JEEP GRAND CHEROKEE 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2018Pages: 410, PDF Size: 6.16 MB
Page 101 of 410

het optrekken, neem dan gas terug en rijd
verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft. Pas
uw snelheid en rijstijl altijd aan de toestand
van het wegdek aan.
OPMERKING:
• Het controle-/storingslampje ESC en het
controlelampje "ESC OFF" (ESC uit) gaan
altijd kort branden wanneer het contact in
de stand ON wordt gezet.
• Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het ESC-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESC-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit" geeft
aan dat de klant het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESP) ge-
deeltelijk heeft uitgeschakeld.Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem
op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van
het wegdek. Wanneer het ERM-systeem vast-
stelt dat de mate waarin de hoek van het
stuur verandert, en de snelheid van het voer-
tuig voldoende zijn om het wiel op te tillen,
wordt er bijgeremd en kan het motorvermo-
gen worden verminderd. Zo wordt de kans
kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kan
de kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild als
gevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
OPMERKING:
Het ERM-systeem is uitgeschakeld wanneer
ESP in de stand "Full Off" (volledig uitge-
schakeld) staat (indien aanwezig). Raadpleeg
het hoofdstuk "Elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) voor een uitgebreide uitleg
over de beschikbare ESP-modi.WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen
voorkomen dat een wiel wordt opgetild of
de auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ERM nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.
Stabilisatie-inrichting aanhanger (TSC)
ASR maakt gebruik van sensoren in de auto
die het gevaarlijk slingeren van de aanhanger
detecteren. ASR neemt de nodige maatrege-
len om het slingeren te stoppen. ASR wordt
automatisch ingeschakeld wanneer een ge-
vaarlijk slingerende aanhanger wordt gede-
tecteerd.
99
Page 102 of 410

OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trek-
ken van een aanhanger altijd voorzichtig te
werk en volg de aanbevelingen voor het dis-
selgewicht van de aanhanger. Raadpleeg de
paragraaf "Trekken van een aanhanger" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.
Wanneer ASR is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje ESC, wordt het mo-
torvermogen verlaagd en voelt u dat de wielen
afzonderlijk worden afgeremd om te proberen
het slingeren van de aanhanger te stoppen.
Wanneer het ESP-systeem in de stand "Par-
tial Off" (gedeeltelijk uit) of "Full Off" (volle-
dig uit) staat, is TSC uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geacti-
veerd, rem dan af, zet de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant
en verdeel de lading van de aanhanger
opnieuw om het slingeren tegen te gaan.
Ready Alert Braking (RAB)
Ready Alert Braking (anticiperend remsys-
teem) kan de tijd verkorten die nodig is om bij
een noodstop de volle remkracht te bereiken.
Het systeem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat. EBC be-
reidt het remsysteem voor op een noodstop.
Rain Brake Support (RBS)
Rain Brake Support (remdroogfunctie bij nat
weer) kan de remprestaties bij nat weer ver-
beteren. Het systeem oefent met tussenpo-
zen een geringe remkracht uit om vocht op de
remschijven van de voorwielen te verwijde-
ren. Het werkt wanneer de ruitenwissers in de
stand LO of HI staan. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder wan-
neer het systeem actief is en het systeem
vereist geen handelingen van de bestuurder.
Dynamic Steering Torque (DST)
Dynamic Steering Torque is een functie van
de ESC- en EPS-modules (elektrische stuur-
bekrachtiging) die een voelbare waarschu-
wing op het stuurwiel geeft onder bepaalde
rijomstandigheden waarbij de ESC-moduleinstabiliteit van het voertuig detecteert. De
voelbare waarschuwing op het stuurwiel is
alleen bedoeld om de bestuurder te wijzen op
optimaal stuurgedrag voor het bereiken/
handhaven van voertuigstabiliteit. De be-
stuurder merkt alleen dat de functie is inge-
schakeld als de voelbare waarschuwing op
het stuurwiel wordt gegeven.
OPMERKING:
De DST-functie is alleen bedoeld om de be-
stuurder te wijzen op de juiste handelingen
via rukjes aan het stuurwiel. Dit betekent dat
de effectiviteit van de DST-functie in hoge
mate afhankelijk is van de oplettendheid en
de reactie op de voelbare waarschuwing van
de bestuurder. Het is van groot belang te
beseffen dat deze functie het voertuig niet
bestuurt, hetgeen betekent dat de bestuurder
nog steeds verantwoordelijk is voor de bestu-
ring van het voertuig.HDC-systeem (Hill Descent Control — afda-
lingsregeling) — indien aanwezig
HDC is bedoeld voor terreinrijden met lage
snelheid in de schakelgroep 4WD LOW. HDC
handhaaft de voertuigsnelheid wanneer u
VEILIGHEID
100
Page 103 of 410

hellingen afrijdt, onder verschillende rijom-
standigheden. HDC regelt de voertuigsnel-
heid door de remmen actief te regelen.
HDC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).
2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).
HDC activeren
HDC wordt ingeschakeld door op de HDC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
HDC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW.
• De voertuigsnelheid is lager dan 8 km/u
(5 mph).
• De parkeerrem is uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.HDC activeren
Wanneer HDC is ingeschakeld, wordt deze
automatisch geactiveerd als er van een hel-
ling wordt gereden waarvan de hellingshoek
groot genoeg is. De ingestelde snelheid voor
HDC kan door de bestuurder worden geselec-
teerd en kan worden bijgesteld met behulp
van de schakelhendel +/-. Hier volgt een
overzicht van de HDC-snelheden:
Ingestelde HDC-snelheden
• P = geen ingestelde snelheid. HDC kan
worden ingeschakeld, maar wordt niet ge-
activeerd.
•R=1km/u (0,6 mph)
•N=2km/u (1,2 mph)
•D=1km/u (0,6 mph)
• 1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (1,8 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• 9e = 9 km/u (5,6 mph) - indien aanwezig
OPMERKING:
Als HDC is ingeschakeld, wordt de +/- scha-
kelhendel gebruikt voor het selecteren van de
gewenste HDC-snelheid maar zal de hendel
de door de transmissie gekozen versnelling
niet beïnvloeden. Tijdens actieve regeling van
HDC zal de transmissie naar de juiste ver-
snelling schakelen voor de door de bestuur-
der ingestelde snelheid en bijbehorende
rijomstandigheden.
Ingreep door de bestuurder
De bestuurder kan de activering van de HDC
te allen tijde opheffen met het gaspedaal of
de remmen.
HDC deactiveren
HDC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder de instelsnelheid van HDC
opheft met het gaspedaal of de remmen.
101
Page 104 of 410

• Voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
• Auto bevindt zich op een neerwaartse hel-
ling met een hellingshoek die niet groot
genoeg is, op een vlakke ondergrond of op
een opwaartse helling.
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
HDC uitschakelen
HDC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
• De bestuurder drukt op de HDC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD LOW
geschakeld.
• De handrem wordt ingeschakeld.
• Bestuurdersportier wordt geopend.
• Het voertuig rijdt gedurende meer dan
70 seconden met een snelheid van meer
dan 32 km/u (20 mph).
• Het voertuig rijdt harder dan 64 km/u
(40 mph) (HDC wordt onmiddellijk uitge-
schakeld).• HDC detecteert een te hoge
remtemperatuur.
Feedback aan de bestuurder
De instrumentengroep bevat een HDC-
pictogram en de HDC-schakelaar bevat een
LED-pictogram dat feedback geeft aan de
bestuurder over de status van HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer HDC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit als de bestuurder op de HDC-
schakelaar drukt, maar niet aan de
voorwaarden voor inschakelen is voldaan.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit wanneer HDC wordt uitgeschakeld
als gevolg van een te hoge snelheid.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen wan-
neer HDC wordt uitgeschakeld als gevolgvan oververhitte remmen. Het knipperen
stopt en HDC wordt opnieuw geactiveerd
zodra de remmen voldoende zijn afgekoeld.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuur-
der tijdens het afdalen van een heuvel te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden. De bestuurder moet goed op de
rijomstandigheden blijven letten en blijft
verantwoordelijk voor handhaving van een
veilige rijsnelheid.
Selec Speed Control (SSC) — indien aan-
wezig
SSC is uitsluitend bedoeld voor terreinrijden
in de schakelgroep 4WD LOW. SCC hand-
haaft de voertuigsnelheid door het motorkop-
pel en de remmen actief te regelen.
SSC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).
VEILIGHEID
102
Page 105 of 410

2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).
SSC activeren
SSC wordt ingeschakeld door op de SSC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
SSC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW.
• De voertuigsnelheid is lager dan 8 km/u
(5 mph).
• De parkeerrem is uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.
• De bestuurder bedient het gaspedaal niet.
SSC activeren
Zodra SSC is ingeschakeld, wordt het auto-
matisch geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
• De bestuurder laat het gaspedaal los.• De bestuurder laat het rempedaal los.
• De versnellingsbak staat in een andere
stand dan P.
• De voertuigsnelheid is lager dan 32 km/u
(20 mph).
De ingestelde snelheid voor SCC kan door de
bestuurder worden geselecteerd en kan wor-
den bijgesteld met behulp van de schakel-
hendel +/-. Tevens kan de ingestelde snelheid
van SSC worden verlaagd bij het beklimmen
van een helling, waarbij het niveau van de
verlaging van de ingestelde snelheid afhan-
kelijk is van de steilheid van de helling. Hier
volgt een overzicht van de SSC-snelheden:
Ingestelde SSC-snelheden
• 1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (1,8 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5 mph)• 9e = 9 km/u (5,6 mph) - indien aanwezig
• ACHTERUIT = 1 km/u (0,6 mph)
• NEUTRAL = 2 km/u (1,2 mph)
• PARK = SSC blijft ingeschakeld, maar is
niet actief
OPMERKING:
• Als SSC is ingeschakeld, wordt de +/- scha-
kelhendel gebruikt voor het selecteren van
de gewenste SSC-snelheid maar zal de hen-
del de door de transmissie gekozen versnel-
ling niet beïnvloeden. Tijdens actieve rege-
ling van SSC zal de transmissie naar de
juiste versnelling schakelen voor de door de
bestuurder ingestelde snelheid en bijbeho-
rende rijomstandigheden.
• De prestaties van SSC worden beïnvloed
door de Terrain Select-modus. Dit verschil
kan merkbaar zijn voor de bestuurder als
een variërend niveau van agressiviteit.
Ingreep door de bestuurder:
De bestuurder kan de activering van de SSC
te allen tijde opheffen met het gaspedaal of
de remmen.
103
Page 106 of 410

SSC deactiveren
SSC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder de instelsnelheid van SSC
opheft met het gaspedaal of de remmen.
• Voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
SSC uitschakelen
SSC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
• De bestuurder drukt op de SSC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD LOW
geschakeld.
• De handrem wordt ingeschakeld.
• Bestuurdersportier wordt geopend.
• Het voertuig rijdt gedurende meer dan
70 seconden met een snelheid van meer
dan 32 km/u (20 mph).• De voertuigsnelheid is hoger dan 64 km/u
(40 mph) (SSC wordt onmiddellijk
afgesloten).
Feedback aan de bestuurder:
De instrumentengroep bevat een SSC-
pictogram en een SSC-schakelaar met een
LED die feedback geeft aan de bestuurder
over de status van SSC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer SSC wordt in-
geschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor SSC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit als de bestuurder op de SSC-
schakelaar drukt, maar niet aan de
voorwaarden voor inschakelen is voldaan.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen ge-
durende enkele seconden en gaan vervol-
gens uit wanneer SSC wordt uitgeschakeld
als gevolg van een te hoge snelheid.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen engaat vervolgens uit wanneer SSC wordt uit-
geschakeld als gevolg van oververhitte
remmen.
WAARSCHUWING!
SSC is alleen bedoeld om de bestuurder te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden tijdens het rijden onder terreinom-
standigheden. De bestuurder moet goed
op de rijomstandigheden blijven letten en
blijft verantwoordelijk voor handhaving
van een veilige rijsnelheid.
ONDERSTEUNENDE
RIJSYSTEMEN
Dodehoekbewaking
Het systeem voor dodehoekbewaking (BSM)
maakt gebruik van twee radarsensoren in de
achterbumper en detecteert motorvoertuigen
(auto's, vrachtwagens, motorfietsen enz.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zijkant van
het voertuig in de dode hoek bewegen.
VEILIGHEID
104
Page 107 of 410

De detectiezone van de dodehoekbewaking
bestrijkt een rijstrook van 3,8 m (12 ft) breed
aan beide zijden van het voertuig. De lengte
van de zone begint bij de buitenspiegel en
bestrijkt een gebied tot ongeveer 3 m (10 ft)
achter de auto. Het systeem bewaakt de de-
tectiezones aan beide zijden van de auto
vanaf het moment dat een snelheid van on-
geveer 10 km/u (6 mph) of hoger is bereikt en
waarschuwt de bestuurder voor voertuigen in
deze zones.
Na het starten van de auto gaat het waarschu-
wingslampje van de dodehoekbewaking in de
beide buitenspiegels kort branden om de be-
stuurder te laten weten dat het systeem isgeactiveerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer naar een
van de vooruitversnellingen of de achteruit-
versnelling is geschakeld en worden in de
stand-by-modus gezet wanneer naar de par-
keerstand (PARK) is geschakeld.
Het BSM-waarschuwingslampje dat zich in
de buitenspiegels bevindt, gaat branden als
een voertuig een dode hoek inrijdt.Het BSM-systeem kan ook zodanig worden
geconfigureerd dat een hoorbare waarschu-
wing (geluidssignaal) klinkt en het geluid van
de radio wordt uitgezet om u attent te maken
op objecten die de detectiezones zijn binnen-
gekomen.
Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is be-
doeld als hulpmiddel voor de bestuurder bij
het achteruit wegrijden uit parkeerplaatsen,
waarbij het zicht op naderende voertuigen
mogelijk wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats totdat de
achterzijde van de auto is vrijgekomen. Het
RCP-systeem heeft nu naar links en rechts
vrij zicht op passerende voertuigen en zal de
bestuurder waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert. Wanneer het RCP-systeem actief
is en naar de achteruitversnelling is gescha-
keld, wordt de bestuurder gewaarschuwd
door zowel visuele als geluidssignalen, terwijl
ook het volume van de radio wordt verlaagd.
Raadpleeg de paragraaf "Dodehoekbewaking"
in het hoofdstuk "Veiligheid" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
Detectiezones achter
Lampje dodehoekwaarschuwing
105
Page 108 of 410

Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingescha-keld aan de zijde van de auto waarvoor een
waarschuwing geldt, zal ook een geluidssig-
naal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een ob-
ject wordt gedetecteerd. Wanneer een ge-
luidssignaal moet worden gegeven, wordt ook
de radio gedempt. Signaalstatus
richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssig-
naal.Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Forward Collision Warning (FCW)
Met het systeem Forward Collision Warning
(FCW) ontvangt de bestuurder geluidssigna-
len en visuele waarschuwingen op het display
in de instrumentengroep om hem te waar-
schuwen wanneer het een mogelijke frontale
botsing detecteert. De waarschuwingen zijn
bedoeld om de bestuurder voldoende tijd te
geven om te reageren, een mogelijke botsing
te voorkomen of te beperken.
VEILIGHEID
106
Page 109 of 410

OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen.
De FCW-systeemstatus wijzigen
De instellingen voor Forward Collision War-
ning bevinden zich in het Uconnect display
bij de regelinstellingen.
OPMERKING:
• De standaardinstelling voor de gevoeligheid
van FCW is "Medium" (gemiddeld) en de
standaard systeemstatus is "Warning & Bra-
king" (waarschuwing en remmen). Hierdoor
kan het systeem de bestuurder met
hoorbare/zichtbare signalen waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór hem/haar, en autonoom remmen.
• Door de FCW-status te veranderen naar
"Only Warning" (alleen waarschuwing) voor-
komt u dat het systeem beperkt actief remt
of extra remondersteuning biedt als de be-stuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing,
maar blijven de geluidssignalen en visuele
waarschuwingen actief.
• Door de FCW-status te veranderen in "Off"
(uit) voorkomt u dat het systeem autonoom
remt of extra remondersteuning biedt als de
bestuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing.
Als FCW is uitgeschakeld, verschijnt de
melding "FCW OFF" (FCW uit) op het dis-
play in de instrumentengroep.
De gevoeligheid van FCW wijzigen
De FCW-functie heeft drie instellingen en
deze kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het Uconnect systeem:
• Far (ver)
• Gemiddeld
• Near (dichtbij)
Far (ver)
De instelling "Far" (ver) geeft een waarschu-
wing voor mogelijke botsingen verder verwij-
derd van het voertuig aan de voorzijde, waar-
door de bestuurder een lange reactietijd heeft
om een aanrijding te voorkomen.Meer voorzichtige bestuurders die zich niet
storen aan frequente waarschuwingen zullen
de voorkeur hebben voor deze instelling.
OPMERKING:
Deze instelling geeft u de langste reactietijd.
Gemiddeld
De standaardinstelling voor de gevoeligheid
van FCW is "Medium" (gemiddeld) en de
standaard systeemstatus is "Warning & Bra-
king" (waarschuwing en remmen). Hierdoor
kan het systeem de bestuurder met hoorbare/
zichtbare signalen waarschuwen voor een
mogelijke aanrijding met het voertuig vóór
hem/haar, en autonoom remmen.
Near (dichtbij)
Door de gevoeligheid van FCW te veranderen
naar de instelling "Near" (dichtbij) kan het
systeem u waarschuwen voor een mogelijke
frontale aanrijding wanneer u veel dichter bij
bent.
107
Page 110 of 410

Met deze instelling heeft u minder reactietijd
dan bij de instelling "Far" (veraf). Hierdoor is
een meer dynamische rijervaring mogelijk.
Meer dynamische of agressieve bestuurders
die frequente waarschuwingen willen vermij-
den, zullen de voorkeur hebben voor deze
instelling.
Raadpleeg het instructieboekje voor meer
informatie.
WAARSCHUWING!
Forward Collision Warning (FCW) is niet
bedoeld om zelfstandig een aanrijding te
voorkomen en kan ook niet elke soort mo-
gelijke aanrijding herkennen. De bestuur-
der blijft verantwoordelijk voor de bestu-
ring van de auto en het voorkomen van een
aanrijding. Als u deze waarschuwing niet
opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
Bandenspanningscontrolesysteem
OPMERKING:
Voor voertuigen met run-flat-banden — wan-
neer het bandenspanningscontrolesysteem
een bandenspanning aangeeft van 14 psi
(96 kPa) of lager, dient u altijd de banden-
spanning te controleren en de band zo snel
mogelijk te vervangen. Bij een spanning van
14 psi (96 kPa) of lager verkeert de band in
de run-flat-modus. In dat geval is het raad-
zaam een maximale rijsnelheid van 50 mph
(80 km/u) aan te houden en maximaal
50 mijl (80 km) af te leggen. De fabrikant
raadt af de run-flat-modus te gebruiken bij
het rijden van een volledig beladen auto of bij
het trekken van een aanhanger.
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor te lage banden-
spanning op basis van de op de sticker ver-
melde bandenspanning (koud).
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur met ongeveer 1 psi (7 kPa) voor elke 6,5
°C (12 °F). Dat betekent dat de bandenspan-
ning afneemt wanneer de buitentemperatuur
daalt. De bandenspanning moet altijd wor-
den gemeten en ingesteld wanneer de ban-den "koud" zijn. De banden zijn "koud" als ten
minste drie uur niet met de auto is gereden of
als minder dan 1 mijl (1,6 km) is gereden na
een periode van drie uur stilstaan.Raadpleeg
de paragraaf "Banden" in het hoofdstuk "Service
en onderhoud" voor informatie over hoe de au-
tobanden correct op spanning moeten worden
gebracht.De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden. Dit is normaal en betekent
niet dat de spanning moet worden verlaagd.
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor lage bandenspan-
ning als de bandenspanning om welke reden
dan ook tot onder de waarschuwingsgrens
daalt, ook als gevolg van lage temperaturen of
natuurlijk spanningsverlies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem blijft
de bestuurder waarschuwen zolang de toe-
stand onveranderd blijft, en schakelt pas uit
wanneer de bandenspanning gelijk is aan of
hoger is dan de aanbevolen waarden (koud)
op het bandenspanningsplaatje. Zodra het
bandenspanningslampje gaat branden, dient
VEILIGHEID
108