sensor Lancia Musa 2010 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2010, Model line: Musa, Model: Lancia Musa 2010Pages: 218, PDF Size: 3.72 MB
Page 8 of 218

7
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENINGDASHBOARD ....................................................... 8
INSTRUMENTENPANEEL .................................. 10
SYMBOLEN ......................................................... 11
LANCIA CODE ..................................................... 11
DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING ... 13
START-/CONTACTSLOT ..................................... 20
INSTRUMENTEN ................................................ 21
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(OP HET STANDAARD INSTRUMENTENPANEEL
MET TWEE REGELS) ......................................... 22
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(OP HET COMFORT INSTRUMENTENPANEEL
MET DRIE REGELS) ........................................... 25
ZITPOSITIE INSTELLEN ................................... 38
HOOFDSTEUNEN ............................................... 44
STUURWIEL VERSTELLEN ............................... 45
SPIEGELS ............................................................ 46
KLIMAATREGELING/AIRCONDITIONING ........ 47
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING ............... 48
AUTOMATISCHE TWEEZONE
KLIMAATREGELING .......................................... 52
BUITENVERLICHTING ...................................... 62
RUITEN REINIGEN ............................................. 64
CRUISE-CONTROL ............................................. 67
PLAFONDVERLICHTING ................................... 69
BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING ............ 71BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR ..................... 72
INTERIEURUITRUSTING ................................... 73
ROKERSKIT ......................................................... 75
ZONNEKLEPPEN ................................................ 76
OPENDAK ............................................................ 76
RUITBEDIENING ................................................ 78
BAGAGERUIMTE ................................................ 80
MOTORKAP ......................................................... 82
DAKRAILS ........................................................... 83
KOPLAMPEN ....................................................... 84
ABS ...................................................................... 85
EOBD-SYSTEEM ................................................. 86
GSI-SYSTEEM ..................................................... 87
AUTORADIO ........................................................ 87
EXTRA ACCESSOIRES ....................................... 88
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
„DUALDRIVE” .................................................... 89
PARKEERSENSOREN ......................................... 90
TANKEN .............................................................. 92
BESCHERMING VAN HET MILIEU .................... 94
DASHBOARD EN BEDIENING
Page 30 of 218

29
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
Gevoeligheid schemersensor
instellen (Sens. licht)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid
van de schemersensor ingesteld wor-
den op drie niveaus (niveau 1 = mi-
nimum niveau, niveau 2 = middelste
niveau, niveau 3 = maximum niveau);
hoe hoger de gevoeligheid, hoe lager
de benodigde hoeveelheid buitenlicht
om de lampen in te laten schakelen.
Deze functie is standaard ingesteld op
niveau „2”.
Ga voor de gewenste instelling als
volgt te werk:
– druk kort op de knop MODE; op de
display knippert het eerder ingestelde
niveau;
– druk op de knop +of–om de keuze
uit te voeren;
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.Trip B (Trip B)
Met deze functie kan de weergave van
Trip B (dagteller) worden ingescha-
keld (On) of uitgeschakeld (Off).
Zie voor meer informatie de paragraaf
„Tripcomputer”.
Ga voor het in-/uitschakelen als volgt
te werk:
– druk kort op de knop MODE; op de
display knippert (On) of (Off), af-
hankelijk van de instelling;
– druk op de knop +of–om de keuze
uit te voeren;
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.Klokje instellen
(Reg. klok)
Met deze functie kunt u het klokje in-
stellen.
Ga voor het verstellen als volgt te
werk:
– druk kort op de knop MODE; op de
display knipperen de „uren”;
– druk op de knop +of–om de in-
stelling uit te voeren;
– druk kort op de knop MODE; op de
display knipperen de „minuten”;
– druk op de knop +of–om de in-
stelling uit te voeren.
OPMERKING Elke keer als u de knop
+of–indrukt, wordt de waarde een
eenheid verhoogd of verlaagd. Als
u de knop ingedrukt houdt, lopen de
cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dicht bij de juiste waarde bent,
stelt u de exacte waarde in door de
knop telkens in te drukken en los te
laten.
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm
zonder op te slaan.
Page 53 of 218

52
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de ingestelde temperaturen
op de displays van de bestuurder en
de passagier voor (behalve als het sys-
teem is uitgeschakeld of in enkele om-
standigheden als de compressor is uit-
geschakeld).
De volgende parameters en functies
kunnen handmatig worden ingesteld
en gewijzigd:
❒temperatuur bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒aanjagersnelheid (traploze rege-
ling);
❒luchtverdeling in vijf standen (be-
stuurder/passagier voor);
❒inschakelen van de compressor;
❒niet gescheiden/gescheiden rege-
ling;
❒snelle ontwaseming/ontdooiing;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakelen van het systeem. ❒aanjagersnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
❒inschakelen van de compressor
(voor koeling/ontvochtiging van
de lucht);
❒luchtrecirculatie.
Deze functies kunnen handmatig wor-
den gewijzigd, d.w.z. dat u het sys-
teem kunt regelen door naar wens een
of meer functies te selecteren en te
wijzigen. Op deze manier worden de
functies die handmatig zijn gewijzigd
niet langer automatisch door het sys-
teem geregeld. Het systeem grijpt al-
leen in om veiligheidsredenen (bijv.
kans op beslaan).
De handmatige instellingen hebben
voorrang boven de automatische in-
stellingen en blijven in het geheugen
opgeslagen totdat de gebruiker de re-
geling weer overlaat aan de automa-
tische werking, behalve in de gevallen
dat het systeem om veiligheidsrede-
nen ingrijpt.
Als handmatig een functie wordt aan-
gepast, blijven de andere functies
echter automatisch geregeld.
De luchtopbrengst in het interieur is on-
afhankelijk van de snelheid van de
auto, omdat de luchtopbrengst elektro-
nisch geregeld wordt door de aanjager.KLIMAATREGELING,
AUTOMATISCH
MET GESCHEIDEN
REGELING
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
ALGEMENE INFORMATIE
De automatische klimaatregeling met
gescheiden regeling regelt de tempe-
ratuur en de luchtverdeling in het in-
terieur in twee zones: bestuurders- en
passagierszijde. De temperatuurrege-
ling is gebaseerd op de „gevoelstem-
peratuur”: d.w.z. dat het systeem
continu werkt om het comfort in het
interieur constant te houden en even-
tuele verschillen in de weersomstan-
digheden buiten te compenseren, ook
zonnestraling (gesignaleerd door een
zonnestralingssensor).
De automatisch gecontroleerde para-
meters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luch-
troosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒luchtverdeling naar de uitstroom-
openingen aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
Page 64 of 218

63
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
RICHTINGAANWIJZERS fig. 65
Zet de hendel in de vergrendelde
stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling
linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert
het controlelampje
FofD.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als de auto weer recht-
uit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven,
voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig
hoeft te worden verdraaid, dan drukt
u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omgevings-
licht waar te nemen op basis van de
ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de
gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te
schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het
„Setup-menu” van het „Multifunctio-
nele display”.
Inschakelen
Zet de draaiknop in stand
2Afig. 67;
op deze manier gaan, afhankelijk van
de sterkte van het buitenlicht, de bui-
tenverlichting en de dimlichten auto-
matisch branden. „FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
fig. 66
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOPte
draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Bij iedere afzonderlijke bediening van
de hendel wordt de ingeschakelde tijd
van de verlichting met 30 seconden
verlengd tot een maximum van
210 seconden. Na het verstrijken van
deze tijd gaan de lichten automatisch
uit.
fig. 65L0D0071mfig. 66L0D0070mfig. 67L0D0072m
Page 65 of 218

64
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet:
Aruitenwissers uitgeschakeld
Bwissen met interval.
Draai als de hendel in stand Bstaat,
de draaiknop Fin een van de vier in-
tervalstanden:
,= zeer lang interval
--= lang interval
---= gemiddeld interval
----= kort interval Als de schemersensor is ingeschakeld,
verschijnt op het multifunctionele dis-
play de ingestelde gevoeligheid van de
sensor. Tijdens de weergave kan de
gevoeligheid worden gewijzigd met de
knoppen
+en–(ziefig. 68).
Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt,
worden eerst de dimlichten en, na on-
geveer 10 seconden, de buitenverlich-
ting uitgeschakeld.
Als tijdens de automatische verlich-
ting het grootlicht (handmatig door
de gebruiker) wordt ingeschakeld,
dan wordt het grootlicht uitgescha-
keld als de verlichting automatisch
uitschakelt.
BELANGRIJK De schemersensor is
niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting
handmatig worden ingeschakeld.
fig. 68L0D0384m
fig. 69L0C0073m
Clangzaam continu wissen
Dsnel continu wissen;
Etijdelijk snel wissen (onvergren-
delde stand).
Page 66 of 218

65
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
In stand Ewerken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel lo-
slaat, springt deze direct weer in stand
Aen schakelen de ruitenwissers auto-
matisch uit.
BELANGRIJK Vervang de wisserbla-
den volgens de aanwijzingen in het
hoofdstuk „Onderhoud en zorg”.REGENSENSOR
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor zorgt ervoor
dat de frequentie van de slagen van
de ruitenwissers automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen
op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand
naar beneden.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F-fig. 71draait,
kunt u de gevoeligheid van de regen-
sensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensen-
sor verhoogd wordt, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma
ingeschakeld, zonder de extra reini-
gingsslag na 5 seconden. Daarna her-
vat de regensensor zijn normale auto-
matische werking. „Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruiten-
wissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog 4 slagen maken.
Na vijf seconden volgt nog een extra
reinigingsslag. Gebruik de ruitenwissers
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te ver-
wijderen. In die omstandig-
heden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging
in, die ervoor zorgt dat de ruiten-
wissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
fig. 70L0D0074m
Page 67 of 218

66
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
❒synchroon (met de helft van de
frequentie van de ruitenwissers
voor) als de ruitenwissers voor zijn
ingeschakeld.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
voor de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser
continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard
duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde naar het dashboard geduwd
houdt, schakelt ook de achterruitwis-
ser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het in-
telligente wis-/wasprogramma inge-
schakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor. Als de regensensor op deze wijze op-
nieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
❒vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Zet de hendel in stand Bof draai de
start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als
de hendel in stand Bis blijven staan.
Zet, om de sensor in te schakelen, de
hendel in stand AofCen vervolgens
in stand Bof verdraai de draaiknop
om de gevoeligheid in te stellen.
fig. 71L0C0073m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER fig. 72
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop Avan stand
åin
stand'zet, dan werkt de achter-
ruitwisser als volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwis-
sers voor niet zijn ingeschakeld;
fig. 72L0D0075m
Page 91 of 218

90
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Bij een storing in het systeem blijft de
auto mechanisch bestuurbaar. Wendt
u echter zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
WAARSCHUWING De benodigde
stuurkracht kan toenemen bij lang-
durige parkeermanoeuvres; dit is een
normaal verschijnsel om oververhit-
ting van de motor voor de stuurbe-
krachtiging te voorkomen, in deze si-
tuatie zijn er geen reparaties vereist.
Als u de auto een volgende keer weer
gebruikt, zal de stuurbekrachtiging
weer normaal werken.PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbum-
per van de auto en attenderen de be-
stuurder via een repeterend akoestisch
signaal op de aanwezigheid van ob-
stakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch ge-
activeerd als de achteruit wordt inge-
schakeld. Als de afstand tot het ob-
stakel achter de auto kleiner wordt,
neemt de frequentie van het akoesti-
sche signaal toe.
fig. 114L0D0419m
Het is streng verboden om
de-/montagewerkzaamhe-
den uit te voeren, waarvoor wijzi-
gingen in de stuurinrichting of de
stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveili-
ging). Hierdoor kunnen de presta-
ties van het systeem, de garantie en
de veiligheid in gevaar worden ge-
bracht en voldoet de auto niet meer
aan de typegoedkeuring.
ATTENTIE
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in het systeem
worden aangegeven door het branden
van het lampje
gop het instrumen-
tenpaneel (op het multifunctionele
display verschijnt ook een bericht - zie
het hoofdstuk „Lampjes en berich-
ten”).
Zet altijd de motor uit en
verwijder de contactsleutel
uit het contactslot, waardoor het
stuurwiel wordt vergrendeld, voor-
dat er onderhoudswerkzaamheden
worden uitgevoerd, vooral als de
auto met de wielen los van de
grond staat. Als dit niet mogelijk is
(als de sleutel in stand MAR moet
staan of de motor moet draaien),
moet de hoofdzekering van de elek-
trische stuurbekrachtiging worden
verwijderd.
ATTENTIE
Page 92 of 218

91
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
Meetbereik
Het meetbereik in het midden varieert
afhankelijk van de uitvoering van de
auto: het meetbereik is 140 cm, ter-
wijl bij kleine obstakels (of bij par-
keerobstakels met ronde vormen) het
meetbereik 70 cm is. Het meetbereik
aan de zijkant is 60 cm.
Als de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan reageren zij alleen op
die obstakels die zich het dichtst bij
de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld als de
stekker van de elektrische kabel van
de aanhanger wordt aangesloten op
de stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer
ingeschakeld als u de aanhangerstek-
ker loskoppelt. AKOESTISCHE SIGNALEN
Als de achteruit wordt ingeschakeld,
klinkt er automatisch een onderbro-
ken geluidssignaal.
Het geluidssignaal:
❒neemt toe als de afstand tot het
obstakel kleiner wordt;
❒klinkt ononderbroken als de af-
stand tot het obstakel minder is
dan ongeveer 30 cm en stopt on-
middellijk als de afstand tot het
obstakel groter wordt;
❒blijft constant als de gemeten af-
stand onveranderd blijft, terwijl, als
deze situatie zich voordoet bij de
sensoren aan de zijkant, het signaal
na 3 seconden onderbroken wordt,
om bijvoorbeeld signalen te voor-
komen als u langs een muur rijdt.
fig. 115L0D0395m
ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeer-
manoeuvres of zich geen obstakels
op of onder de sensoren bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de
achterkant van de auto bevinden,
worden onder bepaalde omstan-
digheden niet door het systeem ge-
signaleerd en kunnen dus de auto
beschadigen of zelf beschadigd
worden.
❒De metingen van de sensoren kun-
nen beïnvloed worden/zijn door
beschadiging van de sensoren zelf,
door vuil, sneeuw of ijs op de sen-
soren of door ultrasone systemen
(bijv. luchtdrukremmen van vracht-
wagens of pneumatische hamers)
die zich in de nabijheid bevinden.
Page 93 of 218

92
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine.
Om vergissingen te voorkomen is de
diameter van de vulpijp van de tank
kleiner, zodat het vulpistool voor lood-
houdende benzine er niet in past. Het
octaangetal van de benzine moet ten
minste 95 RON zijn.
WAARSCHUWING Een beschadigde
katalysator laat schadelijke stoffen in
het uitlaatgas achter, waardoor het
milieu wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de auto
nooit, niet in noodgevallen en ook niet
een klein beetje, loodhoudende ben-
zine. U zou de katalysator onherstel-
baar beschadigen.MULTIJET-MOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselbrandstof
verminderen door de vorming van pa-
raffine, waardoor het brandstofsys-
teem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt
er, afhankelijk van het seizoen, die-
selbrandstof geleverd die speciaal voor
de zomer, voor de winter en voor zeer
lage temperaturen (bergachtige/koude
gebieden) is ontwikkeld. Als diesel-
brandstof wordt getankt die niet toe-
reikend is voor de gebruikstempera-
tuur, raden wij aan de dieselbrandstof
te mengen met het vorstbeveiligings-
middel TUTELA DIESEL ART in de
verhouding die in de gebruiksaanwij-
zing van het middel is aangegeven.
Doe eerst het middel in de tank en
voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt ge-
bruikt/stilstaat in bergachtige/koude
gebieden, is het raadzaam diesel-
brandstof te tanken die ter plaatse be-
schikbaar is.
In dat geval is het bovendien raad-
zaam een hoeveelheid brandstof in de
tank te houden die groter is dan 50%
van de nuttige inhoud. Voor een juiste werking van
het systeem moeten de sen-
soren altijd schoon zijn.
Wees voorzichtig bij het rei-
nigen van de sensoren om krassen of
beschadigingen te voorkomen; gebruik
geen droge, grove of harde doek. De
sensoren moeten met schoon water,
eventueel met toevoeging van auto-
shampoo worden schoongemaakt. In
wastunnels waar gebruik wordt ge-
maakt van stoom of hogedrukreini-
ging, moeten de sensoren kort worden
gereinigd. Houd hierbij de straalpijp
op meer dan 10 cm afstand.
De verantwoordelijkheid
tijdens het parkeren en an-
dere gevaarlijke handelingen ligt
altijd en overal bij de bestuurder.
Controleer als u de auto parkeert
of zich geen personen, dieren of ob-
stakels in de buurt van de auto be-
vinden. De parkeersensoren moe-
ten als een hulpmiddel voor de be-
stuurder beschouwd worden. De
bestuurder moet tijdens eventueel
gevaarlijke parkeermanoeuvres al-
tijd volledig zijn aandacht behou-
den, ook als de manoeuvres met
lage snelheid worden uitgevoerd.
ATTENTIE