractieregeling uitgeschakeld. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
PBA-SYSTEEM (Panic
Brake Assist)
Dit is een aanvullend systeem op het
ABS waarmee u de remafstand van het
voertuig kunt verkleinen.
Werkingsprincipe
Het systeem detecteert het als wordt
geremd in een noodgeval. In dergelijke
gevallen zorgt de rembekrachtiging dat
er maximaal wordt geremd, waardoor
het ABS ook ingrijpt.
Het ABS is actief tot het rempedaal
wordt losgelaten.Alarmknipperlichten aan
Afhankelijk van de versies, kunnen de
alarmknipperlichten aangaan als
plotseling wordt geremd.
Anticiperend remmen
Afhankelijk van de versies, anticipeert
het systeem, als het gaspedaal snel
wordt losgelaten, het remmen om de
remafstand te verkleinen.
Bij gebruik van de cruise-control:
als u het gaspedaal gebruikt en
loslaat, kan het systeem worden
geactiveerd;
als u het gaspedaal niet gebruikt,
wordt het systeem niet geactiveerd.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt een bericht
daaromtrent op het instrumentenpaneel
weergegeven en gaat het alarmlampje
aan.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
TSA (Trailer Stability
Assist) RIJASSISTENTIE
MET EEN AANHANGER
Dit systeem helpt u de controle over het
voertuig te behouden als u een
aanhanger gebruikt. Het detecteert
slingerbewegingen van de aanhanger
onder bepaalde rijomstandigheden.
134
VEILIGHEID
Page 137 of 244

BedrijfsomstandighedenDe twee systemen moeten zijn
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk;
de bedrading moet zijn goedgekeurd
door het Fiat Servicenetwerk;
de aanhanger moet op het voertuig
zijn aangesloten.
Werkingsprincipe
De functie stabiliseert het voertuig door:
de voorwielen asymmetrisch af te
remmen om het slingeren veroorzaakt
door de aanhanger te verminderen;
met vier wielen te remmen en het
motorkoppel te beperken om de
rijsnelheid te verlagen tot het slingeren
stopt.
Het controlelampje
knippert op het
instrumentenpaneel om u te informeren
over de situatie.
TRACTION PLUS
(GRIPREGELING)
136)
22)
Als het voertuig hiermee is uitgerust,
zorgt de gripregeling voor een
eenvoudigere beheersing van het
voertuig onder omstandigheden met
minder grip (onverhard wegdek).
"Wegmodus"
Wanneer het voertuig wordt gestart,
wordt een speciaal bericht op hetdisplay weergegeven. Het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel is uit. Deze stand
garandeert optimaal gebruik onder
normale wegomstandigheden (droog,
nat wegdek, lichte sneeuw, enz.).
De "wegmodus" gebruikt de functies
van het tractieregelsysteem.
"Traction + modus"
Druk op knop 1 fig. 201: het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat aan samen
met een speciaal bericht.
Deze stand zorgt voor optimaal gebruik
op een onverhard wegdek (zand,
modder, droge bladeren, enz.). De
"Tractie + modus" gebruikt de functies
van het tractieregelsysteem. Bij een
snelheid hoger dan 50 km/h schakelt
het systeem automatisch over op de
"Wegmodus" en gaat het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel uit.
HEUVELOPWAARTS
WEGRIJDEN MET
BEHULP VAN HILL
HOLDER
137)
Afhankelijk van de hellingsgraad kan het
systeem de bestuurder helpen
heuvelopwaarts weg te rijden.
Afhankelijk van de hellingsgraad,
voorkomt het systeem dat het voertuig
achteruit rolt, door in te grijpen met
behulp van de remmen, zodra de
bestuurder zijn voet van de rem neemt
om het gaspedaal in te trappen.
Werking van het systeem
Het systeem werkt alleen als de
versnellingspook niet in de vrijstand
staat en als het voertuig volledig
stilstaat (met druk op het rempedaal).
BELANGRIJK
131)De remmen werken nog. Plotseling
remmen is echter gevaarlijk en daarom
moet u de auto stilzetten zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
132)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.201T36668
135
Page 139 of 244

Reïnitialisatie van de
referentiewaarde van de
bandenspanning
Deze handeling moet worden verricht:
als de referentiespanning van de
banden moet worden aangepast aan
de gebruiksomstandigheden (leeg,
beladen, rijden over de snelweg, enz.);
na het wisselen van de banden (wat
echter wordt afgeraden);
na vervanging van een band.
Deze handeling moet altijd voor alle
banden worden verricht nadat de
banden koud zijn opgepompt.
De bandenspanning moet altijd
overeenkomen met het huidige gebruik
van het voertuig (leeg, beladen, rijden
over de snelweg, enz.).
Reïnitialisatieprocedure
Met de motor draaiend en het voertuig
stilstaand.
druk kort op knop 3 of 4 fig. 203 om
de functie "BANDENSPANNING SET <
KNOP LANG INDRUKKEN >" op
display 2 te selecteren;
houd de knop 3 of 4 (ongeveer
3 seconden) ingedrukt om de
initialisatie te starten. De speciale
berichten geven aan dat het verzoek
om de referentiewaarden van de
bandenspanning te herstellen wordt
verwerkt.
Een paar minuten rijden is vereist om de
initialisatie te voltooien.OPMERKING De referentiewaarde van
de bandenspanning kan niet minder zijn
dan de aanbevolen waarde die is
aangegeven op de kolom van het
bestuurdersportier.
Display
Het display 2 fig. 203 op het
instrumentenpaneel duidt problemen
met de bandenspanning aan (zachte
band, lekke band, enz.).
Controlelampje 1 fig. 202 blijft
permanent aan en er wordt een
bijbehorend bericht weergegeven. Dit
duidt aan dat ten minste één band
zacht is.
Controleer en pas, indien nodig, de
bandenspanning van de vier banden
aan als de banden koud zijn.
Het lampje gaat na een paar minuten
rijden uit.BELANGRIJK Onverwachte afnamen in
bandenspanning (klapband, enz.)
worden mogelijk niet door het systeem
gedetecteerd.
Het waarschuwingslampje knippert
samen met een speciaal bericht op het
display en een geluidssignaal (waar
aanwezig).
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
STOP.
Dit betekent dat ten minste een van de
banden lek is of heel zacht is. Vervang
de band of neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de band lek is.
Pomp de band weer op als deze zacht
is.
Controlelampje 1 fig. 202 knippert een
paar seconden voordat het permanent
aanblijft en een bijbehorend bericht
wordt weergegeven.
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
.
Ze geven aan dat een van de banden
geen sensor heeft (bijv. de
reserveband). Neem in alle overige
gevallen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Nieuwe voorschriften omtrent
bandenspanning
De bandenspanning moet met
koude banden worden
gecontroleerd(zie het etiket aan de
kolom van het bestuurdersportier). Als
de bandenspanning niet metkoude
banden kan worden gecontroleerd,
203T36518-2
137
Page 149 of 244

TIPS VOOR HET
RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Het brandstofverbruik is goedgekeurd
conform een standaard en
gereguleerde methode die voor alle
fabrikanten gelijk is en waarmee de
voertuigen onderling kunnen worden
vergeleken. Het werkelijke verbruik
hangt af van het gebruik van het
voertuig, de uitrusting en de rijstijl.
Afhankelijk van het voertuig kunnen
verschillende functies beschikbaar zijn
die het brandstofverbruik verlagen:
schakelindicator;
rijstijlindicator;
routesamenvatting en ecologisch
advies via een multimediadisplay;
de functie ECOMODUS die kan
worden ingeschakeld met de
ECO-knop.Als het voertuig is uitgerust met een
navigatiesysteem vult dit deze
informatie aan.
Schakelindicatoren
Afhankelijk van de versies kan op het
instrumentenpaneel een controlelampje
1 fig. 218 aangeven wanneer het beste
moment is om op of terug te schakelen,
om het verbruik te optimaliseren:
opschakelen;
terugschakelen.
Rijstijlindicator
Deze informeert in realtime u over de
toegepaste rijstijl. Het resultaat wordt
getoond door de kleur van het
indicatielampje 2 fig. 218.
Groen: flexibele, economische rijstijl;
Geel: pas een flexibele rijstijl toe;
Oranje: u rijdt te dynamisch.
Om de indicatie van de rijstijl te
activeren/deactiveren, zie hetRADIO/TOUCH – RADIO NAV
supplement.
Routesamenvatting
Wanneer de motor wordt afgezet, wordt
een speciaal bericht op het display 3
fig. 219 weergegeven met informatie
over uw laatste route.
Dit geeft aan:
gemiddeld brandstofverbruik;
kilometerstand;
Het aantal opgeslagen kilometers.
217T26569
218T38203219T36519-1
147
Page 180 of 244

Laat aanpassingen aan en inspecties
van het voertuig over aan het Fiat
Servicenetwerk, zodat ze voldoen aan
de instructies in het geprogrammeerde
onderhoudsschema: alle middelen en
materiële middelen die garanderen dat
de originele registratie van het voertuig
behouden kan blijven, zijn hier
beschikbaar.
AFSTELLING VAN DE
MOTOR
Luchtfilter, dieselfilter: een vuil
patroon verlaagt het rendement. Het
filter moet worden vervangen.
Stationair: geen enkele afstelling
vereist.
VERIFICATIE VAN DE
PEILEN
MOTOROLIE
Een motor verbruikt normaal gesproken
olie om de motor te smeren en de
bewegende delen te koelen; het is
normaal om het smeercircuit tussen
twee olieverversingen te moeten
bijvullen.
Maar als het olieverbruik meer is dan
0,5 liter elke 1000 km na de
inloopperiode, moet u contact
opnemen met een Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Controleer regelmatig en
in ieder geval voor lange reizen het
oliepeil, anders loopt u het risico de
motor te beschadigen.
187) 185) 186) 188) 189) 190) 191) 192) 193)
44) 45) 46) 47)
5)
Oliepeil controleren
Het oliepeil dient met afgezette en
koude motor en met het voertuig op
een vlakke ondergrond te worden
gecontroleerd.
Om het exacte oliepeil te meten en
zeker te zijn dat het maximumpeil niet is
overschreden (risico op beschadiging
van de motor) moet de peilstok worden
gebruikt.Het display op het instrumentenpaneel
waarschuwt alleen als het peil op het
minimum staat.
Neem de peilstok uit en doe hem af
met een schone doek;
steek de peilstok zover mogelijk naar
binnen;
neem de peilstok weer uit;
controleer het peil: het mag nooit
lager staan dan "min" A fig. 265 noch
hoger staan dan het "max" peil B.
Steek de peilstok weer zover mogelijk
naar binnen, als u het peil heeft
gecontroleerd.
BELANGRIJK Om spetteren te
voorkomen, kan voor het bijvullen een
trechter worden gebruikt.
Olie vullen/bijvullen
Het voertuig moet op een vlakke
ondergrond staan, de motor moet
uitstaan en koud zijn (bijv. voordat de
auto 's ochtends wordt gestart).
265T29990
178
ONDERHOUD EN ZORG
Page 191 of 244

Koplampen reinigen
Gebruik voor de koplampen, aangezien
deze zijn voorzien van kunststof
materialen, een zachte doek of watten.
Als dit niet voldoende is, maak dan de
koplamp vochtig met zeepwater en doe
hem af met een zachte doek of watten.
Droog de koplamp tot slot voorzichtig
met een zachte, droge doek. Gebruik
geen alcoholhoudende middelen.
Ruiten
(bijv.: instrumentenpaneel, klok, display
buitentemperatuur, display autoradio,
multimedia- of multifunctioneel display,
enz.)
Gebruik een zachte, katoenen doek. Als
dit niet voldoende is, gebruik dan een
enigszins met zeepwater bevochtigde
zachte doek (of watten) en doe af met
een zachte doek of watten.
Droog de koplamp tot slot voorzichtig
met een zachte, droge doek.
Gebruik geen alcoholhoudende
producten en/of vernevelaars in het
gebied.
BELANGRIJK
210)Om de esthetische eigenschappen
van de lak te behouden, mogen er geen
schuur- en/of polijstmiddelen voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.211)Niet wassen met rollen en/of borstels
in autowasstraten. Was het voertuig
uitsluitend met de hand en gebruik
pH-neutrale reinigingsmiddelen; droog af
met een vochtige leren zeem. Schuur-
en/of polijstmiddelen mogen niet gebruikt
worden om het voertuig schoon te maken.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin
bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig
onder bomen te parkeren; verwijder
plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als ze drogen, alleen verwijderd
kunnen worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden
worden omdat ze de karakteristieke
matheid van de lak kunnen aantasten.
Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de voorruit en
achterruit te reinigen; verdun dit met
minstens 50% water. Gebruik alleen
onverdunde ruitensproeiervloeistof
wanneer de buitentemperaturen dit
vereisen.
BELANGRIJK
7)Schoonmaakmiddelen verontreinigen het
milieu. Om die reden mag het voertuig
alleen gewassen worden op plaatsen waar
het afvalwater opgevangen en gezuiverd
wordt.
INTERIEUR
212) 213) 214)
62) 63)
Als correct onderhoud wordt verricht, is
de levensduur van het voertuig langer.
We adviseren u daarom regelmatig het
interieur van uw voertuig te
onderhouden.
Iedere vlek moet snel worden
opgemerkt.
Gebruik, ongeacht de oorzaak van de
vlek, koud zeepwater (eventueel warm)
gebaseerd op natuurlijke zeep.
Schoonmaakmiddelen zijn verboden
(vloeibare vaatwasmiddelen,
poedervormige schoonmaakmiddelen,
alcoholhoudende producten).
Gebruik een zachte doek.
Spoel en dep het overtollige water weg.
Stof (stoelen, portierafwerking,
enz.)
Neem regelmatig stof af.
Vloeibare vlekken
Gebruik zeepwater.
Dep zachtjes (zonder te schrobben) met
een zachte doek en spoel het
vervolgens af en verwijder de
restvloeistof.
189
Page 241 of 244

ALFABETISCH
REGISTER
ABS (Anti-lock Braking System). . .133
Accu....................182
Accu opladen...............168
Achterste hoofdsteun...........28
Actieve veiligheidssystemen......133
AdBlue (Ureum) additief tank......45
Alarmlichten................151
Autoradio..................69
Bagage-afdekplaat............70
Banden...................198
Bandenopblaaskit............164
Bedieningspaneel en
boordinstrumenten...........89
Binnenverlichting.............39
Buitenspiegels...............35
Buitenverlichting..............36
Dagrijlichten..............36
Dimlicht.................37
Grootlicht................37
Hoogteregeling koplampen.....38
Mistachterlicht.............37
Mistvoorlichten.............37
Richtingaanwijzers..........39
Stadslicht................36
Camera achterzijde...........58
Cargo volumes..............208
Carrosserie................187CO2-Emissies..............227
Cruisecontrol (snelheidsregelaar)....71
De auto parkeren............143
Dieselversiespecifieke kenmerken . . .77
Display....................79
Door de klant gekochte
accessoires................5
Enkele achterstoelen...........30
ESC-systeem (Electronic Stability
Control).................134
Filters...................182
Frontairbags................100
Airbags aan bestuurderszijde en
passagierszijde............100
Frontairbag passagierszijde en
kinderzitje...............101
Gebruik van de versnellingsbak. . .142
Gebruik van het voertuig onder
zware omstandigheden
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........177
Geprogrammeerd onderhoud.....172
Gordelspanners..............99
Handbediende klimaatregeling....50
Handrem..................143
Heuvelopwaarts wegrijden met
behulp van Hill Holder........135
Hoofdsteun.................28
Huls......................63
Identificatiegegevens..........192Installatie elektrische en
elektronische systemen.........5
Interieur..................189
Interieuruitrusting.............63
Zonnekleppen.............63
Kinderzitjes
ISOFIX-bevestigingssysteem . . .120
Kinderen veilig vervoeren......104
Kinderzitje monteren met de
veiligheidsgordels..........106
Klimaatregeling...............47
Lamp binnenverlichting vervangen......................151
Lamp buitenverlichting vervangen . .153
Luchtroosters................49
Maat....................199
Milieubescherming............76
Motor....................193
Motorkap..................61
Onderhoudsprocedure........177
Opbergvak.................63
Parkeerradar................57
PBA-systeem (Panic Brake Assist) . .134
Periodieke controles
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........177
Portieren...................21
Achterklep...............24
Centrale portiervergrendeling/-
ontgrendeling voor opengaande
delen...................24