FIAT TALENTO 2021 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2021, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2021Pages: 248, PDF Size: 4.87 MB
Page 141 of 248

TPMS – Tyre
Pressure
Monitoring System
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Waarschuwing bij een afname in
bandenspanning
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor afnemen in bandenspanning in
een of meerdere banden.
Werkingsprincipe
Ieder wiel (behalve het reservewiel) heeft
een geïntegreerde sensor in het ventiel
dat de bandenspanning tijdens het
rijden met regelmatige intervallen meet.
Controlelampje 1 fig. 208 blijft aan om
de bestuurder te waarschuwen voor
een afname in de bandenspanning
(zachte band, lekke band, enz.).Reïnitialisatie van de
referentiewaarde van de
bandenspanning
Deze handeling moet worden verricht:als de referentiespanning van de
banden moet worden aangepast aan
de gebruiksomstandigheden (leeg,
beladen, rijden over de snelweg, enz.);
na het wisselen van de banden (wat
echter wordt afgeraden);
na vervanging van een band.
Deze handeling moet altijd voor alle
banden worden verricht nadat de
banden koud zijn opgepompt.
De bandenspanning moet altijd
overeenkomen met het huidige gebruik
van het voertuig (leeg, beladen, rijden
over de snelweg, enz.).
Reïnitialisatieprocedure
Met de motor draaiend en het voertuig
stilstaand.
druk kort op knop 3 of 4 fig. 209 om
de functie "BANDENSPANNING SET <
KNOP LANG INDRUKKEN >" op
display 2 te selecteren;
houd de knop 3 of 4 (ongeveer
3 seconden) ingedrukt om de
initialisatie te starten. De speciale
berichten geven aan dat het verzoek
om de referentiewaarden van de
bandenspanning te herstellen wordt
verwerkt.
Een paar minuten rijden is vereist om de
initialisatie te voltooien.OPMERKING De referentiewaarde van
de bandenspanning kan niet minder zijn
dan de aanbevolen waarde die is
aangegeven op de kolom van het
bestuurdersportier.
Scherm
Het display 2 fig. 209 op het
instrumentenpaneel duidt problemen
met de bandenspanning aan (zachte
band, lekke band, enz.).
Controlelampje 1 fig. 208 blijft
permanent aan en er wordt een
bijbehorend bericht weergegeven. Dit
duidt aan dat ten minste één band
zacht is.
Controleer en pas, indien nodig, de
bandenspanning van de vier banden
aan als de banden koud zijn.
Het waarschuwingslampje gaat na een
paar minuten rijden uit.
208T36504-4
209T36518-2
139
Page 142 of 248

BELANGRIJK Onverwachte afnamen in
bandenspanning (klapband, enz.)
worden mogelijk niet door het systeem
gedetecteerd.
Het waarschuwingslampje knippert
samen met een speciaal bericht op het
display en een geluidssignaal (waar
aanwezig).
Dit bericht gaat gepaard met het
waarschuwingslampjeSTOP.
Dit betekent dat ten minste een van de
banden lek is of heel zacht is. Vervang
de band of neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de band lek is.
Pomp de band weer op als deze zacht
is.
Controlelampje 1 fig. 208 knippert een
paar seconden voordat het permanent
aanblijft en een bijbehorend bericht
wordt weergegeven.
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
.
Ze geven aan dat een van de banden
geen sensor heeft (bijv. de
reserveband). Neem in alle overige
gevallen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.Nieuwe voorschriften omtrent
bandenspanning
De bandenspanning moet met
koude banden worden
gecontroleerd(zie het etiket aan de
kolom van het bestuurdersportier). Als
de bandenspanning niet metkoude
banden kan worden gecontroleerd,
verhoog dan de spanning 0,2-0,3 bar
(3 PSI).
Laat een hete band nooit leeglopen.
Voertuig met TPMS
In geval van een lekke band (lekkage,
onvoldoende lucht, enz.) gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Zie
paragraaf “TPMS – TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM”.
Reservewiel
Als het voertuig over een reserveband
beschikt, bevat deze geen sensor. Als
de band op het voertuig is gemonteerd,
knippert controlelampje 1 fig. 208 een
paar seconden voordat het samen met
lampje
aanblijft, terwijl een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
Spuitbus voor de reparatie van
banden en opblaaskit
Gebruik conform de specificaties van
het ventiel alleen apparatuur
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk.Raadpleeg de paragraaf "Bandenkit" in
het hoofdstuk "Noodgevallen".
BELANGRIJK Deze functie biedt de
bestuurder extra ondersteuning, maar
kan de bestuurder niet vervangen. U
wordt hierdoor niet vrijgesteld van de
gebruikelijke rijveiligheid of de
verantwoordelijkheid in geval van een
ongeval. Controleer de
bandenspanning, inclusief die van de
reserveband, één keer per maand.
BELANGRIJK Voor de veiligheid van de
bestuurder en alle andere inzittenden
moet u stoppen zodra de
verkeersomstandigheden dit toestaan
wanneer hetSTOP
waarschuwingslampje aan gaat.
140
VEILIGHEID
Page 143 of 248

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.INLOPEN MOTOR...........142
STARTEN VAN DE MOTOR......142
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK..........144
DE AUTO PARKEREN.........145
MONTAGE VAN DE TREKHAAK . . .146
TIPS VOOR HET LADEN.......147
SNELHEIDSBEGRENZER.......148
MINIMUMSNELHEID..........148
TIPS VOOR HET RIJDEN.......149
141
Page 144 of 248

INLOPEN MOTOR
Rijd, als er nog geen 1.500 km op de
teller staat, niet met een hogere
snelheid dan 130 km/h in de hoogste
versnelling, of met een hoger toerental
dan 2.500 tpm. Na deze kilometerstand
kunt u meer van de motor eisen, maar
het voertuig presteert pas beter nadat
het 6.000 km heeft gereden.
Vermijd tijdens de inrijperiode plotseling
accelereren met een koude motor en te
snel rijden.
Frequentie Coupon:raadpleeg het
“Geprogrammeerd
Onderhoudsschema”.
STARTEN VAN DE
MOTOR
149) 150) 151) 152) 153)
Voertuigen met sleutel en
afstandsbediening
Draai de sleutel in het contactslot
fig. 210 naar stand D (Vooruit) en houd
die daar tot het controlelampje
voor de voorverwarming van de
motor uitgaat.
Draai de sleutel voorbij de D (Starten)
zonder gas te geven.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
MOTOR AFZETTEN
153) 154)
24) 25)
Voertuigen met sleutel en
afstandsbediening
Draai de sleutel met de motor stationair
naar de stand Stop (S) fig. 210.
DE MOTOR STARTEN
149) 150) 151) 152) 153)
Voertuigen met elektronische
sleutel
De elektronische sleutel moet in lezer 2
fig. 211 worden aangebracht of zich
binnen detectiegebied 3
fig. 212 bevinden.
Trap om de motor te starten op de rem
of het koppelingspedaal en druk
vervolgens op knop 1 fig. 211. Als een
versnelling is ingeschakeld, hoeft alleen
het koppelingspedaal maar te worden
ingetrapt om de motor te starten.
210T36545211T36514-1
142
STARTEN EN RIJDEN
Page 145 of 248

OpmerkingenAls het voertuig niet start, wordt een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven;
In sommige gevallen moet het
stuurwiel worden bewogen terwijl de
startknop 1 wordt ingedrukt om het
stuurwiel te ontgrendelen; u wordt
hierover geïnformeerd met een speciaal
bericht;
Houd bij zeer koud weer
(temperaturen lager dan -10°C) het
koppelingspedaal ingetrapt tot de
motor start.
Functie accessoires
Wanneer de motor is gestart, hebt u
toegang tot een aantal functies
(autoradio, navigatie, ruitenwissers,
enz.).Druk op knop 1 zonder de pedalen in te
trappen om toegang tot deze functies
te verkrijgen met de sleutel in het
interieur of in de sleutellezer 2 fig. 211.
Onregelmatige werking
De elektronische sleutel voor
gemakkelijke toegang (easy access)
werkt niet onder de volgende
omstandigheden:
de batterijen van de elektronische
sleutel zouden leeg kunnen zijn;
in de buurt van een apparaat dat
dezelfde frequentie gebruikt (mobiele
telefoon, computerspelletjes, enz.);
Het voertuig bevindt zich in een
gebied dat bekendstaat om de grote
aanwezigheid van elektromagnetische
golven.
Hierover wordt een bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Breng de elektronische sleutel zo ver
mogelijk in lezer 2 fig. 211 aan.
MOTOR AFZETTEN
153) 154)
24) 25)
Voertuigen met elektronische
sleutel
Het voertuig moet worden stilgezet.
Druk met de elektronische sleutel in
lezer 2 fig. 211 of in het detectiegebied
3 fig. 212 kort op knop 1 fig. 211: de
motor wordt afgezet.Het stuurslot wordt vergrendeld
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend of het voertuig wordt
afgesloten.
Als de sleutel niet in het interieur is als u
probeert de motor af te zetten, wordt
een speciaal bericht daaromtrent op het
instrumentenpaneel weergegeven: druk
langer dan 2 seconden op knop 1
fig. 211.
Nadat de motor is afgezet, blijven een
paar accessoires nog ongeveer
10 minuten aan (autoradio, enz.).
Zodra u het bestuurdersportier opent,
gaan de accessoires uit.
BELANGRIJK
149)Start het voertuig niet in de vrijstand
als het op een helling staat. De
stuurbekrachtiging wordt dan mogelijk niet
ingeschakeld. Risico op een ongeval.
150)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
151)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
152)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
212T36626-1
143
Page 146 of 248

153)Neem nooit de sleutel uit het contact
of de elektronische sleutel uit de lezer,
voordat het voertuig goed stilstaat; als de
motor wordt afgezet, worden bepaalde
hulpmiddelen uitgeschakeld: als de motor
wordt afgezet, werken de
rembekrachtiging, stuurbekrachtiging en
veiligheidsinrichtingen, zoals de airbags en
gordelspanners, niet meer.
154)Let er vooral op dat de motor goed is
afgezet als u de auto verlaat met de
elektronische sleutel in uw zak.
BELANGRIJK
24)Laat de startinrichting nooit in de stand
"M" staan als de motor is afgezet, zodat de
accu niet onnodig wordt ontladen.
25)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
155)
26)
Achteruitversnelling inschakelen
(bij stilstaand voertuig)
Vanuit de vrijstand ring 1
fig. 213 optillen tegen de hendelknop
om de achteruit inteschakelen.
De achteruitrijlichten gaan aan als de
versnelling wordt ingeschakeld
(startinrichting op stand M).
BELANGRIJK
155)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op de juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
26)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
213T36534-1
144
STARTEN EN RIJDEN
Page 147 of 248

DE AUTO PARKEREN
156) 157)
27) 28) 29)
Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, blokkeer de wielen
dan met wiggen of stenen.
BELANGRIJK Laat de autoNOOIT
achter met de versnelling in de
vrijstand.
HANDREM
Om de handrem in te schakelen, de
hendel omhoog trekken en controleren
of het voertuig goed stilstaat. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Om de handrem los te laten, de hendel
iets omhoog trekken, druk dan op knop
2 fig. 214en begeleid de hendel omlaag
naar zijn ruststand. Het indicatielampje
schakelt uit.
BELANGRIJK
156)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder bovendien
altijd de contactsleutel als het voertuig
wordt verlaten en neem deze mee.
157)Bij auto's met een armsteun voor,
moet deze armsteun worden opgetild om
te voorkomen dat deze de werking van de
hendel in de weg zit.
BELANGRIJK
27)Afhankelijk van de helling en/of
belasting kan het nodig zijn de rem nog
twee klikken aan te trekken.
28)Controleer of tijdens het rijden de
handrem volledig omlaag zit en is
uitgeschakeld (het rode lampje is uit): de
handrem zou oververhit of beschadigd
kunnen raken.29)Na een botsing met een stoeprand, een
hoge opstap, of andere soorten
stadsobstakels, moet u uw voertuig laten
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om risico’s op ongelukken te voorkomen:
het kan een beschadigde as-schacht,
stuurwiel of ander onderdeel zijn.
214T36534
145
Page 148 of 248

MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
AAN: 1.090 mm
Plaats de kogel dusdanig ten opzichte
van bouten 1 of 2 fig. 217, dat die is
uitgelijnd met hoogte B fig. 216, die
uiteen moet lopen van 350 tot 420 mm,
met beladen voertuig (zoals hierboven
is weergegeven).Om de trekhaak te monteren, zie de
installatie-instructies van de fabrikant.
158) 159)
BELANGRIJK Verwijder altijd de
trekhaak wanneer deze niet in gebruik
is. In ieder geval moeten te allen tijde de
toepasselijke plaatselijke wetten worden
gevolgd.
BELANGRIJK Zie de paragraaf
“gewichten” van het hoofdstuk
“Technische Gegevens” om de
maximaal toegestane belasting te
weten te komen. Wij adviseren de
instructies te bewaren die bij het
apparaat door de fabrikant geleverd
zijn, samen met de andere
documentatie.
BELANGRIJK
158)Het voertuig kan zijn uitgerust met
ABS, maar dit heeft geen inwerking op het
remsysteem van de aanhanger. Wees dus
bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
159)Probeer nooit de remwerking van de
aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen
aan het remsysteem van het voertuig uit te
voeren. Het remsysteem van de aanhanger
moet volledig onafhankelijk zijn van het
hydraulische systeem van het voertuig.
215T19029
216T19030
217T36593
146
STARTEN EN RIJDEN
Page 149 of 248

TIPS VOOR HET
LADEN
Vervoer van voorwerpen in de
bagageruimte
Afhankelijk van het voertuig voorkomen
ringen 1 en 2 fig. 218 en 1 fig. 219 dat
de vervoerde voorwerpen bewegen.
Het aantal ringen en hun locaties
kunnen verschillen, afhankelijk van het
voertuig.
BELANGRIJK Ringen 1
fig. 218 fig. 219 voorkomen uitsluitend
dat de lading beweegt. De lading moet
van tevoren worden bevestigd met
bevestigingsringen 2 fig. 218 op de
bodemplaat van het voertuig.
160) 161)
De details van de bestelwagenversie
worden beschreven in fig. 220. F max
500 daN (ISO 27956).
BELANGRIJK
160)Plaats de zwaarste onderdelen altijd
in direct contact met de bodemplaten. Als
het voertuig is uitgerust met
verankeringspunten op de bodem van de
bagageruimte, gebruik deze dan. De lading
moet dusdanig zijn geplaatst dat de
inzittenden van het voertuig niet in gevaar
komen door plotseling remmen,
onverwacht versnellen of op steile
hellingen.
161)Controleer uit
veiligheidsoverwegingen voordat u vertrekt
of alle portieren goed dicht zijn.
218T36630
219T36590
220T31412
147
Page 150 of 248

SNELHEIDSBEGRENZER
162)
De snelheid van het voertuig kan
permanent beperkt worden afhankelijk
van de versie van het voertuig en de
plaatselijke regelgeving.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de snelheidslimiet
te wijzigen of de functie te
activeren/deactiveren.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is
deze functie voor specifieke markten te
deactiveren.
Etiket 1 fig. 221 op het dashboard
herinnert u aan de snelheidslimiet.
OPMERKING Als het voertuig uitgerust
is met de Snelheidsbegrenzer gaat u bij
het hard intrappen of helemaal
intrappen van het gaspedaal (voorbij het
“resistentiepunt”) voorbij de
snelheidslimiet (zie de paragraaf
“Snelheidsbegrenzer”).BELANGRIJK In bepaalde situaties
(bijvoorbeeld een steile helling) kan de
snelheidsbegrenzer een klein beetje
overschreden worden, omdat het
apparaat niet op het remsysteem
inbreekt.
BELANGRIJK
162)Deze functie is geen vervanging van
de bestuurder. De functie geeft ook niet het
recht om de snelheidslimieten te
overschrijden en sneller te rijden dan
toegestaan. De functie ontheft de
bestuurder geenszins van normaal veilig
rijgedrag noch van enige
verantwoordelijkheid.
MINIMUMSNELHEID
Druk op bediening 1 fig. 222 en de
functie wordt na een paar seconden
geactiveerd.
Minimumsnelheid wijzigen
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk om
de instelling te verhogen of verlagen.
Functie onderbreken
De functie wordt onderbroken,
wanneer:
het koppelings- en/of gaspedaal
wordt gebruikt;
de voertuigsnelheid hoger is dan
0 km/h;
gaat het hetSTOP
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden;
Het waarschwuingslampjeop
het instrumentenpaneel gaat branden;
Het waarschwuingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden.
221T36705
222T36559
148
STARTEN EN RIJDEN