ESP Lancia Thema 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2012Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 94 of 324

U kunt de vertragingstijd van dekoplampen programmeren met
het Uconnect Touch™ systeem,
raadpleeg "Uconnect Touch™
instellingen" in "Uw instrumen-
tenpaneel begrijpen" voor meerinformatie.
SMARTBEAM™
Het SmartBeam™ systeem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het
donker door automatische regeling
van het grootlicht met behulp van een
op de achteruitkijkspiegel gemon-
teerde digitale camera. Deze camera
detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat auto-
matisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera
zijn verdwenen.
Volg een van de onderstaande stappen
om het SmartBeam™ systeem te de-
activeren.
1. Selecteer “Automatisch groot licht
— OFF” via het EVIC. Raadpleeg
“Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Door de klant te pro- grammeren functies" in "Functies
van het instrumentenpaneel" voor
meer informatie.
2. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om de koplampen van de
stand grootlicht in de stand dimlicht
te zetten. 3. Draai de lichtschakelaar
rechtsom van de stand AUTO (A)
naar de stand aan. OPMERKING:
SmartBeam™ kan worden inge-
schakeld met het Uconnect
Touch™ systeem, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellin-
gen" in "Uw instrumentenpa-
neel begrijpen" voor meer infor-matie.
Als de koplampen en achterlich- ten van voertuigen in het came-
rablikveld defect zijn, met mod-
der zijn bespat of gedeeltelijk
aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer
blijven branden (dichter bij het
andere voertuig). Het systeem
zal ook niet correct werken als de voorruit of cameralens zijn
bedekt met vuil, vet of andereobstakels.
DAGVERLICHTING
De dagverlichting schakelt in als de
motor draait en de auto uit PARK
geschakeld wordt, de koplampen uit
staan en de parkeerrem losgezet is. Bij
normaal rijden in het donker moet de
lichtschakelaar worden ingeschakeld.
Als één van de richtingaanwijzers
wordt ingeschakeld, schakelt de dag-
verlichting aan dezelfde kant uit zo-
lang de richtingaanwijzer aan staat.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit-
geschakeld, gaat de dagverlichting
weer branden. OPMERKING:
Afhankelijk van de lokale voor-
schriften kunt u de dagverlichting
in- en uitschakelen. De dagver-
lichting kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect
Touch™ systeem, raadpleeg
"Uconnect Touch™ instellingen"
in "Uw instrumentenpaneel be-
grijpen" voor meer informatie.
88
Page 99 of 324

LET OP!
Zet de ruitenwissers uit als u dooreen automatische autowasstraat
gaat. De ruitenwissers kunnen be-
schadigd raken als u ze niet uit-schakelt.
Laat bij koud weer de ruitenwis-
sers eerst in hun beginstand te-
rugkeren voor u het contact uitzet
en zorg dat de ruitenwisserscha-
kelaar uitstaat. Als de ruitenwis-
serschakelaar in de stand ON
blijft staan, vriezen de ruitenwis-
sers aan de voorruit vast en kan de
ruitenwissermotor doorbranden
wanneer de motor weer wordt ge-start.
Verwijder altijd achtergebleven
sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
ruststand. Wanneer u de ruiten-
wisserschakelaar UIT zet en de
wisserbladen kunnen niet terug-
keren naar de ruststand, kan dit
schade toebrengen aan de ruiten-
wissermotor. INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met varia-
bele interval te laten wissen. Draai de
multifunctionele hendel in de eerste
klikstand en draai daarna aan het uit-
einde en kies de gewenste intervaltijd.
Er zijn vijf verschillende intervaltij-
den waarmee u de interval kunt rege-
len, van 1 wiscyclus per seconde tot 1
wiscyclus per ca.18 seconden. De ver-
tragingsintervallen worden twee keer
zo lang als de snelheid van het voer-
tuig 16 km/u of minder bedraagt. TIPFUNCTIE
Draai het einde van de hendel naar de
tipstand voor één wisbeweging om de
ruit schoon te vegen. De wisbewegin-
gen stoppen pas als u de multifuncti-
onele hendel loslaat. OPMERKING:
De tipfunctie schakelt de sproeier-
pomp niet in. Er wordt daarom
geen ruitensproeiervloeistof op de
voorruit gesproeid. De wisfunctie moet worden gebruikt om de voor-
ruit te sproeien met ruitensproei-ervloeistof. RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
sproeien nodig is.
Als u de sproeier gebruikt terwijl de
ruitenwissers in intervalstand staan,
maken de wissers twee volledige wis-
bewegingen nadat u de hendel hebt
losgelaten en hervatten daarna de ge-
kozen interval.
Als u de ruitensproeier gebruikt ter-
wijl de ruitenwissers zijn uitgescha-
keld, maken de wissers drie volledige
wisbewegingen en worden daarna
weer uitgeschakeld.
93
Page 106 of 324

heid verhogen door op de toets RES
(+) te drukken. Als u de toets inge-
drukt houdt, wordt de ingestelde snel-
heid continu verhoogd totdat u de
toets loslaat. De nieuwe snelheid zal
vervolgens worden ingesteld.
Eenmaal indrukken van de toets RES
(+) verhoogt de ingestelde snelheid
als volgt:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)
Iedere volgende druk op de toets ver-
hoogt de snelheid met 2,0 km/u (3,0-
liter dieselmotor) of 1,6 km/u (3,6-
liter motor).
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de elektronische snelheidsregeling is
ingesteld, drukt u op de toets SET (-).
Als u de toets ingedrukt houdt in de
stand SET (-), wordt de ingestelde
snelheid continu verlaagd totdat u de
toets loslaat. Laat de toets los zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
nieuwe snelheid zal vervolgens wor-
den ingesteld.Eenmaal indrukken van de toets SET
(-) verlaagt de ingestelde snelheid alsvolgt:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)
Iedere volgende druk op de toets ver-
laagt de snelheid met 2,0 km/u (3,0-
liter dieselmotor) of 1,6 km/u (3,6-
liter motor).
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelderijsnelheid.
Elektronische snelheidsregeling
gebruiken op hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen
op hellingen om de ingestelde snel-
heid van de auto te handhaven. OPMERKING:
De elektronische snelheidsrege-
ling houdt de snelheid op hellin-
gen en bij afdalingen constant. Een
kleine snelheidsverandering op
flauwe hellingen is normaal.Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, zodat
het in die gevallen beter is om zonder
elektronische snelheidsregeling te rij-den.
WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling
kan gevaarlijk zijn in situaties waar
het systeem geen constante snelheid
kan aanhouden. Uw auto kan gezien
de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto
kunt verliezen en mogelijk een bot-
sing veroorzaakt. Gebruik de elek-
tronische snelheidsregeling nooit in
druk verkeer of op bochtige, be-
ijzelde, besneeuwde of gladde we-gen.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Adaptieve cruisecontrol (ACC) ver-
groot het gebruiksgemak van de
cruisecontrol tijdens het rijden op au-
tosnelwegen en andere doorgaande
wegen. Het is echter geen veiligheids-
100
Page 117 of 324

De ACC kan soms de remmen active-
ren en/of een waarschuwing geven op
momenten dat u dat niet nodig vindt.
Dat is dan meestal het gevolg van de
respons van het systeem op verkeers-
borden, vangrails en andere stil-
staande objecten die uw auto in een
bocht passeert. Dit kan ook gebeuren
aan de voet van steile hellingen. Dit is
normaal en betekent niet dat er iets
aan uw auto mankeert.
ACC gebruiken in heuvelachtig terrein
Bij het rijden over heuvels kan de ACC
een in uw rijstrook rijdend voertuig
mogelijk niet waarnemen. De presta-
ties van de ACC kunnen onder invloed
van de snelheid, voertuigbelasting,
verkeersomstandigheden, en de hel-
lingshoek van heuvels beperkt zijn.Van rijstrook wisselen
De ACC detecteert alleen een voorlig-
ger als die precies in dezelfde rijstrook
rijdt als uzelf. In de getoonde afbeel-
ding is het voertuig dat van rijstrook
wisselt nog niet gedetecteerd door de
ACC en wordt het voertuig mogelijk
niet opgemerkt voordat het te laat is
voor het ACC-systeem om nog actie te
kunnen ondernemen. ACC detecteert
alleen voertuigen die precies in de rij-
strook rijden. Het kan zijn dat er te
weinig afstand wordt gehouden tot
het voertuig dat van rijstrook wisselt.
Blijf altijd alert en wees erop voorbe-
reid uw remmen te gebruiken.
Smalle voertuigen
Bepaalde smalle voertuigen (bijvoor-
beeld motoren) die dicht langs de ran-
den van de rijstrook rijden worden
pas door de ACC waargenomen als ze
zich in het midden van de rijstrook
bevinden. Het kan zijn dat er onvol-
doende afstand is tot uw voorligger.
Onbeweeglijke voorwerpen en
stilstaande voertuigen
ACC reageert niet op onbeweeglijke
voorwerpen en stilstaande voertuigen.
ACC reageert bijvoorbeeld niet in om-
111
Page 118 of 324

standigheden waarbij de auto vóór u
naar een andere rijstrook gaat of wan-
neer er op uw rijstrook een auto stil-
staat. Blijf altijd alert en wees erop
voorbereid uw remmen te gebruiken.
De modus Normal Cruise
Control (vaste snelheid)
Naast de Adaptieve Cruise Control
beschikt uw auto ook over de modus
Normal Cruise Control (vaste snel-
heid), voor het rijden met een con-
stante snelheid. De modus Normale
Cruise Control is bedoeld om een in-
gestelde snelheid aan te houden, zon-
der het gaspedaal te hoeven indruk-
ken. De cruisecontrol kan alleen
worden gebruikt bij snelheden boven
30 km/u.
Als u een andere modus wilt active-
ren, drukt u op de toets MODE (mo-dus) wanneer de systeemstatus OFF,
READY of SET (uit, gereed of inge-
steld) actief is. Als de systeemstatus
ACC READY of ACC SET (ACC ge-
reed of ACC ingesteld) actief was, zal
de melding "Cruise Ready" (cruise-
control gereed) worden getoond. Als
de systeemstatus ACC OFF actief
was, zal de melding "Cruise Off"
(cruisecontrol uit) worden getoond..
Als u wilt terugkeren naar de modus
Adaptive Cruise Control, drukt u nog-
maals op de toets MODE.
WAARSCHUWING!
In de modus Normal Cruise Control
zal het systeem niet reageren op
voertuigen die voor u rijden. Boven-
dien wordt de naderingswaarschu-
wing niet geactiveerd en klinkt er
zelfs als u te dicht op het voertuig
voor u rijdt geen alarmsignaal, om-
dat het voor u rijdende voertuig en
de tussenafstand niet worden gede-
tecteerd. Zorg dat u een veilige af-
stand aanhoudt tussen uw auto en
het voertuig dat voor u rijdt. Zorg
dat u zich altijd bewust bent van de
gekozen modus.
De gewenste snelheid instellen
Wanneer de auto de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de toets SET-
. Het EVIC-scherm toont de inge-
stelde snelheid. OPMERKING:
Tijdens het instellen of wijzigen
van de snelheid wordt de nieuwe
waarde weergegeven op het
scherm, niet op de snelheidsmeter.
Ingestelde snelheid aanpassen
U kunt de ingestelde snelheid op twee
manieren wijzigen:
Trap het gaspedaal in om de ge- wenste snelheid te bereiken en druk
vervolgens op de toets SET -.
Raak de toets RES +of SET -aan
om de ingestelde snelheid respectie-
velijk te verhogen of verlagen met
stappen van 1 km/u. Houdt de toetsRES +of SET -vast om de snelheid
te verhogen met stappen van
10 km/u.
Annuleren (Cancel)
Het systeem schakelt de modus Nor-
mal Cruise Control uit zonder het ge-
heugen te wissen, wanneer:
112
Page 124 of 324

voor- of achtersensoren is beschadigd
en onderhoud nodig heeft. Wanneer
de versnellingspook in de stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden)
wordt gezet en het systeem heeft een
storing gedetecteerd, verschijnt in het
EVIC het bericht "CLEAN PARK AS-
SIST", "SERVICE PARK ASSIST" of
"SERVICE PARK ASSIST SYSTEM"
zolang het voertuig in de stand RE-
VERSE of DRIVE staat (bij snelhe-
den lager dan 11 km/u). In een der-
gelijk geval werkt ParkSense® niet.
Voor meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard".
Als "CLEAN PARK ASSIST" (par-
keerhulp reinigen) verschijnt in het
voertuiginformatiecentrum, moet u
ervoor zorgen dat het oppervlak en de
onderkant van de achterbumper of
voorbumper vrij zijn van sneeuw, ijs,
modder, vuil of andere obstakels en
vervolgens het contactslot omdraaien.
Als het bericht blijft verschijnen, moet
u langsgaan bij uw erkende dealer.
Als het bericht "SERVICE PARK AS-
SIST" of "SERVICE PARK ASSISTSYSTEM" (laat parkeersensoren re-
pareren) in het EVIC verschijnt, moet
u langsgaan bij uw erkende dealer.
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN
Reinig de ParkSense® sensoren met
water, een schoonmaakmiddel voor
auto's en een zachte doek. Gebruik
geen ruwe of harde doek. Steek geen
voorwerpen in de sensors en bekras
deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ GEBRUIK VAN HET
PARKSENSE® SYSTEEMOPMERKING:
Houd de voor- en achterbumper
vrij van sneeuw, ijs, modder, stof
en vuil om te zorgen dat het
ParkSense® systeem altijd cor-
rect werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen van trillin-
gen kunnen de werking van
ParkSense® nadelig beïnvloeden. Wanneer u de ParkSense® par-
keerhulp uitschakelt, verschijnt
op de EVIC het bericht "PARK
ASSIST OFF" (parkeerhulp uit-
geschakeld). Wanneer u Park-
Sense® uitgeschakeld, blijft
deze uitgeschakeld, ook wan-
neer u het contact weer aanzet,
totdat u het systeem opnieuw in-schakelt.
Wanneer u de versnellingspook in de stand REVERSE of DRIVE
zet en ParkSense® is uitgescha-
keld, verschijnt in het EVIC het
bericht "PARK ASSIST SYSTEM
OFF"(parkeerhulpsysteem uit)
gedurende ongeveer vijf secon-
den als het voertuig in respectie-
velijk REVERSE of DRIVE staat.
Reinig de ParkSense® sensoren regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of schade toe-
brengt. De sensors mogen niet
bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontrei-
niging van de sensors kan leiden
tot een slechte systeemwerking.
Mogelijk zal de ParkSense®
parkeerhulp hierdoor obstakels
118
Page 127 of 324

WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten voorzichtig
achteruit rijden, ook al wordt er ge-
bruik gemaakt van de achteruitrij-
camera. Kijk altijd goed vóór of ach-
ter uw auto, controleer of zich daar
geen voetgangers, dieren, andere
voertuigen of obstakels bevinden en
let op dode hoeken voordat u voor-
of achteruitrijdt. U bent verant-
woordelijk voor de veiligheid van uw
omgeving en moet blijven opletten
als u achteruitrijdt. Anders bestaat
er een risico op ernstig of dodelijkletsel.LET OP!
Om schade aan het voertuig tevoorkomen mag ParkView® al-
leen worden gebruikt als parkeer-
hulp. De ParkView® camera kan
niet elk obstakel of voorwerp de-
tecteren.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Om schade aan het voertuig te
voorkomen moet u langzaam rij-
den bij gebruik van de achteruit-
rijcamera, zodat u tijdig kunt
stoppen als u een obstakel ziet.
Het wordt de bestuurder aanbe-
volen om regelmatig over zijn/
haar schouder te kijken bij het
gebruik van ParkView®.
OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is
met sneeuw, ijs, modder of ander
vuil, moet de lens worden gerei-
nigd, met water worden gespoeld
en met een zachte doek worden
gedroogd. De lens niet afdekken.
ParkView® in- of
uitschakelen — met het
aanraakscherm van deradio
1. Zet de radio aan.
2. Druk op de schermtoets " More". 3. Druk de schermtoets " Settings".
4. Druk op de schermtoets "Safety &
Driving Assistance".
5. Druk op het vakje naast de knop
"Parkview® Backup Camera" om het
systeem in of uit te schakelen. DAKCONSOLE
De dakconsole bevat de lampjes van
de binnen-/leesverlichting en een op-
bergvak voor zonnebrillen. Er kunnen
ook schakelaars voor een elektrisch
schuifdak aanwezig zijn (voor be-
paalde uitvoeringen/markten).
Dakconsole
121
Page 153 of 324

gramma gaan kort branden
wanneer de contactschakelaar
in de stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer het contact wordt ingeschakeld, wordt het
ESC-systeem geactiveerd, ook
wanneer dit eerder werd uitge-schakeld.
Het ESC-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESC-systeem heeft ver-oorzaakt.
19. Controlelampje autogordel Nadat de contactschakelaar in
de stand ON/RUN is gezet, gaat
dit waarschuwingslampje ge-
durende ongeveer vier tot zes secon-
den branden om de werking ervan te
controleren. Als tijdens deze test de
autogordel voor de bestuurdersstoel
wordt losgegespt, hoort u een geluids-
signaal. Als na controle van het
lampje of tijdens het rijden de auto-
gordel van de bestuurder niet is vast-
gemaakt, gaat het waarschuwings- lampje ter herinnering aan en klinkt
er een geluidssignaal. Raadpleeg
"Gordelsystemen" in "Wat u moet
weten voordat u de auto start" voor
meer informatie.
20. Temperatuurmeter
De thermometer geeft de temperatuur
van de koelvloeistof aan. Als de me-
ternaald binnen het normale bereik
aanwijst, werkt het koelsysteem naar
behoren.
De naald op de meter geeft waar-
schijnlijk een hogere temperatuur aan
bij warm weer, op berghellingen, of
bij het rijden met aanhanger. Zorg dat
de bovenlimiet van het normale tem-
peratuurbereik niet wordt overschre-den.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit
koelsysteem, kan dit schade aan de
auto veroorzaken. Wanneer de tem-
peratuurmeter in de H-zone staat,
zet dan de auto veilig stil langs de
kant van de weg. Laat de auto met
uitgeschakelde airco stationair
draaien tot de meternaald weer in
het normale bereik staat. Als de me-
ternaald in de H-zone blijft staan en
u continue geluidssignalen hoort, zet
dan de motor direct af en neem con-
tact op met uw dealer.WAARSCHUWING!
Een te warm koelsysteem is gevaar-
lijk. Hete koelvloeistof en stoom uit
de radiateur kunnen ernstige brand-
wonden veroorzaken. Bel een erkend
dealerbedrijf wanneer de motor van
uw auto oververhit is. Als u besluit
zelf onder de motorkap te kijken,
raadpleeg dan "Onderhoud van uw
voertuig". Volg de waarschuwingen
in de paragraaf Vuldop expansiere-
servoir.
147
Page 155 of 324

Toets "TERUG"Druk op de toets BACK (Te-
rug) om terug te keren naar
het hoofdmenu vanuit een
informatiescherm of sub-menu.
SCHERMEN VOERTUIGIN-
FORMATIECENTRUM(EVIC)
Het EVIC-scherm bestaat uit drie ge- deelten:
1. het bovenste gedeelte waarin de
kompasrichting, de snelheidsmeter en
de buitentemperatuur wordt getoond.
2. het hoofdschermgedeelte waarin
de menu's en de berichten wordengetoond.
3. het gedeelte met de instelbare waarschuwingslampjes.
Het hoofdschermgedeelte toont nor-
maal gesproken de hoofdschermen of
de schermen van een gekozen functie
uit het hoofdmenu. Het hoofdscherm-
gedeelte toont ook berichten, die be-
staan uit ongeveer 60 mogelijke
waarschuwings- of informatieberich- ten. Deze berichten zijn verdeeld in
verschillende categorieën:
Opgeslagen berichten van vijf
seconden
Onder de juiste omstandigheden ver-
schijnen dit soort berichten gedu-
rende vijf seconden in het grote dis-
playvlak en worden vervolgens weer
in het vorige scherm aangegeven. De
meeste berichten van dit type worden
vervolgens opgeslagen (zolang de oor-
zaak waardoor het werd geactiveerd
blijft bestaan) en kunnen opnieuw
worden bekeken via het onderdeel
"Messages" in het hoofdmenu. Zolang
een opgeslagen bericht aanwezig is,
wordt een"i" getoond in het kompas-/
buitentemperatuurgedeelte van het
EVIC. Voorbeelden van dit type be-
richt zijn "Right Front Turn Signal
Lamp Out" (rechter richtingaanwij-
zerlampje voor kapot) en "Low Tire
Pressure" (bandenspanning laag). Niet-opgeslagen berichten
Dit berichttype wordt voortdurend
getoond of totdat de omstandigheid
waardoor het bericht werd vertoond is
opgeheven. Voorbeelden van dit type
bericht zijn "Turn Signal On" (knip-
perlicht aan, als een knipperlicht niet
is uitgeschakeld) en "Lights On"
(lichten branden, als de bestuurder
het voertuig verlaat).
Niet-opgeslagen berichten tot
RUN
Dit berichttype verschijnt totdat het
contactslot in de stand RUN wordt
gedraaid. Een voorbeeld van dit type
bericht is "Press Brake Pedal" (druk
het rempedaal in) en "Push Button to
Start" (druk op startknop).
Niet-opgeslagen berichten van
vijf seconden
Onder de juiste omstandigheden ver-
schijnen dit soort berichten gedu-
rende vijf seconden in het grote dis-
playvlak en worden vervolgens weer
in het vorige scherm aangegeven.
Voorbeelden dan dit type bericht zijn
"Memory System Unavailable - Not in
Park" (geheugensysteem niet be-
schikbaar - niet in stand Park) en
149
Page 160 of 324

minste 30 minuten verhelpt u het
probleem in het roetfiltersysteem
doordat de opgevangen roetdeeltjes
nu worden verwijderd, zodat de
normale bedrijfsstand van het sys-
teem wordt hersteld.
Exhaust Service Required (uitlaat- onderhoud vereist) — ga langs bij
de dealer. De motor wordt gelimi-
teerd om permanente schade aan
het nabehandelingssysteem te voor-
komen. Als deze omstandigheid
zich voordoet, moet u uw voertuig
voor onderhoud naar uw plaatse-
lijke erkende dealer brengen.
BRANDSTOFVERBRUIK
Druk kort op de toets Omhoog of Om-
laag totdat "Fuel Economy" (brand-
stofverbruik) oplicht. Druk op de
toets SELECT zodat op het volgende
scherm het volgende verschijnt:
Average Fuel Economy (Staafdia- gram gemiddeld brandstofver- bruik)
Distance To Empty (Afstand tot lege tank) (DTE)
Huidig verbruik in liter per 100 km (l/100km) Gemiddeld brandstofverbruik /
ECO-modus brandstofbesparing
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Geeft het gemiddelde brandstofver-
bruik weer sinds de laatste reset.
Wanneer het brandstofverbruik op-
nieuw wordt ingesteld, worden op het
scherm gedurende twee seconden RE-
SET of streepjes weergegeven. De his-
torische gegevens worden dan gewist
en het nieuwe gemiddelde wordt be-
rekend op basis van het laatste gemid-
delde brandstofverbruik van voor de
reset.
Druk op de toets SELECT om het
gemiddelde brandstofverbruik terug
te stellen. Druk op de toets BACK om
terug te gaan naar het hoofdmenu. In het onderste gedeelte van het
EVIC-scherm bevindt zich het picto-
gram ECO. Dit pictogram verschijnt
wanneer het Multi-
Displacementsysteem (MDS) (voor
bepaalde versies/markten) de motor
op vier cilinders laat rijden, of wan-
neer u zuinig rijdt.
Met deze functie kunt u controleren of
u zuinig rijdt. U kunt het ook gebrui-
ken om de rijstijl aan te passen zodat
u zuiniger gaat rijden.
Distance To Empty (Afstand tot
lege tank) (DTE)
Geeft de geschatte afstand weer die
nog kan worden afgelegd met de
brandstof die in de tank aanwezig is.
Deze geschatte afstand wordt bepaald
door een gewogen gemiddelde van het
onmiddellijke en gemiddelde brand-
stofgebruik volgens het huidige tank-
peil. DTE kan niet opnieuw worden
ingesteld met de toets SELECTEER. OPMERKING:
Aanmerkelijke veranderingen in
de rijstijl of de belading van de
auto zullen een groot effect hebben
Brandstofverbruik
154