JEEP GRAND CHEROKEE 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2020Pages: 412, PDF Size: 7.51 MB
Page 121 of 412

• Gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met bandenspanningssensoren.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een ban-
denspanningssensor. Het bandenspannings-
controlesysteem kan de bandenspanning niet
controleren. De eerstvolgende keer dat u het
voertuig start na de montage van het reserve-
wiel op de plaats van een band met een te
lage spanning, gaat het waarschuwings-
lampje van het bandenspanningscontrolesys-
teem branden, klinkt een geluidssignaal en
wordt op het display in de instrumentengroep
de bandenspanningswaarde in een andere
kleur weergegeven. Nadat u maximaal 10 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u (15 mph) hebt gereden, gaat het
bandenspanningslampje gedurende 75 se-
conden knipperen en vervolgens continu
branden. Verder verschijnt gedurende vijf se-
conden op het display in de instrumenten-
groep het bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud bandenspanningscontrolesys-
teem) en worden er streepjes (- -) weergege-
ven in plaats van de bandenspannings-
waarde. Elke volgende keer dat u het voertuig
start, klinkt het geluidssignaal, knippert hetwaarschuwingslampje van het bandenspan-
ningscontrolesysteem gedurende 75 secon-
den en blijft daarna continu branden, wordt
op de instrumentengroep gedurende vijf se-
conden het bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontrolesys-
teem) weergegeven en worden vervolgens
streepjes (- -) in plaats van de bandenspan-
ningswaarde weergegeven. Zodra de oor-
spronkelijke band is gerepareerd of vervan-
gen en op de auto is gemonteerd in plaats van
het reservewiel, wordt het bandenspannings-
controlesysteem automatisch bijgewerkt.
Bovendien gaat het waarschuwingslampje
van het bandenspanningscontrolesysteem uit
en verschijnt in de instrumentengroep in
plaats van de streepjes (- -) een nieuwe ban-
denspanningswaarde, tenzij de spanning in
een van de vier banden tot onder de waar-
schuwingsgrens is gedaald. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 10 minuten met een
snelheid hoger dan 24 km/u (15 mph) moet
rijden, voordat het bandenspanningscontro-
lesysteem deze informatie ontvangt.Bandenspanningscontrolesysteem uitscha-
kelen - indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen
met banden die geen bandenspanningssen-
soren hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op het voertuig worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit
te schakelen, moeten alle vier de (originele)
banden met wielen met bandenspannings-
sensoren weer vervangen worden door ban-
den zijn voorzien van bandenspanningssen-
soren. Rijd vervolgens gedurende 10 minuten
met een snelheid van meer dan 24 km/u
(15 mph). Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal weer, het ban-
denspanningslampje knippert 75 seconden
lang en blijft daarna branden. In de instru-
mentengroep wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weergegeven en ver-
volgens worden er streepjes (--) weergegeven
in plaats van de bandenspanningswaarden.
119
Page 122 of 412

De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer getoond in
de instrumentengroep. De streepjes (--) blij-
ven echter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
banden met wielen weer vervangen worden
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal weer, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergegeven
en vervolgens worden de spanningwaarden in
plaats van de streepjes weergegeven. Als het
voertuig opnieuw wordt gestart zal de mel-
ding "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoudbandenspanningscontrolesysteem) niet meer
verschijnen zolang zich geen systeemstoring
voordoet.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• Extra actieve hoofdsteunen
• Kinderzitjes
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandach-
tig door. Hierin wordt uitgelegd hoe u hetbeveiligingssysteem voor inzittenden op de
juiste wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank wor-
den vervoerd.Waarschuwingslabel op zonneklep
voorpassagier
VEILIGHEID
120
Page 123 of 412

2. Een kind dat niet groot genoeg is om de
veiligheidsgordel op de juiste wijze te dra-
gen (Raadpleeg de paragraaf "Kinderzit-
jes" in dit hoofdstuk voor meer informa-
tie), moet worden vastgezet in een
geschikt kinderzitje of op een zitverhoger
met gordelbevestiging op de achterbank.
3. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet
in een tegen de rijrichting geplaatst kin-
derzitje) op de voorstoel aan passagiers-
zijde moet worden vervoerd, schuif dan de
stoel zo ver mogelijk naar achteren en
gebruik het geschikte type kinderzitje
(Raadpleeg de paragraaf "Kinderzitjes" in
dit hoofdstuk voor meer informatie).
4. Sta nooit toe dat kinderen de schouder-
gordel onder de arm door dragen of achter
de rug langs laten lopen.
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om
er zeker van te zijn dat u het zitje op de
juiste manier gebruikt.
6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun
driepuntsveiligheidsgordel op de juiste
wijze dragen.
7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor-
passagier zo ver naar achteren als prak-tisch mogelijk is, zodat de frontairbags
ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen.
8. Leun niet tegen het portier of het raam.
Als de auto is uitgerust met zijairbags,
worden die tijdens een aanrijding krachtig
opgeblazen in de ruimte tussen de inzit-
tenden en het portier waardoor de inzit-
tenden letsel kunnen oplopen.
9. Indien het airbagsysteem in dit voertuig
aangepast moet worden aan een persoon
met lichamelijke beperkingen, raadpleegt
u het hoofdstuk "Klantenservice" voor
contactinformatie van de klantenservice.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Installeer nooit een naar achteren ge-
richt kinderzitje op de voorstoel van een
auto. Gebruik alleen een naar achteren
gericht kinderzitje op de achterbank. Als
WAARSCHUWING!
de auto niet is uitgerust met een achter-
bank, transporteer dan geen naar achte-
ren gericht kinderzitje in die auto.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Veiligheidsgordelsystemen
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook tijdens
korte ritten, ook al bent u een ervaren be-
stuurder. Een andere bestuurder kan fouten
maken en een aanrijding veroorzaken waarbij
u betrokken raakt. Dit kan ver van huis gebeu-
ren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels levens redden en bij ongevallen de
ernst van het letsel kunnen verminderen.
Zeer ernstig letsel komt voor als personen uit
de auto worden geslingerd. Veiligheidsgor-
dels voorkomen dit en verminderen de kans
121
Page 124 of 412

op letsel door aanraking met de binnenkant
van de auto. Iedere inzittende van een motor-
voertuig hoort te allen tijde een veiligheids-
gordel te dragen.
Geavanceerd autogordelwaarschuwingssys-
teem (BeltAlert)
BeltAlert voor bestuurder en passagier (indien
aanwezig)
BeltAlert is een voorziening die de be-
stuurder en voorpassagier (indien BeltAlert
voor de voorpassagier aanwezig is) eraan her-
innert de veiligheidsgordel vast te gespen. De
functie BeltAlert is actief wanneer de con-
tactschakelaar in de stand START of ON/RUN
staat.
Eerste indicatie
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet is vastgegespt nadat de contactschake-
laar aanvankelijk in de stand START of ON/
RUN wordt gezet, klink er gedurende enkele
seconden een geluidssignaal. Als de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa-
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier aan-
wezig is) niet is vastgegespt wanneer de
contactschakelaar aanvankelijk in de standSTART of ON/RUN wordt gezet, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat beide gordels vóór zijn
vastgegespt. BeltAlert voor voorpassagier is
niet actief wanneer er niemand in de passa-
giersstoel zit.
Waarschuwingenreeks van BeltAlert
De waarschuwingenreeks van BeltAlert wordt
geactiveerd wanneer het voertuig een be-
paalde voertuigsnelheid overschrijdt en de
veiligheidsgordel van de bestuurder of voor-
passagier niet is vastgegespt (indien
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers-
zijde aanwezig is) (BeltAlert voor de voorstoel
aan passagierszijde is niet actief wanneer er
niemand in de stoel zit). De waarschuwingen-
reeks van BeltAlert begint met een knippe-
rend waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels en een geluidssignaal met
tussenpozen. Nadat de waarschuwingen-
reeks van BeltAlert is voltooid, het blijft het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt. De waarschuwingenreeks van
BeltAlert kan afhankelijk van de voertuigsnel-
heid worden herhaald totdat de veiligheids-gordels van de bestuurder en voorpassagier
zijn vastgegespt. De bestuurder behoort alle
inzittenden erop te wijzen hun veiligheidsgor-
dels vast te gespen.
Statusverandering
Als de bestuurder of voorpassagier (indien
BeltAlert voor voorpassagier aanwezig is) zijn
veiligheidsgordel losmaakt terwijl het voer-
tuig rijdt, begint de waarschuwingenreeks
van BeltAlert totdat de veiligheidsgordels
weer zijn vastgegespt.
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers-
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel zit. BeltAlert kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of voorwerp bevindt of wanneer
de stoel is neergeklapt (indien deze voorzie-
ning aanwezig is). Het wordt aanbevolen
huisdieren aangelijnd, of in een met de vei-
ligheidsgordels bevestigde reismand, op de
achterbank (indien aanwezig) te vervoeren en
bagage goed op te bergen.
BeltAlert kan door een erkende dealer worden
in- en uitgeschakeld. FCA raadt het uitscha-
kelen van BeltAlert af.
VEILIGHEID
122
Page 125 of 412

OPMERKING:
Als BeltAlert is uitgeschakeld en de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa-
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier aan-
wezig is) wordt losgemaakt, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat de veiligheidsgordels van
de bestuurder en voorpassagier zijn vastge-
gespt.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels.
Het oprolmechanisme blokkeert alleen bij
noodstops of aanrijdingen. Daardoor kan het
schouderdeel van de veiligheidsgordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij
een aanrijding wordt de veiligheidsgordel
echter geblokkeerd om het risico te beperken
dat u in aanraking komt met de binnenzijde
van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
WAARSCHUWING!
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen worden de airbags niet op-
geblazen. Draag uw veiligheidsgordel al-
tijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk ernsti-
ger letsel oplopen wanneer de veilig-
heidsgordels niet op de juiste wijze wor-
den gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de laadruimte.
Bij een ongeval lopen personen in deze
ruimte een groter risico op ernstig of
dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen
en veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING!
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheids-
gordel draagt. Inzittenden, inclusief de
bestuurder, moeten altijd hun veilig-
heidsgordel dragen of er nu een airbag
bij hun zitpositie aanwezig is of niet, om
het risico op ernstig of dodelijk letsel in
geval van een botsing te minimaliseren.
• Als u uw veiligheidsgordel niet correct
draagt, kan dit leiden tot veel zwaarder
letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig
letsel oplopen of zelfs onder de gordel
door glijden. Volg deze instructies om uw
gordel veilig te dragen en uw passagiers
te beschermen.
• Een veiligheidsgordel mag nooit door
twee personen tegelijk worden gebruikt.
De twee personen kunnen dan tijdens
een aanrijding met een klap tegen elkaar
komen en elkaar zo ernstig verwonden.
Gebruik nooit een driepuntsgordel of
een heupgordel voor meer dan één per-
soon, ongeacht de lengte van de perso-
nen.
123
Page 126 of 412

WAARSCHUWING!
• Een heupgordel die te hoog wordt gedra-
gen, kan het risico van letsel bij een
aanrijding vergroten. De krachten op de
gordel worden dan niet opgevangen via
de sterke heupbeenderen en het bek-
ken, maar via de buik. Draag het heup-
deel van de gordel altijd zo laag mogelijk
en zorg dat de gordel strak zit.
• Een verdraaide gordel biedt mogelijk on-
voldoende bescherming. Bij een aanrij-
ding kan de gordel dan zelfs snijwonden
veroorzaken. Zorg ervoor dat de veilig-
heidsgordel plat tegen het lichaam aan
ligt, zonder verdraaiing. Als u een van de
gordels in uw auto niet meer recht krijgt,
ga dan onmiddellijk naar een erkende
dealer om het defect te laten verhelpen.
• Een veiligheidsgordel waarvan de gesp
in de verkeerde sluiting is bevestigd,
biedt onvoldoende bescherming. Het
heupgedeelte valt dan mogelijk te hoog
over uw lichaam, waardoor inwendig let-
sel kan worden veroorzaakt. Gesp uw
WAARSCHUWING!
gordel altijd vast in de gespsluiting di-
rect naast u.
• Een te losse veiligheidsgordel biedt on-
voldoende bescherming. Tijdens een
noodstop kunt u te ver naar voren bewe-
gen, waardoor er een grotere kans is op
letsel. Zorg dat de gordel nauw aansluit.
• Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel
onder de arm door te dragen. Uw li-
chaam kan bij een aanrijding dan hard
in aanraking komen met de binnenzijde
van de auto, waardoor het risico van
hoofd- en nekletsel toeneemt. Als de
gordel onder de arm wordt gedragen, kan
inwendig letsel ontstaan. De ribben zijn
niet zo sterk als de schouderbotten.
Draag de gordel altijd over uw schouder,
zodat de sterkste botten van uw lichaam
de klap opvangen bij een aanrijding.
• Een schoudergordel die achter uw rug is
geplaatst, biedt geen enkele bescher-
ming bij een aanrijding. Als u de schou-
dergordel niet draagt, is bij een aanrij-
ding de kans op hoofdletsel groter. Het
WAARSCHUWING!
heup- en schoudergedeelte van de gor-
del behoren samen te worden gebruikt.
• Een gerafelde of ingescheurde gordel
kan bij een aanrijding doormidden
scheuren, waardoor u niet langer be-
schermd bent. Controleer de autogor-
dels regelmatig op scheuren, rafels en
losse delen. Laat beschadigde onderde-
len onmiddellijk vervangen. Demonteer
of wijzig de veiligheidsgordels niet. De
gordelsystemen moeten na een aanrij-
ding worden vervangen.
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga
tegen de leuning zitten en stel de stoel in.
2. De gesp van de veiligheidsgordel bevindt
zich boven de rugleuning van de voorstoel
en naast uw arm op de achterbank (bij
voertuigen die zijn uitgerust met een ach-
terbank). Pak de gordelgesp en trek de
autogordel uit. Schuif de gesp zo ver als
nodig is over de gordelband, zodat de
gordel over uw heupen valt.
VEILIGHEID
124
Page 127 of 412

3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst
u de gesp in de gespsluiting tot u een 'klik'
hoort.
4. Plaats de heupgordel zo, dat hij goed
aansluit en over uw heupen, onder uw
buik loopt,. Om een losse heupgordel
strak te trekken, moet u het schouderge-deelte van de gordel aantrekken. Om een
te strakke heupgordel losser te maken,
kantelt u de gesp en trekt u aan de heup-
gordel. Een goed aansluitende gordel ver-
kleint het risico dat u bij een aanrijding
onder de gordel doorglijdt.
5. Plaats de schoudergordel zo strak moge-
lijk over uw schouder en borst, zodanig
dat deze comfortabel zit en niet op uw nek
rust. Het oprolmechanisme spant de
schoudergordel automatisch aan.
6. Om de gordel los te maken drukt u op de
rode knop op de gespsluiting. De gordel
wordt dan automatisch opgerold. Indien
nodig schuift u de gesp over de gordel
zodat deze volledig kan worden opgerold.
Verdraaide driepuntsgordel ontwarren
Gebruik de volgende methode om een ver-
draaide driepuntsgordel te ontwarren.
1. Breng de gesp zo dicht mogelijk naar het
ankerpunt toe.
2. Pak de gordel vast op ongeveer 15 tot
30 cm (6 tot 12 inch) boven de gesp en
draai de gordel 180 graden om een vouw
te maken die direct boven de gesp begint.3. Schuif de gesp omhoog over de dubbelge-
vouwen gordel. De dubbelgevouwen gor-
del moet aan de bovenzijde van de gesp
door de sleuf gaan.
4. Schuif de gesp verder omhoog tot de dub-
belgevouwen gordel vrijkomt en de veilig-
heidsgordel niet meer verdraaid is.
Verstelbaar ankerpunt schoudergordel
Bij de bestuurdersstoel en de buitenste voor-
stoel aan passagierszijde kan de bovenkant
van de schoudergordel naar beneden of bo-
ven worden versteld, zodat de veiligheidsgor-
del niet langer langs uw hals loopt. Druk of
knijp de knop van het ankerpunt in en schuif
het naar boven of beneden in een stand die
voor u het meest geschikt is.
De gesp van de veiligheidsgordel
uittrekken
1 — Veiligheidsgordel
2 — Gesp van de veiligheidsgordel
125
Page 128 of 412

Als u minder lang bent dan gemiddeld, zult
de voorkeur geven aan een lagere positie van
het ankerpunt van de schoudergordel. Als u
langer bent dan gemiddeld, zult u de voor-
keur geven aan een hogere positie van het
ankerpunt van de schoudergordel. Probeer na
het loslaten van de knop de verankering nog
eens op en neer te bewegen, om te controle-
ren of deze stevig is vergrendeld.OPMERKING:
Het verstelbare ankerpunt voor de schouder-
gordel is voorzien van een Easy Up-functie.
Hiermee kan het ankerpunt van de schouder-
gordel in de bovenste stand worden afgesteld
zonder de ontgrendelknop in te drukken of te
knijpen. Om te controleren of het ankerpunt
van de schoudergordel vergrendeld is, trekt u
het ankerpunt omlaag tot het vast klikt.
WAARSCHUWING!
• Als u uw veiligheidsgordel niet correct
draagt, kan dit leiden tot veel zwaarder
letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig
letsel oplopen of zelfs onder de veilig-
heidsgordel door glijden. Volg deze in-
structies om uw veiligheidsgordel veilig
te dragen en uw passagiers te bescher-
men.
• Plaats de schoudergordel zo strak moge-
lijk over uw schouder en borst, zodanig
dat deze comfortabel zit en niet op uw
nek rust. Het oprolmechanisme spant de
schoudergordel automatisch aan.
• Verkeerde afstelling van de veiligheids-
gordel kan de doeltreffendheid van de
WAARSCHUWING!
veiligheidsgordel bij een botsing vermin-
deren.
• Stel de hoogte van de veiligheidsgordels
alleen in wanneer de auto stilstaat.
Veiligheidsgordels en zwangere vrouwen
Veiligheidsgordels moeten worden gedragen
door alle inzittenden, ook door zwangere
vrouwen: het dragen van de veiligheidsgordel
vermindert het risico van letsel bij een onge-
val voor moeder en ongeboren kind.
Verstelbaar ankerpunt
Zwangere vrouwen en veiligheidsgordels
VEILIGHEID
126
Page 129 of 412

Plaats de heupgordel strak en onder de buik,
over de sterke botten van de heupen. Plaats
de schoudergordel over de borst en uit de
buurt van de nek. Plaats de schoudergordel
nooit achter de rug of onder de arm.
Gordelspanner
Het buitenste veiligheidsgordelsysteem vóór
is uitgerust met gordelspanners die ervoor
zorgen dat bij een aanrijding een loszittende
gordel wordt strak getrokken. Deze apparaten
verbeteren de werking van de veiligheidsgor-
dels door de gordel al in een vroeg stadium
van een aanrijding strak tegen het lichaam
van de inzittende te trekken. Gordelspanners
werken bij alle lichaamsafmetingen, ook bij
gebruik van kinderzitjes.
OPMERKING:
Bij gebruik van een gordelspanner dient de
veiligheidsgordel nog steeds op de juiste
wijze worden omgedaan. De gordel moet
nauw aansluiten en op de juiste wijze worden
gedragen.
De gordelspanners worden geactiveerd door
de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden. Net als de airbags zijn ookde gordelspanners slechts geschikt voor een-
malig gebruik. Een geactiveerde gordelspan-
ner of airbag dient onmiddellijk te worden
vervangen.
Spankrachtbegrenzer
Buitenste veiligheidsgordelsysteem vóór is
uitgerust met een spankrachtbegrenzer die
helpt het risico op letsel in geval van een
aanrijding verder te beperken. Het veilig-
heidsgordelsysteem heeft een oprolmecha-
nisme dat de gordelband op een gecontro-
leerde manier afwikkelt.
Schakelbaar automatisch blokkerend oprol-
mechanisme (ALR) — indien aanwezig
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen zijn mogelijk voorzien van een scha-
kelbaar automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme, dat wordt gebruikt voor het bevestigen
van een kinderzitje. Raadpleeg de paragraaf
"Kinderzitjes bevestigen met de veiligheids-
gordel" in het hoofdstuk "Kinderzitjes" in
deze handleiding voor meer informatie hier-
over. In de onderstaande afbeelding wordt de
vergrendelingsfunctie voor elke zitplaats ge-
toond.Als de passagierszitplaats is voorzien van een
automatisch blokkerend oprolmechanisme
en voor het gebruikelijke doeleinde wordt
gebruikt, trek dan juist voldoende gordelband
uit het oprolmechanisme om het middel van
de inzittende comfortabel te kunnen omvat-
ten, zonder het automatisch blokkerend op-
rolmechanisme te activeren. Als het automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme toch
wordt geactiveerd, hoort u een klikgeluid ter-
wijl de gordel wordt ingetrokken. Laat in dat
geval de gordel volledig intrekken en trek
vervolgens juist voldoende gordelband uit het
ALR — Automatisch blokkerend
oprolmechanisme
127
Page 130 of 412

oprolmechanisme om het middel van de in-
zittende comfortabel te kunnen omvatten.
Schuif de gesp in de gespsluiting totdat u een
'klik' hoort.
De automatische blokkeerfunctie zorgt ervoor
dat de schoudergordel automatisch in een
van te voren ingestelde positie wordt geblok-
keerd. De schoudergordel wordt nog steeds
aangespannen. Gebruik altijd de automati-
sche blokkeerfunctie als een kinderzitje is
aangebracht op een zitplaats die is voorzien
van een veiligheidsgordel met dit systeem.
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd
goed vastgegespt op de achterbank in een
auto met achterbank worden vervoerd.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Installeer nooit een naar achteren ge-
richt kinderzitje op de voorstoel van een
auto. Gebruik alleen een naar achteren
WAARSCHUWING!
gericht kinderzitje op de achterbank. Als
de auto niet is uitgerust met een achter-
bank, transporteer dan geen naar achte-
ren gericht kinderzitje in die auto.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Gebruik van de automatische blokkeerfunctie
1. Gesp de driepuntsgordel vast.
2. Pak het schoudergedeelte en trek dit om-
laag tot de hele veiligheidsgordel is
uitgerold.
3. Laat de veiligheidsgordel weer terugrol-
len. Terwijl de veiligheidsgordel wordt op-
gerold hoort u een klikgeluid. Dit geeft
aan dat de automatische blokkeerfunctie
is geactiveerd.
De automatische blokkeerfunctie uitschakelen
Maak de gesp van de driepuntsgordel los en
laat de gordel helemaal terugrollen om zoautomatische blokkeerfunctie uit te schake-
len en de normale blokkering weer te
activeren.
WAARSCHUWING!
• Laat het gordelmechanisme vervangen
als het schakelbare automatisch blokke-
rend oprolmechanisme of een andere
functie van de veiligheidsgordels niet
correct werkt bij een controle volgens de
procedures in de onderhoudshandlei-
ding.
• Als u het gordelmechanisme niet laat
vervangen wanneer dat nodig is, ver-
hoogt u de kans op letsel bij aanrijdin-
gen.
• Gebruik niet de automatische blokkeer-
functie ter bescherming van inzittenden
die de veiligheidsgordel dragen of kinde-
ren die zitverhogers gebruiken. De ver-
grendelde modus wordt alleen gebruikt
om in de rijrichting of tegen de rijrich-
ting in gerichte kinderzitjes te installe-
ren die een tuig hebben voor het vastzet-
ten van het kind.VEILIGHEID
128