FIAT TALENTO 2021 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2021, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2021Pages: 248, PDF Size: 4.87 MB
Page 151 of 248

Bijzonderheden betreffende de
functie Start&Stop:de activering van
de “Versnelde stationaire” functie zal de
motor in de stand-bymodus stoppen
(zie paragraaf “Start&Stop” in hoofdstuk
“Kennismaken met uw voertuig”).TIPS VOOR HET
RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Het brandstofverbruik is goedgekeurd
conform een standaard en
gereguleerde methode die voor alle
fabrikanten gelijk is en waarmee de
voertuigen onderling kunnen worden
vergeleken. Het werkelijke verbruik
hangt af van het gebruik van het
voertuig, de uitrusting en de rijstijl.
Afhankelijk van het voertuig kunnen
verschillende functies beschikbaar zijn
die het brandstofverbruik verlagen:
schakelindicator;
rijstijlindicator;
routesamenvatting en ecologisch
advies via een multimediadisplay;
de functie ECOMODUS die kan
worden ingeschakeld met de
ECO-knop.Als het voertuig is uitgerust met een
navigatiesysteem vult dit deze
informatie aan.
Schakelindicatoren
Afhankelijk van de versies kan op het
instrumentenpaneel een controlelampje
1 fig. 224 aangeven wanneer het beste
moment is om op of terug te schakelen,
om het verbruik te optimaliseren:
opschakelen;
terugschakelen.
Rijstijlindicator
Deze informeert in realtime u over de
toegepaste rijstijl. Het resultaat wordt
getoond door de kleur van het
indicatielampje 2 fig. 224.
Groen: flexibele, economische rijstijl;
Geel: pas een flexibele rijstijl toe;
Oranje: u rijdt te dynamisch.
223T26569
224T38203
149
Page 152 of 248

Om de indicatie van de rijstijl te
activeren/deactiveren, zie het
RADIO/TOUCH – RADIO NAV
supplement.
Routesamenvatting
Wanneer de motor wordt afgezet, wordt
een speciaal bericht op het display 3
fig. 225 weergegeven met informatie
over uw laatste route.
Dit geeft aan:
gemiddeld brandstofverbruik;
kilometerstand;
Het aantal opgeslagen kilometers.Een algemeen cijfer van 0 tot 100 wordt
weergegeven waarmee uw ecologische
prestaties worden beoordeeld: hoge
waarden betekenen een lager
brandstofverbruik. Hieronder wordt enig
ecologisch advies gegeven om uw
prestaties te verbeteren. Als u uw
favoriete routes opslaat, kunt u de
prestaties vergelijken. Voor meer
informatie, zie het RADIO/TOUCH –
RADIO NAV supplement.
ECOMODUS
De ECOMODUS is een functie
waarmee het brandstofverbruik kan
worden geoptimaliseerd. Hij reageert op
het gebruik van een aantal systemen in
het voertuig (verwarming,
airconditioning, stuurbekrachtiging,
enz.) en een aantal rijhandelingen
(versnellen, schakelen,
snelheidsregeling, afremmen, enz.).Inschakeling van de functie
Druk op knop 4 fig. 225.
HetECOfig. 226 indicatielampje 5 op
het instrumentenpaneel gaat aan om te
bevestigen dat het geactiveerd is.
Tijdens het rijden kunt u de functie
ECOMODUS alle motorprestaties laten
resetten.
Trap hiervoor het gaspedaal stevig in.
De functie ECOMODUS wordt weer
ingeschakeld zodra het gaspedaal
wordt losgelaten.
De functie uitschakelen
Druk op knop 4 fig. 225.
HetECOfig. 226 indicatielampje 5 op
het instrumentenpaneel gaat aan om te
bevestigen dat het gedeactiveerd is.
Gedrag
In plaats de motor tijdens stilstand
op te laten warmen, adviseren we u
met matige snelheid te rijden tot de
motor de normale bedrijfstemperatuur
bereikt.
Snelheid verhoogt het
brandstofverbruik.
Overbelast de motor niet door te snel
in tussenliggende versnellingen te
rijden. Gebruik de hoogste versnelling.
Vermijd plotselinge acceleratie.
Rem zo weinig mogelijk. Om het
gevaar of de curve van tevoren te
beoordelen, volstaat het uw voet van
het gaspedaal te nemen.
225T36519-1
226T40396
150
STARTEN EN RIJDEN
Page 153 of 248

We raden u aan heuvelopwaarts een
constante snelheid aan te houden, en
niet van snelheid te veranderen.
In moderne voertuigen is dubbele
koppeling voor het stoppen van de
motor niet noodzakelijk en kan ook
schade veroorzaken.
Banden fig. 227
Door een te lage bandenspanning
kan het brandstofverbruik toenemen.
Door gebruik van ongeschikte
banden kan het brandstofverbruik
toenemen.Advies voor gebruik
Geef de functie ECOMODUS de
voorkeur.
Elektriciteit verhoogt het
brandstofverbruik. We raden u aan
accessoires uit te schakelen als u deze
niet gebruikt. Gebruik uw verlichting
volgens de geldende wetten in het land
waar u zich bevindt.
Gebruik de luchtroosters zoveel
mogelijk. Met open ruiten rijden met
een snelheid van 100 km/h verhoogt
het brandstofverbruik met 4% fig. 228.
Gebruik van de airconditioning, op
voertuigen die daarmee zijn uitgerust,
verhoogt het brandstofverbruik (vooral
binnen de bebouwde kom). Zet op
voertuigen met airconditioning zonder
automatische modus, het systeem uit
als u het niet meer nodig hebt.Hieronder volgen een aantal
adviezen om het brandstofverbruik
te verlagen en zodoende het milieu
te helpen beschermen:
Als het voertuig bij hoge temperaturen
of in de zon wordt geparkeerd, open
dan eerst alle portieren om de hete
lucht naar buiten te laten, voordat u
vertrekt.
Haal de dakkoffer van het dak als die
niet gebruikt wordt.
Gebruik voor het vervoer van grote
voorwerpen een aanhanger, indien
mogelijk.
Gebruik een goedgekeurde en goed
afgestelde windgeleider om een
caravan te trekken.
Vermijd "huis-aan-huis-gebruik" van
het voertuig (korte ritten met lange
perioden van stilstand), omdat de motor
op die manier nooit de ideale
temperatuur bereikt.
227T26528
228T31077
151
Page 154 of 248

NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of
internationale universele
telefoonnummer bellen om het
dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt te
vinden.ALARMLICHTEN............153
LAMP BINNENVERLICHTING
VERVANGEN...............153
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN...............155
ZEKERINGEN IN HET INTERIEUR .159
IN GEVAL VAN EEN LEKKE
BAND...................163
EEN WIEL VERVANGEN........163
BANDENOPBLAASKIT.........166
STARTEN MET HULPACCU.....168
ACCU OPLADEN............170
SLEPEN VAN HET VOERTUIG. . . .171
152
NOODGEVALLEN
Page 155 of 248

ALARMLICHTEN
BEDIENING
Druk op knop 2 fig. 229. De vier
knipperende pijlen en de pijlen aan de
zijkant gaan tegelijkertijd aan. Deze
knop mag uitsluitend in geval van
gevaar worden gebruikt, om de andere
bestuurders te waarschuwen dat u op
een ongebruikelijke of verboden plaats
moest stoppen of onder speciale rij- of
verkeersomstandigheden.
Afhankelijk van de uitrusting kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
aangaan als u plotseling stopt. U kunt
ze uitzetten door eenmaal op knop 2
fig. 229 te drukken.
LAMP BINNEN-
VERLICHTING
VERVANGEN
163) 164) 165) 166)
Plafondverlichting
Verwijder de lens van het betreffende
plafondlampje (1 fig. 230, fig. 231 en
fig. 232 ) met behulp van een
schroevendraaier.
Trek de lamp omlaag om hem uit de
houder te verwijderen.
Type lamp: W6W
Vervang het lampje en plaats de
vastklemlens terug.
Voertuigen met leeslampje
Lamp type 2 fig. 233: W6W
Type leeslamp 3 fig. 233: W5W
229T36520
230T36566
231T36567-1
232T36631-1
153
Page 156 of 248

Verlichting dashboardkastje
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 4 fig. 234 uit de houder.
Typen lampen: W5WVervang het lampje en plaats de
vastklemlens terug.
Bagageruimteverlichting
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 5 fig. 235 uit de houder.
Typen lampen: W5W
Vervang het lampje en plaats de
vastklemlens terug.Verlichting achterstoelen
(6 fig. 236 )
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
163)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
233T38811
4
234T36569-1
5
235T36568-1
6
236T40632-1
154
NOODGEVALLEN
Page 157 of 248

164)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
165)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, om het risico op brandwonden te
voorkomen.
166)De lampen staan onder druk en
kunnen ontploffen tijdens vervanging.
Gevaar voor letsel.LAMP
BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
167) 168) 169) 170) 171)
30)
LED dagrijverlichting (1 fig. 237 )
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Halogeen dagrijverlichting
Draai de lamphouder A fig. 238 een
kwartslag, draai linksom en trek hem
uit.
Typen lampen: W21W/5W.Vervang de lamp en breng de houder
weer op zijn plaats aan.
Grootlicht en dimlicht
Draai de afscherming B fig. 238 een
kwartslag linksom.
Sluit connector 3 fig. 239 af.
Haak de veer 2 fig. 239 los en verwijder
de lamp.
Type lamp: H4.
1
237T40633
238T36663
2
3
239T36664
155
Page 158 of 248

Raak het glas van de lamp niet aan.
Houd de lamp bij de uiteinden vast.
Vervang de lamp, haak de veer terug en
sluit de connector weer aan, en plaats
ook de afscherming B fig. 238 terug.
Richtingaanwijzers
Draai de lamphouder C fig. 240 een
kwartslag linksom en trek hem uit.
BELANGRIJK Koop, afhankelijk van de
plaatselijke wetgeving of uit voorzorg,
een nooddoos met een serie lampen en
zekeringen bij een Fiat Servicepunt.
Typen lampen: PY21W (oranje lamp).
Mistlampen
De lampen 4 fig. 241 vervangen:
Ga onder het voertuig door om bij de
lamphouder te komen;
haak de klep los;
draai de lamphouder een kwartslag.Typen lampen: H16LL.
Type lampen voor voertuigen met
bochtlampen: H11LL.
Richtingaanwijzers zijkant
Laat de lens los (indicatie) 6
fig. 242 (met gebruik van de
schroevendraaier, dek de top met een
doek af, zodat het de lak niet
beschadigt).
Draai de lamphouder 5 fig. 242 een
kwartslag linksom en trek de lamp uit.Typen lampen: W5W of, afhankelijk van
het uitrustingsniveau, WY5 W.
Extra lampen
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk, als u het voertuig wilt
uitrusten met "mistlampen" of
"grootlicht".
Achterlichtunit Type A
Draai de schroeven 1 fig. 243 los.
Draai de unit A fig. 243 een klein stukje
en maak hem los om lamphouder 2
fig. 244 te bereiken.
Haak de lamphouder los door hem een
kwartslag linksom te draaien.
Haak de lampen los door er zachtjes
tegen te drukken en ze tegelijkertijd een
kwartslag linksom te draaien.
240T36665
4
241T36667
5
6
242T36674
243T36675
156
NOODGEVALLEN
Page 159 of 248

Richtingaanwijzers 3 fig. 245:
bajonetlamp PY 21W.
Parkeer- en remlichten 4 fig. 245:
bajonetlamp P 21/5W.
Achterlichtunit Type B
Draai de schroeven 5 fig. 246 los.
Ontkoppel de lichtunit B fig. 246.
Draai de lamphouder 6 of 7 fig. 247 en
maak hem los.Verwijder de betreffende lamp.
Vervang de lamphouder en zet hem
vast door hem te draaien.
Controleer de juiste bevestiging.
Breng de lichtunit weer aan en schroef
hem weer naar binnen.
Mistachterlichten (alleen aan
bestuurderszijde) 6: peervormige
lamp met pennen W16W.
Achteruitrijlichten 7:bajonetlamp
W16W.
Derde remlicht op openslaande
achterportieren
Maak de moeren 8 fig. 248 los.
Trek de lichtunit vanaf de buitenkant uit
om bij de lamp 9 fig. 249 te kunnen.
Peervormige lamp met pennen P 21W.
244T36676
245T36677
246T36679
247T36680
248T36681
249T36682
157
Page 160 of 248

Derde remlicht op achterklep
Maak de moeren 10 fig. 250 los.
Trek de lichtunit vanaf de buitenkant uit
en pak de lamp 11 fig. 251.
Bajonetlamp P 21W.Kentekenverlichting
Op voertuigen met een achterklep kan
de lamp op dezelfde manier worden
bereikt als op voertuigen met
openslaande portieren.
Verwijder de lens 12 fig. 253 (met een
schroevendraaier).
Verwijder de afdekking om bij de lamp
te kunnen komen.
Typen lampen: W5W.
BELANGRIJK
167)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
168)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.169)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, RISICO OP BRANDWONDEN!
170)Let er bij werkzaamheden aan de
motor op dat deze heet kan zijn. Bovendien
zou de koelventilator ieder moment kunnen
gaan draaien. Het
waarschuwingslampje in de
motorruimte herinnert u aan deze
omstandigheid. Gevaar voor letsel.
171)Plaats de startinrichting altijd op OFF
voordat er in de motorruimte gehandeld
wordt (verwijs naar paragraaf “De sleutels”
in hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”).
BELANGRIJK
30)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de lamp per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
250T36683
251T36684
253T38814
158
NOODGEVALLEN