JEEP GRAND CHEROKEE 2021 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2021, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2021Pages: 412, PDF Size: 7.51 MB
Page 181 of 412

9. Houd het rempedaal ingetrapt. Schakel
de transmissie weer naar de stand
NEUTRAL.
10. Trek de handrem stevig aan.
11. Met de transmissie en de tussenbak in
de stand NEUTRAL, houdt u de knop
START/STOP ingedrukt totdat de motor
wordt uitgeschakeld.
12. Zet de schakelhendel in de stand PARK.
Laat het rempedaal los.
13. Druk twee keer op de knop STOP/START
(zonder het rempedaal in te trappen) om
het contact in de stand OFF te zetten.
14. Zet de handrem pas vrij nadat het voer-
tuig op de juiste manier aan een sleep-
voertuig is gekoppeld.
OPMERKING:
Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, gaat het bericht "To Tow Ve-
hicle Safely, Read Neutral Shift Procedure in
Owners Manual" (lees schakelprocedure voor
neutraal in instructieboekje om voertuig vei-lig te slepen) knipperen in het display in de
instrumentengroep. Raadpleeg de paragraaf
"Display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie hierover.
Uit de stand NEUTRAL (N) schakelen
Gebruik de volgende procedure om uw voer-
tuig voor te bereiden op normaal gebruik.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand.
2. Trek de handrem stevig aan.
3. Start de motor.
4. Houd het rempedaal ingetrapt.
5. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.
6. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houdt daarmee gedurende één
seconde de verzonken knop NEUTRAL (N)
van de tussenbak (bevindt zich bij de
modusschakelaar) ingedrukt.7. Wanneer het NEUTRAL (N)-lampje uit-
gaat, laat u de NEUTRAL (N)-knop los.
8.
Nadat de knop NEUTRAL (N) is losgelaten,
schakelt de tussenbak naar de stand die
wordt aangegeven door de modusschakelaar.
Quadra-Drive II-systeem — indien aanwezig
Het optionele Quadra-Drive II systeem is uitge-
rust met twee koppeloverbrengingskoppelin-
gen. De koppelingen bevatten een achteras met
elektronisch beperkt slipdifferentieel (ELSD)
en de Quadra-Trac II tussenbak. De optionele
ELSD-as is volledig automatisch en vereist geen
input van de bestuurder. Onder normale rijom-
standigheden werkt het systeem als een stan-
daard as die het koppel gelijkmatig verdeeld
over de linker en de rechter wielen. Bij een
NEUTRAAL (N)-schakelaar
179
Page 182 of 412

tractieverschil tussen de linker en de rechter
wielen detecteert de koppeling een snelheids-
verschil. Wanneer één wiel sneller gaat draaien
dan het andere wordt het koppel van het wiel
met de minste tractie automatisch overgebracht
naar het wiel met tractie. Hoewel de tussenbak
en de askoppeling qua ontwerp verschillen, wer-
ken ze hetzelfde. Raadpleeg de informatie over
het schakelen van een Quadra-Trac II tussenbak
voorafgaand aan dit hoofdstuk.
QUADRA-LIFT — INDIEN
AANWEZIG
Omschrijving
Het Quadra-Lift-luchtveringssysteem zorgt
voor continue niveauregeling naast de moge-
lijkheid om met een druk op de knop de hoogte
van het voertuig aan te passen. Het voertuig
wordt automatisch omhoog en omlaag ge-
bracht om de rijhoogte aan te passen aan de
rijomstandigheden. Bij hogere snelheden
wordt het voertuig omlaag gebracht naar een
aerodynamische rijhoogte en bij terreinrijden
wordt het voertuig dienovereenkomstig om-
hoog gebracht. Met de toetsen nabij de terrein-
schakelaar in de middenconsole kan de voor-keursinstelling voor de rijhoogte worden
ingesteld afgestemd op de omstandigheden.
•Normale rijhoogte (NRH)– Dit is de stan-
daardinstelling van de vering en is bedoeld
voor normaal rijden.•Terreinrijden 1 (OR1) (verhoogt het voertuig
ongeveer 28 mm (1,1 inch))– Dit is de
voorkeursinstelling voor al het terreinrijden
totdat OR2 is vereist. Deze instelling resul-
teert in een soepeler en comfortabeler rij-
den. Druk vanuit de stand NRH eenmaal op
de toets "UP" (omhoog) terwijl de voertuig-
snelheid lager is dan 61 km/u (38 mph).
Als in de stand OR1 de voertuigsnelheid
gedurende langer dan 20 seconden tussen
64 km/u (40 mph) en 80 km/u (50 mph)
blijft, of als de voertuigsnelheid hoger
wordt dan 80 km/u (50 mph), wordt het
voertuig automatisch verlaagd naar de
stand NRH.
•Terreinrijden 2 (OR2) (verhoogt het voertuig
ongeveer 55 mm (2,2 inch))– Deze stand
wordt gebruikt als tijdens het terreinrijden
de maximale bodemspeling is vereist. Om
OR2 in te stellen, drukt u vanuit de stand
NRH tweemaal op de toets "UP" (omhoog)
of vanuit de stand OR1 eenmaal, terwijl de
voertuigsnelheid lager is dan 32 km/u
(20 mph). Als in de stand OR2 de voertuig-
snelheid hoger wordt dan 40 km/u
(25 mph), wordt de voertuighoogte automa-
tisch verlaagd naar de stand OR1.
Selec-Terrain schakelaar
1 — Toets UP (omhoog)
2 — Toets DOWN (omlaag)
3 - Controlelampje Instappen/
uitstappen (kan door de klant worden
geselecteerd)
4 - Controlelampje Normale rijhoogte
(kan door de klant worden geselecteerd)
5 - Controlelampje Terreinrijden 1 (kan
door de klant worden geselecteerd)
6 - Controlelampje Terreinrijden 2 (kan
door de klant worden geselecteerd)
STARTEN EN RIJDEN
180
Page 183 of 412

•Aero-modus (verlaagt het voertuig ongeveer
15 mm (0,6 inch))– Deze stand verbetert de
aerodynamica door het voertuig te verlagen.
De stand Aero wordt automatisch ingescha-
keld wanneer de auto langer dan 20 secon-
den tussen de 83 km/u en 90 km/u
(52 mph en 56 mph) rijdt of als de auto
sneller dan 90 km/u (56 mph) gaat rijden.
Het voertuig keert terug vanuit de stand
Aero naar de stand NRH wanneer de voer-
tuigsnelheid gedurende langer dan 20 se-
conden tussen 32 km/u (20 mph) en
40 km/u (25 mph) blijft, of de voertuigsnel-
heid lager wordt dan 32 km/u (20 mph).
Het voertuig wordt ongeacht de voertuig-
snelheid in de stand Aero gezet, wanneer
het voertuig zich in de "SPORT" bevindt.
•Instappen/uitstappen (Entry/Exit) (verlaagt
het voertuig ongeveer 40 mm (1,6 inch))–
Deze stand verlaagt het voertuig zodat pas-
sagiers gemakkelijker kunnen in- en uit-
stappen en verlaagt de achterkant van het
voertuig voor gemakkelijker in- en uitladen.
Om de stand Instappen/uitstappen in te
stellen, drukt u eenmaal op de toets
"DOWN" (omlaag) terwijl de voertuigsnel-
heid lager is dan 40 km/u (25 mph). Zodrade voertuigsnelheid lager is dan 24 km/u
(15 mph), begint de voertuighoogte af te
nemen. Als de voertuigsnelheid gedurende
langer dan 60 seconden tussen 24 km/u
(15 mph) en 40 km/u (25 mph) blijft, of als
de voertuigsnelheid hoger wordt dan
40 km/u (25 mph), wordt het instellen van
de stand Instappen/uitstappen geannu-
leerd. Om de stand Instappen/uitstappen te
verlaten, drukt u vanuit de stand Instappen/
uitstappen eenmaal op de knop "Omhoog"
of rijdt u met het voertuig sneller dan
24 km/u (15 mph).
OPMERKING:
Automatisch verlagen van het voertuig in de
stand Instappen/uitstappen kan worden inge-
schakeld via de Uconnect Radio met aan-
raakscherm. Als deze stand is ingeschakeld,
wordt het voertuig alleen verlaagd als de
schakelhendel in de stand "PARK" staat, het
terrein-schakelaar in de stand "AUTO" staat,
de tussenbak in de stand "AUTO" staat, en de
niveauregeling van het voertuig in de stand
Normaal of Aero staat. Het voertuig zal niet
automatisch worden verlaagd als de luchtve-
ring in de stand Terreinrijden 2 of Terreinrij-den 1 staat. Als het voertuig is uitgerust met
een inbraakdiefstalmodule (ITM), wordt het
verlagen onderdrukt wanneer het contact uit-
geschakeld is en het portier open is om te
voorkomen dat het alarm afgaat.
De Selec-Terrain-schakelaar stelt het voertuig
automatisch in op de juiste rijhoogte aan de
hand van de stand van de Selec-Terrain-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain-standaardinstelling
door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg de para-
graaf "Selec-Terrain" in het hoofdstuk "Star-
ten en rijden" voor meer informatie hierover.
Voor alle veranderingen aan het systeem
moet de motor draaien. Voor het verlagen van
het voertuig moeten alle portieren, inclusief
de achterklep, gesloten zijn. Als een portier
wordt geopend op enig moment terwijl het
voertuig wordt verlaagd, wordt het verlagen
pas voltooid nadat het/de geopende portie-
r(en) weer gesloten is/zijn.
Het Quadra-Lift-luchtveringssysteem maakt
gebruik van een verhogings-/verlagingspa-
troon dat voorkomt dat de koplampen tegen-
liggers verblindt. Bij het verhogen van het
181
Page 184 of 412

voertuig, gaat eerst de achterkant van het
voertuig omhoog en daarna de voorkant. Bij
het verlagen van het voertuig, gaat eerst de
voorkant omlaag en daarna de achterkant.
Nadat de motor is uitgezet, kunt u merken
dat het luchtveringssysteem kort werkt. Dit is
normaal. Het systeem corrigeert de stand van
het voertuig zodat het er goed uitziet.
Om het monteren van het reservewiel te ver-
gemakkelijken heeft het Quadra-Lift-
luchtveringssysteem een functie waarin de
automatische niveauregeling wordt uitge-
schakeld. Raadpleeg de paragraaf "Instellin-
gen van Uconnect" in het hoofdstuk "Multi-
media" voor meer informatie.
Raadpleeg de paragraaf "Tips voor het rijden"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" in het
instructieboekje voor meer informatie.
OPMERKING:
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschake-
len van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg de paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het luchtveringssysteem gebruikt pers-
lucht om het systeem te bedienen. Neem
contact op met uw erkende dealerbedrijf
voor service, teneinde persoonlijk letsel of
schade aan het systeem te voorkomen.
Standen van de luchtvering
Het luchtveringssysteem heeft meerdere
standen om het systeem te beschermen in
unieke situaties:
Stand Band/krik
Om het monteren van het reservewiel te ver-
gemakkelijken heeft het luchtveringssysteem
een functie waarin de automatische niveaure-
geling wordt uitgeschakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.Auto Entry/Exit Mode (modus automatisch in-/
uitstappen)
Om te helpen bij het in- en uitstappen, is het
luchtveringssysteem uitgerust met een func-
tie die het voertuig automatisch verlaagt tot
de instap-/uitstaphoogte. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtverings-
systeem een functie waarmee de auto in
instap-/uitstaphoogte wordt gezet en de auto-
matische niveauregeling wordt uitgescha-
keld. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
STARTEN EN RIJDEN
182
Page 185 of 412

Suspension Display Messages Mode (scherm-
berichten voor modus van luchtvering)
Met de modus "Suspension Display Messa-
ges" (schermberichten voor luchtvering) kunt
u alleen luchtveringswaarschuwingen weer-
geven. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschake-
len van alle standen van de luchtvering wor-den gedaan via de radio. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informatie.
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Bediening
De indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan
branden om de huidige positie van het voer-
tuig aan te geven. Knipperende indicatie-
lampjes geven de positie aan die door het
systeem bereikt wil worden. Als tijdens het
verhogen meerdere indicatielampjes op de
knop "Omhoog" knipperen, geeft het hoogste
knipperende indicatielampje de beoogde po-
sitie van het systeem aan. Als tijdens het
verlagen meerdere indicatielampjes op de
knop "Omlaag" knipperen, geeft het laagste
brandende indicatielampje de beoogde posi-
tie van het systeem aan.Door eenmaal op de knop "Omhoog" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand hoger ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de snelheid ligt onder
de drempelwaarde, enz.). Er kan meerdere
keren op de knop “Omhoog” worden gedrukt,
waarna na iedere druk op de knop de ge-
vraagde hoogte met één stand toeneemt tot
de maximumstand OR2, of de hoogst toege-
stane stand onder de huidige omstandighe-
den (d.w.z. de voertuigsnelheid, enz.).
Door eenmaal op de knop "Omlaag" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand lager ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de portieren zijn
gesloten, de snelheid ligt onder de drempel-
waarde, enz.). Er kan meerdere keren op de
knop “Omlaag” worden gedrukt. Na iedere
druk op de knop neemt de gevraagde hoogte
met één stand af tot de minimumstand Par-
keren, of de laagst toegestane stand onder de
huidige omstandigheden (d.w.z. de voertuig-
snelheid, enz.).
183
Page 186 of 412

Automatisch uitgevoerde veranderingen in de
hoogte vinden plaats aan de hand van de
voertuigsnelheid en de huidige hoogte. De
indicatielampjes en berichten op het display
in de instrumentengroep werken hetzelfde bij
automatisch uitgevoerde veranderingen als
bij handmatig door de gebruiker gevraagde
veranderingen.
• Terreinrijden 2 (OR2) – Indicatielampjes 4,
5 en 6 branden wanneer het voertuig in de
stand OR2 staat.
• Terreinrijden 1 (OR1) – Indicatielampjes
4 en 5 branden wanneer het voertuig in de
stand OR1 staat.
• Normale rijhoogte (NRH) – Indicatielampje
4 brandt wanneer het voertuig in deze
stand staat.
• Instappen/uitstappen - Controlelampje
3 brandt wanneer het voertuig in de stand
Instappen/uitstappen staat. Als de stand
Instappen/uitstappen gevraagd is terwijl de
voertuigsnelheid tussen 24 km/u (15 mph)
en 40 km/u (25 mph) ligt, blijft controle-
lampje 4 branden en gaat controlelampje
3 knipperen terwijl het systeem wacht tot
het voertuig snelheid verloren heeft. Nadatde voertuigsnelheid is verlaagd en onder
24 km/u (15 mph) blijft, gaat controle-
lampje 4 uit en gaat controlelampje 3 knip-
peren totdat de stand Instappen/uitstappen
is bereikt, waarna controlelampje 3 zal
gaan branden. Als tijdens het veranderen
van de rijhoogte naar de stand Instappen/
uitstappen de voertuigsnelheid hoger wordt
dan 24 km/u (15 mph), wordt de verande-
ring in hoogte gepauzeerd tot de voertuig-
snelheid lager wordt dan 24 km/u
(15 mph), waarna de verandering in hoogte
wordt hervat tot de stand Instappen/
uitstappen, of hoger wordt dan 40 km/u
(25 mph), waarna de hoogte van het voer-
tuig terugkeert naar de stand NRH. De
stand Instappen/uitstappen kan worden ge-
kozen wanneer het voertuig stilstaat onder
voorwaarde dat de motor nog draait en alle
portieren gesloten zijn.
• Transport - Geen controlelampjes branden.
De Transportstand wordt uitgeschakeld
wanneer de klant met het voertuig rijdt.
• Stand Tire/Jack (band/krik) - controlelamp-
jes 3 en 6 branden. De stand band/krik
wordt uitgeschakeld wanneer de klant met
het voertuig rijdt.• Stand Wheel Alignment (wieluitlijning) -
controlelampjes 3 en 4 branden. De stand
Wieluitlijning wordt uitgeschakeld wanneer
de klant met het voertuig rijdt.
SELEC-TERRAIN — INDIEN
AANWEZIG
Selec-Terrain-modus selecteren
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.
Selec-Terrain schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
184
Page 187 of 412

Selec-Terrain bestaat uit de volgende stan-
den:
•Snow– Tuning ingesteld op extra stabiliteit
onder slechte weersomstandigheden. Ge-
bruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. In de stand SNOW (afhankelijk van
bepaalde gebruiksomstandigheden) kan de
transmissie de tweede versnelling gebrui-
ken (in plaats van de eerste) bij het wegrij-
den om het slippen van de wielen te mini-
maliseren. Als de auto is uitgerust met
luchtvering, is de standaardrijhoogte voor
sneeuw de normale rijhoogte (NRH).
•Auto– Volautomatische, continue vierwiel-
aandrijving kan worden gebruikt op de weg
en in het terrein. Zoekt een evenwicht tus-
sen tractie en naadloos stuurgevoel voor
verbeterd rijgedrag en optrekken in verge-
lijking met een tweewielaangedreven voer-
tuig. Indien uitgerust met luchtvering, ver-
andert de hoogte naar de normale rijhoogte
(NRH).•SAND– Kalibratie voor terreinrijden op on-
dergronden met weinig tractie, zoals zand
of nat gras. De aandrijflijn is geoptimali-
seerd voor maximale tractie. Enig slippen
kan voelbaar zijn op moeilijke ondergron-
den. De elektronische remregeling is inge-
steld om de tractieregeling van de gasklep
en wielspin te beperken. Als de auto is
uitgerust met luchtvering, is de stan-
daardrijhoogte voor zand de normale rij-
hoogte (NRH).
•MUD- Kalibratie voor terreinrijden op on-
dergronden met weinig tractie, zoals mod-
der. De aandrijflijn is geoptimaliseerd voor
maximale tractie. Enig slippen kan voel-
baar zijn op moeilijke ondergronden. De
elektronische remregeling is ingesteld om
de tractieregeling van de gasklep en wiel-
spin te beperken. Indien uitgerust met
luchtvering, verandert de hoogte naar Ter-
reinrijden 1.
•Rock– Kalibratie voor terreinrijden die al-
leen beschikbaar is in de groep 4WD LOW.
Het voertuig (indien uitgerust met luchtve-
ring) wordt verhoogd voor een betere grond-
speling. Op tractie gebaseerde tuning met
verbeterde bestuurbaarheid voor gebruiktijdens terreinrijden op ondergronden met
een hoge tractie. Gebruik voor het rijden op
obstakels zoals grote rotsen, diepe sporen,
enz. Indien uitgerust met luchtvering,
wordt de rijhoogte veranderd naar Terrein-
rijden 2. Als de Selec-Terrain-schakelaar in
de stand ROCK staat, en de tussenbak
wordt geschakeld van 4WD LOW naaf 4WD
HIGH, keert het Selec-Terrain-systeem te-
rug naar AUTO.
OPMERKING:
Schakel de afdalingsregeling of de Selec
Speed Control in voor het afrijden van steile
hellingen. Raadpleeg voor meer informatie
“Elektronische remregeling” in dit
hoofdstuk.
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
185
Page 188 of 412

SELEC-TRACK — INDIEN
AANWEZIG (SRT)
Omschrijving
Selec-Track combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.
Draai aan de knop Selec-Track om de ge-
wenste modus te kiezen.
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.Selec-Track biedt de volgende standen:
•Sport– Kalibratie voor droog weer en rijden
op de weg. Op prestaties gebaseerde tuning
die het gevoel van achterwielaandrijving
creëert maar met verbeterd rijgedrag en
optrekken in vergelijking met een tweewiel-
aangedreven voertuig. Deze functie wordt
gereset naar AUTO aan als het contact
wordt ingeschakeld.
•Snow–
Tuning ingesteld op extra stabiliteit
onder slechte weersomstandigheden. Ge-
bruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. Deze functie wordt gereset naar
AUTO aan als het contact wordt ingescha-
keld.
•Auto–Volautomatische, continue vierwiel-
aandrijving kan worden gebruikt op de weg en
in het terrein. Zoekt een evenwicht tussen
tractie en naadloos stuurgevoel voor verbe-
terd rijgedrag en optrekken in vergelijking
met een tweewielaangedreven voertuig.
•Track– Kalibratie voor wegracen op onder-
gronden met veel tractie. De aandrijflijn is
geoptimaliseerd voor maximale tractie.
Enig slippen kan voelbaar zijn op moeilijke
ondergronden. Deze functie wordt gereset
naar AUTO aan als het contact wordt inge-
schakeld.
•To w- Gebruik deze modus voor het trekken
en vervoeren van zware lasten. De vering
van de auto gaat in de sportstand. Trailer
Sway Control wordt ingeschakeld in het
ESC-systeem. Deze functie wordt gereset
naar AUTO aan als het contact wordt
ingeschakeld.
Custom
In deze modus kan de bestuurder een aange-
paste autoconfiguratie maken, die wordt op-
geslagen voor een snelle keuze van de favo-
riete instellingen. Het systeem keert terug
naar de modus AUTO (automatisch) wanneer
de contactsleutel van RUN naar OFF wordt
gedraaid als deze modus is geselecteerd. In
de aangepaste modus kunnen de instellingen
voor stabiliteit, transmissie, stuurinrichting,Selec-Track-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
186
Page 189 of 412

ophanging, aandrijving op alle wielen en
schakelflippers worden geconfigureerd via de
instellingen voor de aangepaste modus.
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
Actief dempingssysteem
Deze auto is uitgerust met een elektronisch
geregeld dempingssysteem. Dit systeem ver-
mindert het overhellen en de hellingshoek
van de carrosserie in veel rijomstandigheden
waaronder bochten, accelereren en remmen.
Er zijn 3 modi:
•Street Mode(Beschikbaar in de terreinstan-
den AUTO, SNOW en CUSTOM.) - wordt
gebruikt bij hoge snelheden waarbij een
gevoel van comfortabel rijden gewenst is.
•Sport Mode(Beschikbaar in de terreinstan-
den AUTO, SPORT, CUSTOM en TOW.) -
biedt een stevige vering voor betere rijei-
genschappen.•Track Mode(Beschikbaar in de terreinstan-
den AUTO, TRACK en CUSTOM.) - biedt
een zeer stevige vering voor een agressieve
race-ervaring.
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
Launch Control— Indien aanwezig
Dit voertuig is uitgerust met een Launch
Control-systeem dat ontworpen is om de be-
stuurder maximale voertuigacceleratie in een
rechte baan te bieden. Launch Control is een
vorm van een tractieregelsysteem dat het
slippen van de banden beheerst terwijl het
voertuig wegschiet. Deze functie is bedoeld
voor gebruik tijdens races op een afgesloten
circuit waarbij consistente tijden voor de
kwart mijl en voor nul tot zestig gewenst zijn.
Het systeem is niet bedoeld als compensatie
voor een gebrek aan ervaring van de bestuur-
der of beperkte bekendheid met de racebaan.
Gebruik van deze functie onder omstandighe-
den met weinig tractie (koud, nat, grind,
enz.) kan leiden tot wielslip die groter is dan
dit systeem kan regelen, waardoor het weg-
schieten wordt afgebroken.Voorwaarden:
• Launch Control mag niet worden gebruikt
op de openbare weg. Controleer altijd de
omstandigheden van het circuit en het om-
liggende gebied.
•
Launch Control is niet beschikbaar binnen
de eerste 805 km (500 mijl) van het inrijden.
• Launch Control mag alleen worden gebruikt
wanneer de motor en transmissie op be-
drijfstemperatuur zijn.
•
Launch Control is bedoeld om uitsluitend te
worden gebruikt op droge, verharde wegen.
LET OP!
Gebruik op een gladde of losse ondergrond
kan leiden tot schade aan onderdelen van
het voertuig en wordt niet aanbevolen.
Launch Control is alleen beschikbaar wan-
neer de volgende procedure wordt gevolgd:
OPMERKING:
Op de SRT-toets op de Select-Track-schake-
laar drukken of de schermtoets "Apps" kiezen
zijn de twee opties voor de toegang tot de
187
Page 190 of 412

functies van Launch Control. Raadpleeg de
paragraaf "SRT-rijmodi" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
1. Kies de schermtoets "Race Options" (op-
ties voor racen) of druk op de toets
LAUNCH op de Select-Track-schakelaar.
2. Kies de schermtoets "Launch RPM Set-
Up" (toerentalinstelling voor Launch).
Met dit scherm kunt u het toerental voor
Launch instellen voor optimaal
wegschieten/optimale tractie.
3. Druk op de schermknop "Activate Launch
Control" (Launch Control activeren), volg
de instructies op het display in de
instrumentengroep.
• Zorg ervoor dat het voertuig stilstaat.
• Zet het voertuig in de eerste versnel-
ling.
• Het stuurwiel moet recht staan.
• Het voertuig moet op een vlakke onder-
grond staan.
• Oefen remdruk uit.• Trap het gaspedaal snel in en houd het
vast om de gasklep ver open te zetten,
terwijl u het rempedaal vasthoudt. Het
motortoerental blijft op het toerental
dat werd ingesteld in het scherm
"Launch RPM set-up" (toerentalinstel-
ling voor Launch).
OPMERKING:
Er verschijnen berichten op het display in
het instrumentenpaneel om de bestuur-
der te waarschuwen als niet is voldaan
aan een of meer van de bovenstaande
voorwaarden.
4. Wanneer wordt voldaan aan de bovenge-
noemde voorwaarden, geeft het display in
het instrumentenpaneel "Release Brake"
(rempedaal loslaten).
5. Houd het voertuig in een rechte baan.
Launch Control blijft actief tot het voertuig
100 km/u (62 mph) bereikt, waarna het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem (ESC) te-
rugkeert naar de normale ESC-modus.Onder de volgende omstandigheden wordt de
uitvoering van Launch Control wordt afgebro-
ken, waarbij "Launch Aborted" (wegschieten
afgebroken) in de instrumentengroep wordt
weergegeven:
• Het gaspedaal wordt losgelaten tijdens het
wegschieten.
• Het ESC-systeem detecteert dat het voer-
tuig niet meer in een rechte lijn rijdt.
• De toets "ESC OFF" wordt ingedrukt om een
het systeem naar een andere modus over te
laten schakelen.
OPMERKING:
Nadat het wegschieten is afgebroken, zal
ESC terugkeren naar de normale ESC-modus.
LET OP!
Probeer niet te schakelen als de wielen
doorslippen en geen grip hebben. Anders
kan de versnellingsbak beschadigd raken.
STARTEN EN RIJDEN
188