sensor Lancia Lybra 2005 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2005, Model line: Lybra, Model: Lancia Lybra 2005Pages: 283, PDF Size: 3.16 MB
Page 19 of 283

Lege batterijen zijn scha-
delijk voor het milieu. Ze
moeten bij een daarvoor
bestemd depot worden ingeleverd.
Ze kunnen ook ingeleverd worden
bij een Lancia-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
18
3) Vervang de batterijen en let daar-
bij op de polariteit.
De batterijen moeten worden ver-
vangen door exemplaren van het-
zelfde type, die normaal in de handel
verkrijgbaar zijn.
Na het vervangen van de batterij
werkt het lampje normaal als twee
keer op knop 1is gedrukt.DIEFSTALALARM
(indien aanwezig)
Het op de auto gemonteerde diefstala-
larm is goedgekeurd volgens de EU-
normen 95/56 en bestaat uit:
– een zender met radiofrequentie (in
de contactsleutel ingebouwd);
– een ontvanger met radiofrequen-
tie;
– een elektronische regeleenheid met
ingebouwde uitschakelbare sirene;
– uitschakelbare volumetrische sen-
soren (in de plafondverlichting voor);
– een kantelsensor;
– een drukschakelaar motorkap;
– een drukschakelaar kofferdek-
sel/achterklep; – een drukschakelaar portieren;
– een controlelampje;
– een schakelaar voor het uitschake-
len van het systeem;
– een sleutel voor de sleutelschake-
laar.
Het diefstalalarm wordt bediend via
een ontvanger en in-/uitgeschakeld
door de in de sleutel ingebouwde
knop A(fig. 6) in te drukken, waar-
door de geheime code wordt verzon-
den.
Het diefstalalarm, dat ook de cen-
trale portiervergrendeling bedient,
beveiligt tegen:
– het ongeoorloofd openen van
portieren, motorkap en kofferdeksel
(omtrekbeveiliging);
fig. 6
P4T0266
fig. 5
P4T0632
Page 21 of 283

20
Het inschakelen van het alarm
wordt voorafgegaan door een zelf -
diagnose waarin het lampje C(fig. 7)
met verschillende frequenties gaat
knipperen:
– 4 keer knipperen in 1 seconde:
geen enkele storing gesignaleerd;
– 8 keer knipperen in 1 seconde:
portier/motorkap/kofferdeksel ge -
opend of defecte sensor;
– constant branden: defecte volume-
trische sensoren of defecte kantelsen-
sor.
Bij een gesignaleerde storing, wordt
het betreffende component niet meer
beveiligd en zendt het systeem nog
een “BIEP” uit.
Bewaking
Als na het inschakelen van het
alarm, lampje C (fig. 7) gaat knippe-
ren, betekent dit dat de bewakings -
fase in werking is getreden.
Het lampje knippert zolang de
bewakingsfase actief is. BELANGRIJK
De wijze waarop het
diefstalalarm inschakelt, verschilt per
land.
Zelfdiagnose en portieren,
motorkap en kofferdeksel
controleren
Als u na het inschakelen van het
alarm een tweede “BIEP” hoort, moet
u het systeem uitschakelen, controle-
ren of de portieren, de motorkap en
het kofferdeksel gesloten zijn en ver-
volgens het systeem weer inschakelen.
Als de portieren, de motorkap en het
kofferdeksel niet goed gesloten zijn,
worden ze niet door het diefstalalarm
gecontroleerd.
Als bij goed gesloten portieren,
motorkap en kofferdeksel het ge-
luidssignaal wordt herhaald, betekent
dit dat door de zelfdiagnose van het
sys teem een storing is gesignaleerd in
de werking van het systeem. Neem
contact op met de Lancia-dealer. ALARM INSCHAKELEN
ZONDER SIRENE
Als u het geluidssignaal van de
sirene wilt uitschakelen bij inge-
schakeld diefstalalarm, dan moet u bij
inschakeling van het systeem knop A
( fig. 6) van de afstandsbediening 4
seconden indrukken.
Het systeem zendt dan, na de nor-
male akoestische en zichtbare signa-
len, een snelle reeks van 5 “BIEPS”
uit.
Als het systeem opnieuw wordt in-
geschakeld, wordt automatisch de
normale werking van de sirene weer
ingeschakeld.
BELANGRIJK De hierboven be -
schreven procedure moet iedere keer
worden herhaald als het alarm wordt
ingeschakeld en u opnieuw de sirene
wilt uitschakelen.
Page 23 of 283

22
te breken, waarbij het aantal keren
knipperen de reden van het alarm
aangeeft:1 keer knipperen: rechter voorpor-
tier
2 keer knipperen: linker voorportier
3 keer knipperen: rechter achter-
portier
4 keer knipperen: linker achter -
portier
5 keer knipperen: volumetrische
sensoren of kantelsensor
6 keer knipperen: motorkap
7 keer knipperen: kofferdeksel/ach-
terklep
8 keer knipperen: losmaken kabels
voor het starten van de auto
9 keer knipperen: losmaken accu -
kabels of doorknippen kabels van de
sleutelschakelaar
10 keer knipperen: ten minste drie
alarmoorzaken tegelijkertijd. VOLUMETRISCHE
BEVEILIGING
Om een correcte werking van de vo-
lumetrische sensoren te garanderen,
mogen geen personen of dieren in de
auto worden achtergelaten en moeten
de ruiten en het opendak (indien
aanwezig) volledig gesloten zijn. Con-
toleer bovendien of de portieren, de
motorkap en het kofferdeksel op de
juiste wijze gesloten zijn. KANTELSENSOR
De kantelsensor meet iedere veran-
dering in de hellingshoek van de auto
en signaleert daardoor het geheel of
gedeeltelijk optillen van de auto (bijv.
bij het verwijderen van een wiel).
De sensor is in staat minimale ver -
anderingen te meten in de hellings -
hoek van de auto, zowel in lengte- als
breedterichting. Veranderingen van
minder dan 0,5°/min worden niet
aangegeven. (bijv. bij het langzaam
leeglopen van een band).
Page 24 of 283

23
KOFFERDEKSEL OPENEN MET
INGESCHAKELD ALARMAls het alarm is ingeschakeld, kan
het kofferdeksel geopend worden door
knopje D(fig. 8) op de contactsleutel
in te drukken.
In dit geval werkt het alarmsysteem
op de volgende manier:
– uitschakeling van de volumetri-
sche beveiliging;
– uitschakeling van de kantelsensor;
– uitschakeling druksensor mo-
torkap/kofferdeksel.
Als de motorkap en het kofferdeksel
weer gesloten worden, worden de uit-
geschakelde functies weer inge-
schakeld. WANNEER GAAT HET ALARM
AF
Als het systeem is ingeschakeld, gaat
het alarm in de volgende gevallen af:
– als één van de portieren, de motor -
kap of het kofferdeksel wordt ge -
opend;
– als de accu wordt losgekoppeld of
de voedingskabels van het diefsta -
lalarm of van de sleutelschakelaar
worden losgemaakt;
– als er iets in het interieur komt,
bijv. bij het breken van de ruiten
(volumetrische beveiliging).
– bij een startpoging (contactsleutel
in stand MAR);
– als geprobeerd wordt de auto op te
tillen.
Als het alarm in werking treedt,
wordt de sirene geactiveerd (maxi-
maal 3 keer gedurende 26 seconden),
en knipperen de richtingaanwijzers
ongeveer 4 à 5 minuten (alleen be-
paalde landen). De manier waarop het systeem werkt en het aantal cycli,
kunnen per land verschillen.
Toch is een maximum aantal cycli
voorzien voor de akoestische en zicht -
bare signalen.
Na een alarmsignalering schakelt het
systeem over naar de normale be wa -
kingsfunctie.
ALARM ONDERBREKEN
Druk op de knop van de afstands -
bediening om het alarm te onder-
breken. Als dit niet lukt, kunt u het
alarm uitschakelen met de sleutel-
schakelaar, zoals in de volgende para -
graaf wordt beschreven.
fig. 8
P4T0265
Page 40 of 283

39
De gordelspanner kan
slechts één keer worden
gebruikt. Als de gordel-
spanner geactiveerd is geweest,
moet u zich tot een Lancia-dealer
wenden om de gordelspanner te
laten vervangen. De gordelspan-
ners hebben een geldigheid van
10 jaar. Als deze termijn is ver-
streken, dient u contact op te
nemen met de Lancia-dealer.
Het is streng verboden de
gordelspanners te demon-
teren of open te maken.
Onderhoud van de gordelspanners
moet worden uitgevoerd door
gekwalificeerd personeel. Wendt u
uitsluitend tot een Lancia-dealer.
der in contact is geweest, dan moet hij
worden vervangen.
Voor een maximale bescherming
door de gordelspanners moet de vei-
ligheidsgordel zo worden omgelegd
dat hij goed aansluit op borst en
bekken.GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescher-
ming zijn de veiligheidsgordels voor
van de Lybra voorzien van gordel-
spanners. Dit systeem wordt bij een
heftige botsing door een sensor in
werking gesteld en trekt gelijktijdig de
gordel enige centimeters aan. Op deze
wijze worden de inzittenden veel be-
ter op hun plaats gehouden en wordt
de voorwaartse beweging beperkt.
Het blokkeren van de veiligheids -
gordel geeft aan dat de gordelspanner
in werking is geweest; de gordel wordt
niet meer opgerold, ook niet als hij
wordt begeleid.
Tijdens het in werking treden van de
gordelspanners kan er een beetje rook
ontstaan. Deze rook is niet schadelijk
en duidt niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel
onderhoud of smering. Elke verande-
ring van de oorspronkelijke staat zal
de doelmatigheid verminderen. Als de
gordelspanner door extreme natuur-
lijke omstandigheden (overstromin-
gen, zeestormen) met water en mod- Werkzaamheden in de
buurt van de gordelspan-
ners, waarbij stoten, sterke
trillingen of verhitting optreden
(maximaal 100°C gedurende ten
hoogste 6 uur), kunnen de gordel-
spanners beschadigen of activeren:
bij die omstandigheden horen niet
trillingen die voortgebracht wor-
den door een slecht wegdek of
door contacten met kleine ob-
stakels zoals trottoirs. Als er iets
aan de gordelspanners moet
gebeuren, dient u zich tot een
Lancia-dealer te wenden.
Page 41 of 283

40
AIRBAGS VOOR EN
SIDE-BAGS
(indien aanwezig)De auto is uitgerust met een airbag
aan bestuurderszijde (fig. 41); als
optional kunnen voor bepaalde uit -
voeringen/markten een airbag aan de
passagierszijde ( fig. 42) en side-bags
worden geleverd ( fig. 43). AIRBAGS VOOR (fig. 44)
Beschrijving en werking
De airbag voor (bestuurder en pas-
sagier) is een veiligheidsvoorziening
die onmiddellijk in werking treedt bij
een frontale botsing. De airbag bestaat uit een opblaas
-
baar luchtkussen dat in een daarvoor
bestemde ruimte is geplaatst:
– in het midden van het stuurwiel
aan bestuurderszijde;
– een luchtkussen met een groter vo-
lume boven het dashboardkastje aan
passagierszijde.
De airbag voor (bestuurder en pas-
sagier) is een veiligheidsvoorziening
die onmiddellijk in werking treedt bij
een middelzware frontale botsing.
Bij een ongeval verwerkt een regel -
eenheid de gegevens van een vertra-
gingssensor en zorgt ervoor, indien
nodig, dat het kussen wordt opge -
blazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op,
waardoor het lichaam wordt opge-
vangen en de kans op letsel beperkt
wordt. Direct daarna loopt het kussen
weer leeg.
Bij een ongeval kan een inzit-
tende die geen veiligheidsgordel
heeft omgelegd in contact komen
met een airbag die nog niet volle-
dig opgeblazen is, waardoor de in-
zittende minder beschermd wordt.
De airbag voor (bestuurder en pas-
fig. 44
P4T0004
fig. 42
P4T0294
fig. 43
P4T0295
fig. 41
P4T0293
Page 43 of 283

42
U schakelt de airbag uit door de
contactsleutel in de daarvoor be-
stemde sleutelschakelaar, rechts van
het dashboard, te steken ( fig. 45). De
schakelaar is alleen bereikbaar bij
geopend portier. Het waarschuwingslampje
Fop
het dashboard blijft continu branden
totdat de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld.
De uitschakeling van de airbag voor
aan passagierszijde heeft geen invloed
op de werking van de side-bag.
De sleutel kan bij geopend portier in
beide standen in de schakelaar wor-
den gestoken of worden uitgenomen.
De sleutelschakelaar ( fig. 45) heeft
twee standen:
1) Airbag voor passagierszijde inge-
schakeld: (stand ON P) lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd; het is
absoluut verboden kinderen op de
passagierstoel voor te vervoeren.
2) Airbag voor passagierszijde uit-
geschakeld: (stand OFF F) lampje
op het instrumentenpaneel brandt;
het is mogelijk kinderen op de passa-
giersstoel voor te vervoeren, waarbij
ze beschermd moeten worden door
passende universele systemen. SIDE-BAG (indien aanwezig)
De side-bag beschermt de inzittenden
voor bij een middelzware zijdelingse
aanrijding.
De side-bag is in de rugleuning van
de stoelen voor geplaatst, waardoor de
airbag ten opzichte van de inzittende
altijd de optimale positie inneemt, on-
geacht de stand van de stoel.
Bij een zijdelingse aanrijding
verwerkt een elektronische regel -
eenheid de gegevens van een vertra-
gingssensor en zorgt ervoor, indien
nodig, dat het kussen opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op
en vult de ruimte tussen het portier
van de auto en de inzittende voor. Di-
rect daarna loopt het kussen weer
leeg.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen
(waarbij de veiligheidsgordel de inzit-
tende op zijn plaats houdt), wordt de
airbag niet geactiveerd.
De airbag is geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvul-
ling.
Bedien de schakelaar al-
leen als de motor uit staat
en de contactsleutel is uit-
genomen.
Het waarschuwings -
lampje voor uitgescha -
kelde airbag aan passa-
gierszijde voor geeft eventuele sto-
ringen aan in het waarschuwings -
lampje van de airbag zelf. In dat
geval is de situatie op het instru-
mentenpaneel als volgt:
– waarschuwingslampje storing
airbag is gedoofd;
– waarschuwingslampje voor uit-
geschakelde airbag aan passa giers -
zijde knippert (langer dan de nor-
male 4 seconden). Zet de motor direct uit en wendt
u tot de Lancia-dealer.
Page 57 of 283

56
met twee verschillende waarden en
twee manieren van weergave: – het motoroliepeil staat vlak boven
het minimum niveau: eerste linker
streepje rood of wit (afhankelijk van de
uitvoering), tweede streepje wit, andere
streepjes onverlicht.
– het motoroliepeil staat op het mini-
mum niveau: eerste linker streepje
rood of wit (afhankelijk van de uitvoe-
ring), andere streepjes onverlicht.
Als het motoroliepeil te laag is (0 of 1
streepje verlicht), gaat het waar-
schuwingslampje 8branden. Het blijft
ook weergegeven als er andere functie-
schermen worden opgeroepen.
Als er een storing is in de sensor van
het motoroliepeil, knippert het waar-
schuwingslampje 15ongeveer 5 secon-
den en gaat waarschuwingslampje 8
branden.
In alle omstandigheden waarin het
motor oliepeil te laag is of er een storing
is in de sensor van het motoroliepeil,
verschijnt aan de rechterkant van het
scherm gedurende enkele seconden
ook het rode opschrift CHECK.
BELANGRIJK Het waarschuwings -
lampje voor een te laag motoroliepeil 8
heeft voorrang op andere informatie
van het check control.
Als de melding van niet goed gesloten
portieren of kofferdeksel verschijnt op
het moment dat het systeem in een
ander functiescherm werkt, verschijnt
alleen het waarschuwingslampje 9
linksonder op het scherm.
Als wordt teruggekeerd naar het
hoofdscherm verschijnt opnieuw het
symbool van de auto 13of14 aan de
rechterkant van het scherm, zoals hier-
voor is beschreven.
MELDING TE LAAG MOTOR -
OLIE PEIL EN DEFECT WAAR -
SCHU WINGS LAMPJE (8-15)
(alleen dieseluitvoeringen)
Als u de sleutel in stand MAR draait,
wordt, enkele seconden na het scherm
J, het oliepeil ongeveer 10 seconden
op het hoofdscherm van het display
weergegeven.
Het motoroliepeil wordt alleen weer-
gegeven als het op of onder het mini-
mum niveau staat.
BELANGRIJK Het check control
controleert het motoroliepeil alleen bij
het starten van de motor en als er ten
minste 20 minuten zijn verstreken
nadat de motor voor de laatste keer is
uitgezet.
Het motoroliepeil wordt weergegeven
door middel van 6 verlichte streepjes
fig. 56
P4T0283
ALGEMEEN CHECK-WAARSCHU -
WINGS
LAMPJE EN LAMPJE VOOR VER-
LICHTING ICS VAN LANCIA (fig. 56)
In de steun van de achteruitkijk -
spiegel bevinden zich de waar schu -
wings
lampjes Aen Bdie de volgende
functies hebben: – het rode lampje A : als de contact-
sleutel in stand MAR wordt gedraaid,
gaat het lampje, in de controlefase van
het check control, ongeveer 4 seconden
branden. Als er een storing is, wat
wordt aangegeven door het branden
van het bijbehorende controlelampje
en het waarschuwings lampje CHECK,
dooft het lampje na on geveer 10
seconden; – het groene lampje B : dient voor de
“gedempte” nachtverlichting van de
bedieningsorganen van het ICS van
Lancia. Het lampje gaat branden als
de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid (ongeveer 2 seconden nadat
het rode lampje A is gaan branden).
Page 106 of 283

105
het systeem normaal en kan het de in-
gestelde temperatuur bereiken en
handhaven, ook bij uitgeschakelde
compressor;– als de buitentemperatuur hoger is
dan de ingestelde temperatuur, kan
het systeem niet aan de wens voldoen.
Dit wordt aangegeven door het drie
keer knipperen van de buitentempe-
ratuur op het display 1 en 3van de
ingestelde temperatuur.
Toets MONO (ingestelde
temperaturen synchroniseren)
(14 - fig. 98)
Als u toets MONOindrukt, wordt de
temperatuur aan bestuurders- en pas-
sagierszijde automatisch gesynchro-
niseerd. Ook kunt u de temperatuur
in de twee gedeelten synchroniseren
door draaiknop 2 aan bestuurderszijde
te draaien. Met deze functie kan de
temperatuur in het interieur makkelijk
geregeld worden, als alleen de bestuur-
der in de auto zit.
De gescheiden temperatuurregeling
wordt automatisch weer hervat als de
passagier draaiknop 4bedient. Toets voor in-/uitschakeling
luchtrecirculatie (12 - fig. 98)
Er zijn drie mogelijkheden:
– automatische werking (lampje op
de toets gedoofd);
– automatische inschakeling (recir-
culatie altijd ingeschakeld); het
groene lampje op de toets brandt;
– automatische uitschakeling (recir-
culatie altijd uitgeschakeld met lucht -
toevoer van buiten); het gele lampje
op de toets brandt.
Deze drie mogelijkheden kunnen
worden ingeschakeld door meerdere
keren op de recirculatietoets ( 12) te
drukken.
Als de recirculatie-functie automa-
tisch wordt geregeld, blijft het lampje
op de recirculatietoets altijd gedoofd
(er wordt niet weergegeven of de re-
circulatie is in- of uitgeschakeld,
ON/OFF). Bij de automatische werking wordt
de recirculatie automatisch inge-
schakeld, ook wanneer de luchtkwa-
liteitsensor de aanwezigheid van ver-
vuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld
tijdens het rijden in de stad, in een
file, in tunnels en als de ruiten-
sproeiers worden ingeschakeld (met
de typische zeepgeur).
Als de recirculatie handmatig is inge-
schakeld (groene lampje = recirculatie,
gele lampje = lucht van buiten), blijft
het lampje op toets AUTObranden als
alle andere functies (luchtverdeling,
luchtopbrengst …) automatisch blij-
ven geregeld. Op dezelfde manier blijft
als op toets AUTO wordt gedrukt,de
recirculatie geregeld zoals u dat wilt.
BELANGRIJK Bij ingeschakelde re-
circulatie worden, afhankelijk van de
werking van het systeem (voor
verwarmen of koelen van het inte-
rieur), de gewenste instellingen snel-
ler bereikt. Het is echter niet raad-
zaam deze functie handmatig in te
schakelen op regenachtige of koude
dagen omdat dan de ruiten aan de
binnenzijde aanzienlijk sneller kun-
nen beslaan, vooral als de aircondi-
tioning niet is ingeschakeld.
Page 109 of 283

108
ALGEMENE INFORMATIEDe auto is uitgerust met een klimaat -
regeling met gescheiden luchttempe-
ratuurregeling voor bestuurders- en
passagierszijde, die geregeld wordt
door een elektronische regeleenheid.
Voor een optimale temperatuur -
regeling in de twee ruimtes van het
interieur, is het systeem ook uitgerust
met een dubbele zonnestralingssensor.
Het systeem is uitgerust met een
lucht kwaliteitsensor die automatisch
de luchtrecirculatie kan inschakelen
om de onaangename effecten van ver-
vuilde lucht, tijdens het rijden in de
stad, in de file en in tunnels, en door
het inschakelen van de ruitensproeiers
(zeepgeur), te verminderen.
De luchtkwaliteit wordt bovendien
gegarandeerd door het pollenfilter
met actieve kooldeeltjes. Hierin wor-
den de in de lucht verspreide deeltjes
twee keer gefilterd, waardoor de lucht
schoner wordt. De klimaatregeling controleert en re-
gelt automatisch de volgende para-
meters en functies:
– temperatuur ingevoerde lucht
in het interieur (gescheiden voor de
bestuurders- en passagierszijde)
– aanjagersnelheid (traploze rege-
ling)
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatie
– in-/uitschakeling aircocompressor
(indien aanwezig).
De luchtopbrengst in het interieur is
onafhankelijk van de snelheid van de
auto en wordt elektronisch geregeld
door de aanjager.
Het is mogelijk de instelling van de
volgende functies handmatig te ver -
anderen:
– aanjagersnelheid (traploze rege-
ling)
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatie
– in/uitschakeling aircocompressor
(indien aanwezig). BELANGRIJK
De handmatige in-
stellingen hebben voorrang boven de
automatische instellingen en blijven
in het geheugen opgeslagen totdat de
gebruiker de regeling weer overlaat
aan het automatische systeem. De
handmatig gekozen instellingen blij-
ven opgeslagen als de motor wordt
uitgezet en weer hersteld als de motor
opnieuw wordt gestart.
De functies die niet handmatig zijn
gewijzigd, blijven automatisch gere-
geld.
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld
(behalve als het systeem is uitge-
schakeld), op basis van de ingestelde
temperaturen op de displays van de
bestuurder en de passagier.