FIAT TIPO 4DOORS 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2020, Model line: TIPO 4DOORS, Model: FIAT TIPO 4DOORS 2020Pages: 260, PDF Size: 7.25 MB
Page 121 of 260
Een enkele boog die eerst
niet-knipperend en vervolgens
knipperend wordt weergegeven
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt, in combinatie met een
geluidssignaal, eerst snel intermitterend
en vervolgens continu.
STORINGSMELDING
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
symbool
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie paragraaf
“Lampjes en berichten” in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
De sensoren worden weer ingeschakeld
zodra de elektrische stekker van de
aanhanger wordt verwijderd.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
lak op het oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of als er speciale
afstellingen uitgevoerd worden
waardoor de auto lager gezet moet
worden.
de correcte werking van het systeem
met trekhaken die niet door Fiat
geproduceerd worden, kan niet worden
gewaarborgd;
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger beïnvloedt de juiste
werking van de parkeersensoren. Als
een vaste trekhaak is gemonteerd,
kunnen de sensoren niet worden
gebruikt. Als de klant een afneembare
trekhaak monteert, moet die altijd van
het subframe zijn losgekoppeld
wanneer de aanhanger niet wordt
getrokken om inschakeling van de
sensoren te voorkomen.
119
Page 122 of 260
BELANGRIJK
120)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
45)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.46)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd kunnen de
werking van de parkeersensoren in gevaar
brengen
47)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
ACHTERUITRIJ-
CAMERA
(waar aanwezig)
BESCHRIJVING
De achteruitkijkcamera 1
fig. 101 bevindt zich op het
achterdeksel.
121)
48)
Elke keer dat de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, toont het display
fig. 102 het gebied rondom het
voertuig, zoals gezien door de
achteruitrijcamera.
10107186J0001EM
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 260
SYMBOLEN EN
BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Een er overheen geplaatste
onderbroken middenlijn geeft het
midden van het voertuig aan om
parkeermanoeuvres of het uitlijnen van
een sleepoog te vergemakkelijken. De
verschillende gekleurde zones geven de
afstand aan vanaf de achterkant van
het voertuig.In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond fig. 102:
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood (1) 0-30 cm
Geel (2) 30-100 cm
Groen (3) 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
121)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
48)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
10207186J0002EM
121
Page 124 of 260
EEN AANHANGER
TREKKEN
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
122) 123)
Voor het trekken van caravans of
aanhangers moet het voertuig voorzien
zijn van een goedgekeurde trekhaak en
een geschikte elektrische installatie.
Een eventuele aftermarket-installatie
moet zijn uitgevoerd door specialisten.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger of caravan wordt
gereduceerd. Ook de remafstand wordt
langer en er is meer tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van het voertuig in dezelfde mate
afneemt. Om er zeker van te zijn dat het
maximum toelaatbaar getrokken
gewicht (op het kenteken van het
voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
gehouden worden dat deze waardebetrekking heeft op het toelaatbaar
gewicht van de volgeladen
aanhangwagen, inclusief accessoires
en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waar u bent voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
Elke elektrische rem moet rechtstreeks
vanaf de accu worden gevoed, met een
kabel met een diameter van minimaal
2,5 mm
2.
Naast de elektrische aansluitingen die
op het schakelschema zijn aangegeven,
kan de elektrische installatie alleen
aangesloten worden op de
voedingskabel voor een elektrische rem
en op de kabel voor een interne
gloeilamp van niet meer dan 15 W voor
de aanhanger. Voor de aansluitingen
dient de daarvoor bestemde
regeleenheid te worden gebruikt met
een accukabel met een doorsnede van
minstens 2,5 mm
2.
BELANGRIJK Het gebruik van extra
belastingen anders dan de
buitenverlichting (bijv. elektrische rem)
moet met draaiende motor gebeuren.MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Laat de trekhaak door gespecialiseerd
personeel aan de carrosserie monteren,
in overeenstemming met de extra en/of
aanvullende aanwijzingen van de
fabrikant van de trekhaak.
De trekhaak moet voldoen aan de
huidige richtlijn 94/20/EC en latere
wijzigingen.
Voor iedere versie moet een trekhaak
worden gebruikt die geschikt is voor het
maximale trekgewicht van het voertuig
waarop de trekhaak wordt gemonteerd.
Gebruik voor de elektrische aansluiting
een gestandaardiseerde
stekkerverbinding die op een speciale
beugel op de trekhaak kan worden
gemonteerd. Het voertuig moet ook
worden voorzien van een regeleenheid
voor de buitenverlichting van de
aanhanger.
Er moeten 7- of 13-polige 12 V
DC-aansluitingen gebruikt worden
(CUNA/UNI en ISO/DIN-normen). Volg
de aanwijzingen van de fabrikant van
het voertuig en/of van de fabrikant van
de trekhaak op.
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 125 of 260
BELANGRIJK
122)Het ABS waarmee de auto is
uitgerust heeft geen controle over het
remsysteem van de aanhanger. Wees dus
bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
123)Probeer nooit de remwerking van de
aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen
aan het remsysteem van het voertuig uit te
voeren. Het remsysteem van de aanhanger
moet volledig onafhankelijk zijn van het
hydraulisch systeem van de auto.
TIPS VOOR HET
RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips om
het brandstofverbruik zo laag mogelijk
te houden en om de uitstoot van
schadelijke gassen zoveel mogelijk in te
perken.
Onderhoud van de auto
Voer de controles en bewerkingen uit
die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven
(zie hoofdstuk "Onderhoud en zorg").
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van het
voertuig en de gewichtsverdeling
beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of de skidrager
indien niet gebruikt. Deze accessoires
reduceren de aërodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruiktoeneemt. Gebruik voor het vervoer van
grote voorwerpen een aanhanger,
indien mogelijk.
Elektrische apparatuur
Gebruik elektrische apparaten alleen
wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de ruitenwissers
en de aanjager van het ventilatie-/
verwarmingssysteem nemen veel
stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatregeling
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen:
gebruik bij voorkeur alleen de standaard
ventilatie als de buitentemperatuur dit
toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet-gecertificeerde
aerodynamische accessoires kan de
aerodynamica en het brandstofverbruik
negatief beïnvloeden.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer op
en nemen het verbruik en de uitstoot
van uitlaatgassen toe. Het is beter om
123
Page 126 of 260
meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze
manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men
voor een stoplicht stil staat of alvorens
de motor af te zetten. Deze handeling
heeft evenals "double-clutchen" geen
enkel nut en verhoogt het
brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra
de verkeers- en wegomstandigheden
dit toelaten. Snel accelereren met een
lage versnelling verhoogt het
brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet
het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en
veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe. Rijd dus
zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost alleen brandstof en
verhoogt tevens de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas
zonder het maximumkoppel te
overschrijden.
GEBRUIKSOM-
STANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor
neemt zowel het brandstofverbruik (van
+15% tot +30% in stadsverkeer) als de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen
toe.
Verkeerssituatie en conditie van het
wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn. Bochtige
trajecten over bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv. voor
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.
TANKEN
124) 125) 126)
Controleer het type brandstof alvorens
te tanken.
Zet ook de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Gebruik alleen 95 R.O.N. loodvrije
benzine (EN 228 specificaties).
DIESELMOTOREN
49)
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare Dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de
tank meer dan 50% gevuld te houden.
TANKCAPACITEIT
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het tankpistool
is afgeslagen.
Meer bijvullen kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 260
TANKPROCEDURE
Diesel- en benzineversies
Het "Capless Fuel" systeem is een
apparaat bij de vulopening van de
brandstoftank dat zich automatisch
opent en sluit wanneer het
brandstofvulpistool wordt
geplaatst/verwijderd.
Het "Capless Fuel" systeem is uitgerust
met een blokkeersysteem dat het
tanken van het onjuiste type brandstof
voorkomt.
Het klepje openen
Ga als volgt te werk om te tanken:
ontgrendel klepje 1 fig. 103 door op
het aangegeven punt te drukken en
open het;
steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
wacht na het tanken minstens
10 seconden alvorens het vulpistool te
verwijderen zodat de brandstof in de
tank kan vloeien;
neem het vulpistool uit de vulopening
en sluit het klepje 1.Het klepje is voorzien van een stofkap
2 die, wanneer het klepje gesloten is,
de rand van de vulopening beschermt
tegen de afzetting van vuil en stof.BIJVULLEN VAN
AdBlue®
-
ADDITIEF VOOR DIESELUITSTOOT
(UREUM)
(Uitsluitend voor dieselversies)
(voor bepaalde versies/markten)
128)
Voorbereidende voorwaarden
AdBlue®
bevriest bij een temperatuur
lager dan -11°C. Het bijvullen kan
moeilijk verlopen als de auto lange tijd
bij deze temperatuur heeft stilgestaan.
Daarom wordt geadviseerd om het
voertuig te parkeren in een garage en/of
verwarmde omgeving en te wachten tot
het ureum weer vloeibaar is, alvorens
de vloeistof bij te vullen.
Ga als volgt te werk:
parkeer de auto op een vlakke
ondergrond en zet de motor af door
contactslot op OFF te plaatsen;
open het tankklepje 1 fig. 104, draai
de (blauwe) dop 2 van de
AdBlue®
-opening los, verwijder hem
en breng hem aan in de specifieke
zitting 3.
10307206J0001EM
125
Page 128 of 260
Bijvullen met nippels
U kunt
AdBlue®
bij elke distributeur
bijvullen.
Ga als volgt te werk:
breng deAdBlue®
-nippel aan in de
vulopening, begin met bijvullen en stop
wanneer het bijvullen de eerste keer
wordt onderbroken (dit betekent dat het
AdBlue®
-reservoir vol is). Ga niet
verder met bijvullen om morsen van
AdBlue®
te voorkomen;
verwijder de nippel.
Bijvullen met houders
Ga als volgt te werk:
controleer de houdbaarheidsdatum;
lees de gebruiksaanwijzingen op het
etiket door alvorens de inhoud van de
fles in het
AdBlue®
-reservoir te gieten;
als voor het bijvullen systemen
worden gebruikt die niet
vastgeschroefd kunnen worden (bijv.
reservoirs), dient u het
AdBlue®
-reservoir met niet meer dan 6 liter te
vullen wanneer het bericht op het
display van het instrumentenpaneel
wordt weergegeven (raadpleeg de
paragraaf “Waarschuwingslampjes en
-berichten” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”);
als houders worden gebruikt die op
de vulopening vastgeschroefd kunnen
worden, is het reservoir gevuld wanneer
hetAdBlue™niet langer uit het
reservoir stroomt. Probeer niet verder
bij te vullen.
Handelingen na het bijvullen
Ga als volgt te werk:
plaats de dop 2 fig. 104terug op de
AdBlue®
-vulopening door hem
rechtsom te draaien en volledig vast te
schroeven;
draai het contactslot op MAR (de
motor hoeft niet gestart te worden);
wacht tot het bericht van het
instrumentenpaneel verdwijnt, alvorens
met de auto te gaan rijden. Het bericht
kan een enkele seconde tot ongeveer
een halve minuut lang worden
weergegeven. Het bericht zal langer
weergegeven worden als de motor
gestart wordt en met de auto wordt
gereden. Dit zal de werking van de
motor niet benadelen;
raadpleeg de paragraaf “Tanken” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”
als
AdBlue®
bijgevuld wordt met een
leeg reservoir en wacht minstens
2 minuten voordat u de motor start.
BELANGRIJK Maak de zone goed
schoon en ga verder met het bijvullen
als AdBlue buiten de vulopening wordt
gemorst. Verwijder de vloeistof met een
spons en warm water als de vloeistof
kristalliseert.
BELANGRIJKHET MAXIMUMPEIL NIET
OVERSCHRIJDEN om schade aan
het reservoir te vermijden. UREUM
bevriest onder -11 °C. Hoewel het
systeem is ontworpen om te
functioneren onder het vriespunt
van UREUM, verdient het
aanbeveling de tank niet te vullen
boven het maximumpeil want het
systeem kan beschadigd raken als
UREUM bevriest. Volg de
aanwijzingen van de paragraaf
“Bijvullen van
AdBlue®
-additief voor
dieseluitstoot (UREUM)” in dit
hoofdstuk.
Als het UREUM wordt gemorst
op geverfde oppervlakken of
aluminium, onmiddellijk het gebied
met water schoonmaken en het
gebruik een absorberend materiaal
om de vloeistof die is gemorst op
de grond te verzamelen.
10407206J0003EM
126
STARTEN EN RIJDEN
Page 129 of 260
Probeer de motor niet te starten
als UREUM per ongeluk werd
toegevoegd aan de dieseltank,
omdat dit kan leiden tot ernstige
schade aan de motor. Neem in dit
geval contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Voeg geen additieven of andere
vloeistoffen aan
AdBlue®
toe om
schade aan het systeem te vermijden.
Bij het gebruik van niet-
overeenkomstige of verouderde
AdBlue®
kunnen berichten op het
instrumentenpaneel worden
weergegeven (raadpleeg de paragraaf
“Waarschuwingslampjes en -berichten”
in het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).
GietAdBlue®
nooit in een andere
houder omdat het daardoor
verontreinigd kan raken.
Raadpleeg de paragraaf
“Waarschuwingslampjes en
-berichten” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel” als
AdBlue®
opraakt om de auto normaal te kunnen
blijven gebruiken.
Opslag van
AdBlue®
(UREUM)
AdBlue®
(UREUM) wordt beschouwd
als een zeer stabiel product met een
lange houdbaarheid. Wanneer dit
product bij een temperatuur LAGER
dan 32°C bewaard wordt, heeft het een
houdbaarheid van minstens één jaar.Volg de aanwijzingen die op het etiket
van de houder zijn aangegeven.
Brandstofopslag - Dieselbrandstof
127)
Bij de opslag van grote hoeveelheden
brandstof, is een goed onderhoud
essentieel. Het verontreinigde brandstof
met water bevordert de verspreiding
van "bacteriën". Deze bacteriën kunnen
een "slijmlaag" maken dat het
filtersysteem en de brandstofleidingen
kan verstoppen. Verwijder het water uit
de voorraadtank en vervang met
regelmaat de filterbuis.
Opmerking Bij een dieselmotor die
bijna geen brandstof meer heeft, wordt
lucht door het brandstofsysteem
geblazen.
Tanken in een noodgeval
Ga voor het tanken als volgt te werk als
er geen brandstof in de tank meer is of
als het brandstofcircuit volledig leeg is:
open de bagageruimte en neem
adapter 3 fig. 105, uit de
gereedschapshouder of uit de houder
van de Fix&Go kit (afhankelijk van de
versie);
open klepje 1 fig. 103, zoals eerder is
beschreven;
steek de adapter in de vulopening
zoals aangegeven en tank;
verwijder de adapter na het tanken
en sluit de klep;
leg de adapter tenslotte terug in de
bagageruimte.
Versies met LPG-systeem
(indien aanwezig)
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevuldop. Hij heeft een
terugslagklep, die in het feitelijke
vullichaam zit.
Om toegang te krijgen tot vulopening 2
fig. 106, het toegangsklepje 1 openen.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht tijdens
het tanken:
schakel de motor uit;
trek de handrem aan;
contactsleutel op de stand OFF
gedraaid;
rook niet;
10507206J0002EM
127
Page 130 of 260
geef het speciale verloopstuk aan het
personeel dat LPG tankt.
BELANGRIJK Afhankelijk van het land
zijn er verschillende soorten adapters
voor tankstations. Adapter 1 fig. 107,
wordt bij de auto in een speciaal doosje
geleverd, is speciaal ontworpen voor
het land waarin de auto verkocht is. Als
u in een ander land rijdt, moet u
uitzoeken welke soort adapter hier
gebruikt wordt.BELANGRIJK Voordat de tank met LPG
gevuld wordt, dient het gekwalificeerde
personeel te controleren of de adapter
correct op de vulopening is geschroefd.
BELANGRIJK Bewaar uw LPG-adapter
zorgvuldig zodat hij niet beschadigd
raakt.
BELANGRIJK Gebruik uitsluitend LPG
voor motorvoertuigen.Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.
Controleer, alvorens te tanken, de
symbolen aan de binnenkant van het
brandstofklepje (waar voorzien) en
vergelijk ze met de symbolen op de
pomp (waar voorzien).
Symbolen voor voertuigen op
benzine
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228
106PGL000017
107PGL000018
128
STARTEN EN RIJDEN