air condition Hyundai Ioniq Hybrid 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2017, Model line: Ioniq Hybrid, Model: Hyundai Ioniq Hybrid 2017Pages: 564, PDF Size: 47.22 MB
Page 251 of 564

3-145
Handige voorzieningen in uw auto
3
Hoeveelheid koudemiddel encompressorolie controleren
Als er te weinig koudemiddel in het
systeem zit, neemt de koelcapaciteit
van de airconditioning af. Een teveel
aan koudemiddel heeft ook nadelige
effecten op de werking van deairconditioning.
Daarom adviseren we u het systeem te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer als het systeem
niet normaal werkt. Auto's met R-1234yf
Omdat hetkoudemiddel lichtontvlambaar is en
onder zeer hoge druk
staat, mag onderhoudaan het
airconditioningsystee
m alleen worden
uitgevoerd door
geschoolde en
gecertificeerde
technici.
Het is belangrijk dat het juiste
type en de juiste hoeveelheid
olie en koudemiddel worden
gebruikt.
Anders kan schade aan de auto
en persoonlijk letsel ontstaan.
WAARSCHUWING
Auto's met R-134a
Omdat het
koudemiddel onder
zeer hoge druk staat,
mag onderhoud aan
het airconditioningsysteem
alleen worden uitgevoerd door
geschoolde en gecertificeerde
technici. Het is belangrijk dat het juiste
type en de juiste hoeveelheid
olie en koudemiddel worden
gebruikt.
Anders kan schade aan de auto
en persoonlijk letsel ontstaan.
WAARSCHUWING
Page 252 of 564

3-146
Handige voorzieningen in uw autoV
V OO OORRRRUU IITT OO NNTTDD OO OOIIEE NN EE NN OO NNTTWW AASSEE MM EENN
Draai de temperatuurknop volledig
naar rechts (maximaal verwarmen)
en zet de aanjagertoets op dehoogste snelheid om maximaal teontdooien.
Zet de luchtcirculatietoets in stand VERWARMEN/ONTWASEMEN,
wanneer tijdens het ontdooien of
ontwasemen warme lucht in de
voetenruimte gewenst wordt.
Verwijder voor het rijden alle sneeuw en ijs van de voorruit, de
achterruit, de buitenspiegels en
alle zijruiten.
Verwijder alle sneeuw en ijs van de motorkap en van de
luchtaanvoeropening in het
paravanrooster om de werking van
de kachel en het ventilatiesysteem
te verbeteren en de kans op het
beslaan van de voorruit te
verminderen.Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem
Binnenzijde voorruit
ontwasemen
1. Kies de gewenste aanjagersnelheid.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Druk op de toets voorruitontwaseming ( ).
4. Op basis van de omgevingstemperatuur zal de airconditioning automatisch
worden ingeschakeld en zullen de
stand BUITENLUCHT en een
hogere aanjagersnelheid worden
gekozen.
Voorruitverwarming
Gebruik de stand ( ) of ( )
niet in combinatie met koelen bij
een extreem hoge
luchtvochtigheid. Door het
temperatuurverschil tussen de
buitenlucht en de voorruit, kan
de voorruit plotseling beslaan,
waardoor het zicht wegvalt. Zet
in dat geval de
luchtcirculatieknop of -toets in
de stand ( ) en de aanjager op
de laagste stand.
WAARSCHUWING
OAE046317
Page 253 of 564

3-147
Handige voorzieningen in uw auto
3
Als de airconditioning, de stand
BUITENLUCHT en de hogereaanjagersnelheid niet automatisch
worden ingeschakeld, druk dan op
de desbetreffende toetsen.
Als stand ( ) wordt geselecteerd,
wordt de aanjagersnelheid
automatisch verhoogd.Buitenzijde voorruit ontdooien
1. Zet de aanjager in de hoogstestand.
2. Stel de temperatuur in op maximaal
3. Druk op de toets voorruitontwaseming ( ).
4. Op basis van de omgevingstemperatuur zal deairconditioning automatisch
worden ingeschakeld en de stand
BUITENLUCHT worden gekozen.
Als stand ( ) wordt geselecteerd,
wordt de aanjagersnelheid
automatisch verhoogd.
Ontwasemfunctie
(indien van toepassing)
Om de kans op beslaan van de
binnenkant van de ruit tot een
minimum te beperken, wordt de
luchttoevoer of de airconditioningautomatisch afgestemd op
omstandigheden als het inschakelen
van stand of . Voer de volgendehandelingen uit om de
ontwasemfunctie uit te schakelen of
terug te keren naar de
geprogrammeerde status.
1. Zet het contact in stand ON.
2. Druk op de toets voorruitontwaseming ( ).
3. Houd de toets A/C ingedrukt en druk de luchttoevoertoets binnen 3
seconden ten minste 5 keer in.
Het informatiescherm van het
verwarmings- en ventilatiesysteem
knippert 3 keer. Dit geeft aan dat de
ontwasemfunctie is uitgeschakeld of
dat is teruggekeerd naar de
geprogrammeerde status.
Als de accu te ver ontladen raakt of
losgekoppeld is geweest, is de
ontwasemfunctie standaard
ingeschakeld.
OAE046318
Page 254 of 564

3-148
Handige voorzieningen in uw auto
Automatisch ontwasemingssysteem
(indien van toepassing)
Het automatische
ontwasemingssysteem verkleint de
kans op het beslaan van de
binnenzijde van de voorruit doordat
de aanwezigheid van vocht aan de
binnenzijde van de voorruit
automatisch gesignaleerd wordt. Het automatische
ontwasemingssysteem werkt als de
verwarming of de airconditioning
ingeschakeld is.Informatie
Het automatische ontwasemings
-
systeem werkt mogelijk niet goed
wanneer de buitentemperatuur lager
is dan -10°C.
Als het automatische
ontwasemingssysteem
werkt, brandt het
controlelampje.
Als het automatische
ontwasemingssysteem werkt, brandt
het controlelampje.
Stap 1: Toevoer van buitenlucht
Stap 2: I nschakelen van de
airconditioning
Stap 3: Er w ordt lucht naar de
voorruit geblazen
Stap 4: Er wordt meer lucht naar de voorruit geblazen Als de airconditioning is uitgeschakeld of als handmatig de stand
RECIRCULATIE is geselecteerdterwijl het automatische
ontwasemingssysteem in werking is,
knippert het controlelampje van het
automatische ontwasemingssysteem
3 keer om aan te geven dat dehandmatige bediening is
uitgeschakeld.
Uitschakelen of resetten van het
automatische ontwasemingssysteem
Druk met het contact in stand ON de
toets voorruitontwaseming gedurende3 seconden in. Als het automatische
ontwasemingssysteem wordt
uitgeschakeld, knippert het symbool
ADS OFF 3 keer en wordt ADS OFF
weergegeven op het
informatiescherm van het
verwarmings- en ventilatiesysteem. Als het automatische
ontwasemingssysteem wordt gereset,
knippert het symbool ADS OFF 6 keer
zonder dat er een signaal wordt
gegeven.
i
OAE046320
Page 255 of 564

3-149
Handige voorzieningen in uw auto
3
Informatie
Als de airconditioning is ingeschakeld door het automatische
ontwasemingssysteem en u de
airconditioning probeert uit te
schakelen, knippert de indicator 3
keer en zal de airconditioning niet
worden uitgeschakeld.
Schakel voor een optimale werking niet de stand RECIRCULATIE in
als het automatische
ontwasemingssysteem in werking is.
Verwijder de behuizing van de
sensor boven aan de voorruit niet.
Eventuele schade aan onderdelen
die hierdoor kan ontstaan, valt
niet onder de fabrieksgarantie.
Schone lucht
(indien van toepassing)
Wanneer het contact in stand ON
wordt gezet, wordt de schone-luchtfunctie automatisch
ingeschakeld.
De schone-luchtfunctie wordt
automatisch uitgeschakeld als het
contact in stand OFF wordt gezet.
Luchtcirculatie schuifdak
(indien van toepassing)
Als het schuifdak geopend wordt
terwijl de verwarming of
airconditioning in werking is, zalautomatisch de stand
BUITENLUCHT worden geactiveerd
voor het ventileren van de auto. Als u
vervolgens de stand
RECIRCULATIE selecteert, zal
automatisch na 3 minuten de stand
BUITENLUCHT worden geactiveerd. Als u het schuifdak sluit, zal de
luchttoevoerstand automatisch
gewijzigd worden in de laatstgeselecteerde stand.
AANWIJZING
i
EE XX TTRR AA VV OO OO RRZZIIEE NN IINN GGEENN VV EERR WW AARRMM IINN GGSS-- EE NN
V
V EENN TTIILL AA TTIIEE SSYY SSTT EEEEMM
Page 261 of 564

3-155
Handige voorzieningen in uw auto
3
Beschadiging van de 12V-
aansluitingen voorkomen:
Gebruik de 12V-aansluitingalleen als de motor draait en
verwijder de plug van het
apparaat na gebruik uit de
aansluiting. Het gebruik van de
12V-aansluiting gedurende
langere tijd als de motor niet
draait, kan ertoe leiden dat deaccu te ver ontladen raakt.
Alleen voor het aansluiten van elektrische apparatuur die werkt
op 12 V en een elektrisch
vermogen heeft van maximaal
180 W.
Zet de airconditioning of de verwarming in de laagste stand
als de 12V-aansluiting wordt
gebruikt.
(vervolg)(vervolg)
Plaats het afdekkapje op de
aansluiting wanneer deze niet
wordt gebruikt.
Sommige elektronische apparaten die op de 12V-
aansluiting worden aangesloten,
kunnen storingen veroorzaken.
De problemen kunnen variëren
van een slechte radio-ontvangst
tot storingen in de elektronischesystemen en apparaten in deauto.
Steek de stekker zo ver mogelijk in de aansluiting. Als de stekker
geen goed contact maakt, kan
deze oververhit raken of kan de
zekering defect raken.
Sluit elektrische/elektronische apparatuur met een accu alleen
aan als deze zijn voorzien van
een tegenstroombeveiliging.
Anders kan de stroom van de
accu terugstromen naar het
elektrische/elektronische
systeem van de auto en
storingen veroorzaken.
AANWIJZING
Voorkom dat u een elektrische
schok krijgt. Steek geen vingers
of vreemde voorwerpen (pen,
enz.) in een 12V-aansluiting enraak de aansluiting niet aan metnatte handen.
WAARSCHUWING
Page 430 of 564

6-6
Wat te doen in een noodgeval
Om schade aan uw auto te
voorkomen:
• Gebruik alleen een 12V-voedingsbron (accu of
startbooster) om de auto met
een hulpaccu te starten.
Probeer uw auto niet aan te duwen.
informatie Een onjuist afgevoerde accukan schadelijk zijn voor het
milieu en voor de gezondheid.
Voer de accu volgens de
wettelijke voorschriften af.
Startprocedure met behulp van
een hulpaccu
1. Plaats de auto's zo dicht bij elkaar dat de startkabels de afstandtussen de accu's kunnen
overbruggen, maar zorg ervoor
dat de auto's elkaar niet raken.
2.Voorkom te allen tijde dat u in aanraking komt met ventilatoren of
andere bewegende onderdelen,
ook al draaien de motoren niet.
3. Schakel alle elektrische verbruikers, zoals het
audiosysteem, de verlichting, de
airconditioning, enz. uit. Zet deselectiehendel in stand P
(parkeren) en activeer de
parkeerrem. Zet de motor van
beide auto's UIT.
informatie
De accu van uw auto bevindt zich in
de bagageruimte. 4. Sluit de startkabels aan in de
volgorde die in de afbeelding is
aangegeven. Sluit eerst de ene
startkabel aan op de rode,
positieve (+) hulpstartaansluiting
van uw auto (1).
5. Sluit het andere uiteinde van de startkabel aan op de rode,
positieve (+) pool van de
accu/hulpstartaansluiting van deandere auto (2).
6.Sluit de tweede startkabel aan op de zwarte, negatieve (-) pool van
de accu/massa van de andere auto(3).
i
i
AANWIJZING
OAE066004
Pb
Page 432 of 564

6-8
Wat te doen in een noodgeval
Als uw temperatuurmeter een te
hoge temperatuur aangeeft, als u
vermogensverlies bespeurt of
wanneer u luid kloppende of
pingelende geluiden hoort, is de
motor waarschijnlijk oververhit
geraakt. Als dat gebeurt moet u het
volgende doen:
1.Breng de auto zo snel mogelijk opeen veilige plaats tot stilstand.
2.Zet de selectiehendel in stand P (parkeren) en activeer de
parkeerrem.
3.Controleer of er geen hete stoom uit de motorruimte komt. Open de
motorruimte als dat veilig kan en
controleer de stekker van de
waterpomp. Als de stekker van de waterpomp
los is, zet dan de motor uit, sluit de
stekker van de waterpomp aan en
start de motor weer.
4.Stel de temperatuur en de luchttoevoer in op maximaal en
schakel de airconditioning in.
5. Als het waarschuwingslampje voor onderhoud ( ) in het
instrumentenpaneel gaat branden,
zet dan onmiddellijk de motor uit enneem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer. Als het waarschuwingslampje van
de motor ( ) gaat branden of als
er koelvloeistof of stoom uit de
motorruimte komt, laat de motor dan
draaien terwijl de motorkap
geopend is. Zo wordt de
motorruimte geventileerd en de
motor afgekoeld.
6. Controleer op de koelvloeistoftemperatuurmeter in
het instrumentenpaneel of de
koelvloeistoftemperatuur
voldoende gedaald is. Controleer
het koelvloeistofpeil. Controleer
de aansluitingen van de radiateur,
de verwarmingsslang en de
waterpomp op lekkage als het peil
te laag is. Vul koelvloeistof bij als
er geen lekkage is. Als de
problemen zich blijven voordoen,
bijvoorbeeld als de
waarschuwingslampjes blijven
branden, er lekkages optreden of
de koelventilator niet goed werkt
waardoor de motor oververhit kan
raken, zet dan onmiddellijk demotor uit en laat uw autocontroleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
AALLSS DD EE MM OOTTOO RR OO VVEERR VV EERR HH IITT RR AA AAKKTT
Voorkom ernstig
letsel en zorg ervoor dat uw handen,kleding en
gereedschap niet in
aanraking komen met
bewegende
onderdelen zoals de
koelventilator en deaandrijfriem als demotor draait.
WAARSCHUWING
OAE066005
Page 467 of 564

7-6
Onderhoud
Schema voor door de eigenaar
uit te voeren onderhoud
Bij het tanken:
• Controleer het motoroliepeil.
Controleer het koelvloeistofpeil inhet koelvloeistofreservoir.
Controleer het ruitensproeiervloeistofniveau.
Controleer of de bandenspanning in orde is.
Tijdens het rijden:
Let op veranderingen in hetuitlaatgeluid en let erop dat u in het
interieur geen uitlaatgassen ruikt.
Controleer op trillingen in het stuurwiel. Controleer of het sturen
niet zwaarder gaat, of het stuurwiel
geen speling vertoont en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant
trekken, een grotere slag van hetrempedaal of een moeilijk in te
trappen rempedaal.
Controleer, als de transmissie slipt of niet normaal werkt, het niveau
van de transmissievloeistof.
Controleer de werking van stand P (parkeren) van de Double clutch-
transmissie.
Controleer de parkeerrem.
Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik
van de airconditioning kan er een
plasje water onder uw auto
ontstaan; dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet oplekkage).
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofpeil in
het koelvloeistofreservoir.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief
de remlichten, richtingaanwijzers
en alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle banden inclusief die van
het reservewiel, controleer de
profieldiepte van de banden encontroleer de banden opongelijkmatige slijtage enbeschadigingen.
Controleer of de wielmoeren vastzitten.
Wees voorzichtig bij het
controleren van het
koelvloeistofpeil/inverterkoelvloeistofpeil wanneer de motor
warm is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten
spuiten en kunt u ernstige
brandwonden of ander letseloplopen.
WAARSCHUWING
Page 468 of 564

7-7
7
Onderhoud
Ten minste twee keer per jaar:(bijvoorbeeld ieder voorjaar enieder najaar)
Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Controleer de werking van de ruitenwissers en -sproeiers. Reinig
de ruitenwisserbladen met een
schone, met
ruitensproeiervloeistof doordrenktedoek.
Controleer de koplampafstelling.
Controleer de uitlaatdemper, de uitlaatpijpen, de hitteschilden en de klemmen.
Controleer de werking van de veiligheidsgordels en controleer op
slijtage.
Ten minste eenmaal per jaar:
Reinig de afvoeropeningen aan deonderzijde van de portieren en de
dorpels.
Smeer alle portierscharnieren en motorkapscharnieren.
Smeer de portier- en motorkapsloten en -
vergrendelingen.
Smeer de portierrubbers.
Controleer het airconditioningsysteem.
Controleer en smeer de double clutch-transmissie.
Reinig de accu en de accupolen.
Controleer het remvloeistofniveau.