sensor JEEP GRAND CHEROKEE 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2017, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2017Pages: 414, PDF Size: 6.11 MB
Page 115 of 414

OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen.
FCW in- of uitschakelen
De knop Forward Collision bevindt zich in het
Uconnect display bij de regelinstellingen.
• Om het FCW-systeem uit te schakelen,
drukt u eenmaal op de knop Forward Col-
lision (waarschuwing aanrijding) om het
systeem uit te schakelen.
• Om het FCW-systeem weer in te schake-
len, drukt u weer op de toets Forward
Collision om het systeem in te schakelen.
OPMERKING:
• De standaard status van FCW is "Aan",
hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het
voorliggende voertuig.•Door de FCW-status te wijzigen in "Off" (uit)
waarschuwt het systeem u niet langer voor
een mogelijke aanrijding met het voertuig
vóór u. Als FCW is uitgeschakeld, verschijnt
de melding "FCW OFF" (FCW uit) op het
display in de instrumentengroep.
De FCW-status wijzigen
De FCW-functie heeft drie instellingen en
deze kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het Uconnect systeem:
• Far (ver)
• Gemiddeld
• Near (dichtbij)
Far (ver)
De instelling "Far" (ver) geeft een waarschu-
wing voor mogelijke botsingen verder verwij-
derd van het voertuig aan de voorzijde, waar-
door de bestuurder een lange reactietijd heeft
om een aanrijding te voorkomen.
Meer voorzichtige bestuurders die zich niet
storen aan frequente waarschuwingen zullen
de voorkeur hebben voor deze instelling.
OPMERKING:
Deze instelling geeft u de langste reactietijd.Gemiddeld
De standaardinstelling van de FCW is "Me-
dium" (normaal), en actief remmen is inge-
steld op "On" (aan). Hierdoor kan het systeem
de bestuurder met hoorbare/zichtbare signa-
len waarschuwen voor een mogelijke aanrij-
ding met het voertuig vóór hem/haar, en au-
tonoom remmen.
Near (dichtbij)
Door de FCW-status te veranderen naar de
instelling "Near" (dichtbij), kan het systeem u
waarschuwen voor een mogelijke frontale
aanrijding wanneer u veel dichter bij bent.
Met deze instelling heeft u minder reactietijd
dan bij de instelling "Far" (veraf). Hierdoor is
een meer dynamische rijervaring mogelijk.
Meer dynamische of agressieve bestuurders
die frequente waarschuwingen willen vermij-
den, zullen de voorkeur hebben voor deze
instelling.
113
Page 117 of 414

u de betreffende band(en) op te pompen tot
de aanbevolen spanning voor koude banden.
Als dat is gebeurd, gaat het bandenspan-
ningslampje uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning wordt
uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het bandenspanningslampje gaat uit zodra
de nieuwe bandenspanning is doorgegeven.
Om deze informatie te verwerken, moet het
voertuig 10 minuten rijden met een snelheid
boven 24 km/u (15 mph).
Voor de banden van uw auto wordt bijvoor-
beeld een bandenspanning (koud) geadvi-
seerd van 33 psi (227 kPa) (na drie uur
parkeren). Als de omgevingstemperatuur
20 °C (68 °F) bedraagt en de gemeten ban-
denspanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij een
temperatuurdaling tot -7 °C (20 °F) de ban-
denspanning afnemen tot ongeveer 24 psi(165 kPa). Deze bandenspanning is vol-
doende laag om het bandenspanningslampje
te laten branden. Als u met de auto gaat
rijden, kan de bandenspanning naar ongeveer
193 kPa (28 psi) stijgen, maar het banden-
spanningslampje blijft branden. Onder deze
omstandigheden gaat het bandenspannings-
lampje pas uit nadat de banden tot de voor
het voertuig aanbevolen koude bandenspan-
ning zijn opgepompt.
LET OP!
• Het bandenspanningscontrolesysteem
is geoptimaliseerd voor de originele ban-
den en wielen. De bandenspanningen en
waarschuwingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem zijn ingesteld voor
de bandenmaat van uw auto. Het ge-
bruik van vervangende onderdelen met
een andere maat, type en/of stijl kan
leiden tot een ongewenste werking van
het systeem of schade aan de sensoren.
De bandenspanningssensor is niet ge-
schikt voor het gebruik bij niet-originele
wielen, aangezien dit kan bijdragen tot
een slechte werking van het gehele sys-
LET OP!
teem of schade kan toebrengen aan de
sensoren. Klanten wordt aangeraden om
OEM-wielen te gebruiken, zodat de ban-
denspanningsfunctie goed werkt.
• Gebruik van niet-originele bandenaf-
dichtingsmiddelen kan ertoe leiden dat
de sensor van het bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) niet meer werkt.
Na gebruik van een niet-origineel ban-
denafdichtingsmiddel wordt geadvi-
seerd dat u uw voertuig naar een erkende
dealer brengt om de werking van de
sensor te laten controleren.
• Plaats na het controleren van de ban-
denspanning of het vullen van de ban-
den altijd de ventieldop terug. Dit voor-
komt het binnentreden van vocht en vuil
in het ventiel, waardoor de bandenspan-
ning nadelig wordt beïnvloed.
OPMERKING:
• Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet bedoeld als vervanging voor normaal
onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
115
Page 118 of 414

•Het bandenspanningscontrolesysteem mag
niet worden gebruikt als bandenspannings-
meter.
• Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de
band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor het juiste bandenon-
derhoud en de bestuurder is er verantwoor-
delijk voor om de juiste bandenspanning
te handhaven met gebruik van een nauw-
keurige bandenspanningsmeter, zelfs als
de onderspanning nog niet op het peil is
gekomen waarbij het bandenspannings-
lampje gaat branden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende berichten van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschij-
nen op het display in de instrumenten-
groep en een grafische voorstelling waarin
de bandenspanningswaarden worden
weergegeven
• Bandenspanningslampje
Display van
bandenspanningscontrolesysteem
VEILIGHEID
116
Page 120 of 414

OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning
wordt uitgeschakeld. Het systeem wordt au-
tomatisch bijgewerkt, het display met de
spanningswaarde(n) keert terug naar zijn oor-
spronkelijke kleur en het bandenspannings-
lampje gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ningswaarde is ontvangen. Om deze
informatie te verwerken, moet het voertuig
10 minuten rijden met een snelheid boven
24 km/u (15 mph).
Waarschuwing Service TPM System (onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem)
Als een systeemstoring is geconstateerd,
knippert het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden en blijft daarna continu
branden. Bij een systeemstoring wordt ook
een geluidssignaal weergegeven. Het display
in de instrumentengroep toont gedurende mi-
nimaal vijf seconden het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-ningscontrolesysteem). Dit bericht wordt ge-
volgd door de grafische weergave van "- -" in
plaats van de spanningswaarde(n) om aan te
geven welke bandenspanningssensor(en)
niet naar behoren werkt (werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld en ver-
volgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Als de systeemfout
is verholpen, stopt het bandenspannings-
lampje met knipperen, wordt het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (Onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) niet langer
weergegeven en verschijnt in plaats van de
streepjes de waarde van de bandenspanning.
Systeemstoringen kunnen de volgende oorza-
ken hebben:
• Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde
radiofrequenties uitzenden als de banden-
spanningssensoren.
• Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de ra-
diogolfsignalen worden beïnvloed.
• Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.• Het gebruik van sneeuwkettingen.
• Gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met bandenspanningssensoren.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een ban-
denspanningssensor. Het bandenspannings-
controlesysteem kan de bandenspanning niet
controleren. Wanneer u het reservewiel mon-
teert in plaats van een origineel wiel waarvan
de spanning onder de spanningslimiet is, zal
bij het volgende inschakelen van het contact
het bandenspanningslampje blijven bran-
den, een geluidssignaal klinken en wordt op
het display in de instrumentengroep de ban-
denspanningswaarde in een andere kleur
weergegeven. Nadat u maximaal 10 minuten
met een snelheid van meer dan 24 km/u
(15 mph) hebt gereden, gaat het banden-
spanningslampje gedurende 75 seconden
knipperen en vervolgens continu branden.
Verder verschijnt gedurende vijf seconden op
het display in de instrumentengroep het be-
richt "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) en wor-
den er streepjes (- -) weergegeven in plaats
van de bandenspanningswaarde. Elke vol-
gende keer dat u het voertuig start, klinkt het
VEILIGHEID
118
Page 121 of 414

geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en blijft
daarna continu branden, wordt op het display
in de instrumentengroep gedurende vijf se-
conden het bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontrolesys-
teem) weergegeven en worden vervolgens
streepjes (- -) in plaats van de bandenspan-
ningswaarde weergegeven. Zodra de oor-
spronkelijke band is gerepareerd of vervan-
gen en op de auto is gemonteerd in plaats van
het reservewiel, wordt het bandenspannings-
controlesysteem automatisch bijgewerkt.
Bovendien dooft het bandenspanningslampje
en verschijnt op het display in de instrumen-
tengroep in plaats van de streepjes (- -) een
nieuwe bandenspanningswaarde, tenzij de
spanning in een van de vier banden tot onder
de waarschuwingslimiet is gedaald. Het is
mogelijk dat u eerst maximaal 10 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u (15 mph)
moet rijden, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ontvangt.Bandenspanningscontrolesysteem uitscha-
kelen - indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen
met banden die geen bandenspanningssen-
soren hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit
te schakelen, moeten alle vier de (originele)
banden met wielen met bandenspannings-
sensoren weer vervangen worden door ban-
den zijn voorzien van bandenspanningssen-
soren. Rijd vervolgens gedurende 10 minuten
met een snelheid van meer dan 24 km/u
(15 mph). Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal af, het ban-
denspanningslampje knippert 75 seconden
lang en blijft daarna branden. In de instru-
mentengroep wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weergegeven en ver-
volgens worden er streepjes (--) weergegeven
in plaats van de bandenspanningswaarden.De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer getoond in
de instrumentengroep. De streepjes (--) blij-
ven echter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
banden met wielen weer vervangen worden
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal af, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergegeven
en vervolgens worden de spanningwaarden in
plaats van de streepjes weergegeven. Als het
voertuig opnieuw wordt gestart zal de mel-
119
Page 133 of 414

moet worden gereset naar de oorspronkelijke
stand om de inzittenden de beste bescher-
ming te bieden bij alle soorten aanrijdingen.
Een erkende FCA US LLC-dealer moet de
actieve hoofdsteunen voor de bestuurder en
de voorpassagier resetten voordat u gaat rij-
den. Pogingen om de actieve hoofdsteunen
zelf te resetten kunnen leiden tot beschadi-
ging van de actieve hoofdsteunen, waardoor
hun werking negatief kan worden beïnvloed.WAARSCHUWING!
Geactiveerde actieve hoofdsteunen kun-
nen u niet bij alle soorten aanrijdingen
optimaal beschermen. Laat geactiveerde
actieve hoofsteunen onmiddellijk door een
erkende dealer resetten.
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan uw er-
kende dealer.
Het airbagsysteem moet gereed zijn om u te
beschermen bij een aanrijding. De controller
van het beschermingssysteem voor inzitten-
den (ORC) controleert de interne circuits en
de bedrading van de elektrische componen-
ten van het airbagsysteem. Uw voertuig is
mogelijk uitgerust met de volgende compo-
nenten van het airbagsysteem:
Componenten van het airbagsysteem
• Controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming
• Bestuurders- en passagiersairbags
• Aanvullende zijairbags
• Aanvullende knie-airbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheids-
gordels
Actieve hoofdsteunen geactiveerd
131
Page 136 of 414

Kenmerken frontairbag bestuurders- en
passagierszijde
Het geavanceerde frontairbagsysteem bestaat
uit airbags aan de bestuurderszijde en aan de
passagierszijde die in meerdere stadia worden
geactiveerd. Dit systeem reageert overeenkom-
stig de kracht en de aard van de botsing die
worden vastgesteld door de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden. Deze
controller ontvangt informatie van de sensoren
voor frontale botsingen (indien aanwezig) of
van andere systeemcomponenten.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmid-
dellijk geactiveerd bij een botsing waarbij
gebruik van de airbags noodzakelijk is. Een
geringe opblazing wordt toegepast voor min-
der zware botsingen. Bij zwaardere botsingen
wordt een krachtiger opblazing toegepast.
Deze auto is mogelijk uitgerust met een ge-
spsluitingsschakelaar voor de veiligheidsgor-
del voor de bestuurders- en/of de voorpassa-
giersstoel die registreert of de gordel is
vastgegespt. Met deze gespsluitingschake-
laar kan het niveau worden aangepast waar-
mee de geavanceerde frontairbags worden
opgeblazen.
WAARSCHUWING!
• Er mogen geen voorwerpen op of nabij
het airbagpaneel op het instrumenten-
paneel of het stuur worden geplaatst,
omdat deze letsel kunnen veroorzaken
bij botsingen waarbij de airbag wordt
opgeblazen.
• Plaats niets op of rond de airbagpanelen
en probeer deze nooit handmatig te ope-
nen. Anders is het mogelijk dat u de
airbags beschadigt. Bovendien kunt u
letsel oplopen doordat de airbags moge-
lijk niet meer functioneren. De be-
schermpanelen van de airbagkussens
gaan alleen open als de airbags worden
opgeblazen.
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen worden de airbags niet op-
geblazen. Draag uw veiligheidsgordels
altijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
Werking frontairbags
De frontairbags zijn ontworpen om extra be-
scherming te bieden als aanvulling op de
veiligheidsgordels. Frontairbags zijn niet be-
doeld voor het verminderen van het risico op
letsel bij botsingen van achteren, botsingen
van opzij of over de kop slaan. De frontair-
bags worden niet bij alle frontale botsingen
geactiveerd. Dit geldt ook voor sommige fron-
tale botsingen die ernstige schade aan het
voertuig tot gevolg hebben, zoals bepaalde
aanrijdingen tegen palen, aanrijdingen waar-
bij de auto onder een vrachtwagen terecht-
komt en aanrijdingen onder een hoek.
Daarentegen kunnen frontairbags, afhanke-
lijk van de aard van de botsing en de plaats
waar het voertuig wordt geraakt, opgeblazen
worden bij aanrijdingen die geringe schade
aan de voorkant van het voertuig tot gevolg
hebben, maar die aanvankelijk een grote af-
name van de snelheid veroorzaken.
VEILIGHEID
134
Page 137 of 414

Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de nood-
zaak van het wel of niet opblazen van een
airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen
noodzakelijk voor uw bescherming en om uw
lichaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (OCR) zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een botsing
wordt gedetecteerd waarbij de frontairbags
moeten worden geactiveerd. Een grote hoe-
veelheid niet-giftig gas wordt gegenereerd om
de frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op
de rechterbovenzijde van het instrumenten-
paneel komen los en worden verwijderd ter-
wijl de airbags volledig worden opgeblazen.
De frontairbags worden binnen een oogwenk
volledig opgeblazen. De frontairbags lopen
vervolgens snel leeg terwijl ze de bestuurder
en de voorpassagier bescherming bieden.Kniebescherming
De kniebescherming helpt de knieën van de
bestuurder en de voorpassagier te bescher-
men en hen correct te laten zitten bij het
eventueel opblazen van de frontairbags.
WAARSCHUWING!
• U mag nooit in de kniebeschermingen
boren of snijden of deze op een andere
manier bewerken.
• Monteer geen accessoires op de kniebe-
schermingen zoals alarmverlichting,
audio-installaties, 27 MC-apparatuur,
enz.
Extra knieairbag aan bestuurderszijde
Deze auto is aan de bestuurderszijde voorzien
van een knieairbag, die zich in het instrumen-
tenpaneel onder de stuurkolom bevindt. De
extra knieairbag aan bestuurderszijde biedt
meer bescherming en werkt bij frontale aan-
rijdingen samen met de veiligheidsgordels,
de gordelspanners en de frontairbags.
Aanvullende zijairbags
Deze auto is voorzien van twee typen zijair-
bags:
1.Aanvullende zijairbags in de stoelen
(SAB's): aan de buitenzijde van de voorstoe-
len. De zijairbags in de stoelen zijn gemar-
keerd met het opschrift "SRS AIRBAG" of
"AIRBAG", dat in de buitenzijde van de stoe-
len is gestikt.
Opschrift aanvullende zijairbags in de
stoelen vóór
135
Page 140 of 414

OPMERKING:
De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.
Zijdelingse botsingen
Bij zijdelingse botsingen kunnen de zijde-
lingsebotsingsensoren de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden helpen
bij het bepalen van de juiste reactie op de
botsingen. Het systeem is gekalibreerd om de
zijairbags aan de zijde van de botsing van het
voertuig te activeren bij botsingen waarbij
bescherming van de inzittenden door zijair-
bags noodzakelijk is. Bij een zijdelingse bot-
sing worden de zijairbags onafhankelijk geac-
tiveerd; bij een botsing aan de linkerzijde
worden alleen de zijairbags links geactiveerd
en bij een botsing aan de rechterzijde alleen
de zijairbags rechts.
De zijairbags worden niet bij alle zijdelingse
botsingen geactiveerd, zoals sommige aanrij-
dingen onder bepaalde hoeken of bij be-
paalde zijdelingse botsingen die geen invloed
hebben op het interieur. De zijairbags kunnenworden geactiveerd tijdens botsingen onder
een hoek of frontale botsingen, waarbij de
frontairbags worden geactiveerd.
Over de kop slaan
De zijairbags zijn ontworpen om te worden
geactiveerd bij bepaalde gevallen van over de
kop slaan van de auto. De controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden bepaalt
op basis van de aard en ernst van het over de
kop rollen van de auto, of de zijairbags moe-
ten worden opgeblazen. Beschadiging van de
auto is op zichzelf geen goede indicatie of
activering van de zijairbags al dan niet vereist
was.
De zijairbags altijd geactiveerd wanneer de
auto over de kop slaat. Het systeem voor
detectie van over de kop slaan bepaalt of de
het voertuig mogelijk over de kop slaat en of
activering noodzakelijk is. In het geval dat
het voertuig over de kop of bijna over de kop
slaat en de zijairbags moeten worden opge-
blazen, activeert het systeem voor detectie
van over de kop slaan ook de voorspanners
van de veiligheidsgordels aan beide zijden
van het voertuig.De gordijn-zijairbags kunnen helpen bij het
beperken van het risico van gedeeltelijk of
volledig uit de auto geslingerd worden van
inzittenden dóór de zijruiten bij bepaalde
zijdelingse botsingen of het over de kop slaan
van de auto.
De controller van het beschermingssysteem
voor de inzittenden (ORC) controleert de in-
terne circuits en de bedrading van de onder-
staande elektrische componenten van het
airbagsysteem:
Componenten van het airbagsysteem
• Controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming
• Bestuurders- en passagiersairbags
• Aanvullende zijairbags
• Aanvullende knie-airbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
VEILIGHEID
138
Page 162 of 414

ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC) ....................188
Activering..................189
Gewenste snelheid instellen........189
De snelheid aanpassen...........189
Hervatten...................191
Uitschakelen.................191
Volgafstand instellen............191
Modus wijzigen...............192
PARKSENSE PARKEERHULPSYS-
TEEM....................193
ParkSense sensoren.............193
ParkSense in-/uitschakelen........193
Display in de instrumentengroep.....193
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................194
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
VOOR EN ACHTER...........195
ParkSense sensoren.............195
In-/uitschakelen...............196
In- en uitschakelen.............196
Rijden met aanhanger...........196
Algemene waarschuwingen........197
ACTIEF PARKEERHULPSYSTEEM
PARKSENSE — INDIEN
AANWEZIG................197
RIJSTROOKDETECTIE........198
Werking van rijstrookdetectie.......198
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen. . .199
Waarschuwingsbericht rijstrookdetectie . .199
Status van rijstrookdetectie wijzigen . . .200
PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA......201
Symbolen en berichten op het display. .201
BRANDSTOF TANKEN —
BENZINEMOTOR............201
Noodontgrendeling voor
brandstofvulklep...............203
TANKEN — DIESELMOTOR. . . .204
Gebruik van verontreinigde brandstof
vermijden...................206
Brandstofopslag - dieselbrandstof. . . .206
Diesel Exhaust Fluid (DEF)........206
Opslag van Diesel Exhaust Fluid (DEF) . .207
Diesel Exhaust Fluid (DEF) bijvullen. . .207
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER..............210
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — Niet-SRT. . . .210
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — SRT.......211
Trekhaakkap verwijderen (Summit-
modellen) — indien aanwezig.......212
Trekhaakkap verwijderen
(SRT-modellen) — indien aanwezig . . .213
DE AUTO SLEPEN ACHTER
EEN CAMPER...............215
Slepen van deze auto achter een ander
voertuig....................215
Slepen achter een camper - modellen
met tweewielaandrijving..........216
Slepen achter een camper —
Quadra-Trac I (tussenbak met één
versnelling) modellen met
vierwielaandrijving.............216
Slepen achter een camper —
Quadra–Trac II/Quadra–Drive II
modellen met vierwielaandrijving.....217
STARTEN EN RIJDEN
160