ESP Lancia Thema 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2012Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 165 of 324

Eenheden (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Wanneer u toegang hebt tot dit
scherm kunt u de eenheden van het
EVIC, kilometerteller en het naviga-
tiesysteem (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) van Ameri-
kaanse in metrische eenheden veran-
deren en omgekeerd. Druk op US of
Metric tot een vinkje naast de instel-
ling verschijnt, wat aangeeft dat de
instelling is geselecteerd. Druk op de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Voice Response Length (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm
hebt, kunt u de instelling van de Voice
Response Length (lengte van gespro-
ken antwoorden) veranderen. Om de
lengte van de gesproken antwoorden
te veranderen, drukt u op de scherm-
toets Brief (kort) of Detailed (uitge-
breid) tot het vinkje naast de instel-
ling verschijnt, dat aangeeft dat de
instelling is voltooid. Druk op de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren. Pieptonen aanraakscherm (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm
hebt, kunt u schermtoetstonen in- of
uitschakelen. Druk op de schermtoets
Touchscreen Beep tot een vinkje naast
de instelling verschijnt, wat aangeeft
dat de instelling is voltooid. Druk op
de schermtoets met de pijl naar links
om naar het vorige menu terug te
keren.
Turn-by-turn-navigatie in instrumentengroep (navigatie van
afslag naar afslag in
instrumentengroep) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als deze functie is geselecteerd, ver-
schijnen precieze richtingaanwijzin-
gen op het scherm wanneer de auto
een afslag in een geprogrammeerde
route nadert. Druk om uw keuze te
maken op de schermtoets Navigation
Turn-By-Turn in Cluster tot een
vinkje naast de instelling verschijnt,
dat aangeeft dat de instelling is vol-
tooid. Druk op de schermtoets met de
pijl naar links om naar het vorige
menu terug te keren. Brandstofbesparingsscherm in
instrumentengroep (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het "ECO" bericht wordt getoond op
het scherm in de instrumentengroep,
dit bericht kan worden in- en uitge-
schakeld. Druk om uw keuze te ma-
ken op de schermtoets Fuel Saver Dis-
play tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instel-
ling is voltooid. Druk op de scherm-
toets met de pijl naar links om naar
het vorige menu terug te keren. Klok
Nadat u op de schermtoets Clock hebt
gedrukt, zijn de volgende instellingenmogelijk.
Tijdsaanduiding synchroniseren met GPS (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wanneer u toegang tot dit scherm
hebt, kunt u de tijd automatisch door
de radio laten instellen. Druk, om de
gesynchroniseerde tijdsinstelling te
veranderen op de schermtoets Sync
with GPS Time tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, wat aangeeft dat
de instelling is voltooid. Druk op de
159
Page 176 of 324

binnen één seconde nadat het huidige
nummer is begonnen.
Wanneer u de schakelaar tweemaal
naar boven of naar beneden drukt,
wordt het tweede nummer afgespeeld;
bij driemaal het derde, enz.
De drukknop midden op de tuimel-
schakelaar aan de linkerkant heeft
geen functie voor een cd-speler voor
één cd. Als de auto echter is uitgerust
met een cd-speler met cd-wisselaar,
kunt u met de middelste drukknop de
volgende beschikbare cd in de speler
selecteren.
ONDERHOUD VAN CD/DVD-SCHIJFJES
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen om uw cd's en dvd's in goede
conditie te houden:
1. Houd de cd aan de rand vast en
zorg dat u het oppervlak niet aan-raakt.
2. Als er vlekken op de cd zijn, moet u
het oppervlak met een zachte doek
schoonmaken en vegen van het mid-
den naar de richting van de rand.3. Geen papier of plakband op de cd
aanbrengen; krassen van de cd ver-mijden.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zoals
benzine, terpentijn, schoonmaakmid-
delen of antistatische sprays.
5. Bewaar de cd in de houder na het afspelen.
6. De cd niet aan direct zonlicht blootstellen.
7. De cd niet bewaren op een plaats
waar het te heet kan worden. OPMERKING:
Als u op problemen stuit bij het
afspelen van een bepaalde disc,
kan er sprake zijn van een bescha-
diging (bijvoorbeeld krassen, ge-
deeltelijke verwijdering van de re-
flecterende laag, een haar, vocht of
dauw op de disc). De disc kan ech-
ter ook te groot zijn of een beveili-
gingscode hebben. Probeer eerst
een goede disc af te spelen, voordat
u de cd-speler ter reparatie aan-biedt.
RADIOWEERGAVE EN
MOBIELE TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan
een ingeschakelde mobiele telefoon in
uw auto de radio storen. Deze situatie
kunt u verhelpen door de antenne van
de mobiele telefoon te verplaatsen.
Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds
niet naar tevredenheid werkt nadat de
antenne is verplaatst, is het raadzaam
de radio zachter of uit te zetten wan-
neer de mobiele telefoon in gebruik is.
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en
verwarming is ontworpen voor een
optimaal interieurcomfort onder alle
weersomstandigheden. Dit systeem
kan worden bediend met hetzij de be-
dieningsorganen van de automatische
klimaatregeling op het instrumenten-
paneel of via het scherm van het
Uconnect Touch™ systeem.
Wanneer het Uconnect Touch™ sys-
teem in een bepaalde modus (Radio,
Player, Settings, More, enz.) staat,
worden de temperatuurinstellingen
170
Page 213 of 324

van het elektronisch stabiliteitspro-
gramma gaat branden. Als u de ESC
opnieuw wilt inschakelen, drukt u
kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit), waarna het controle-/
storingslampje van het elektronisch
stabiliteitsprogramma uit gaat. OPMERKING:
Wanneer ESC in de stand “Par-tial Off” (Gedeeltelijk uit) staat,
wordt de functionaliteit van het
TCS, (behalve de functie be-
perkte slip beschreven in het
hoofdstuk TCS), uitgeschakeld
en brandt het indicatielampje
"ESC OFF". Alle overige stabili-
teitsvoorzieningen van het ESC-
systeem functioneren normaal.
Wanneer het ESC in de stand
“Partial Off” (Gedeeltelijk uit)
staat, wordt de functie voor mo-
torvermogenreductie van het
TCS uitgeschakeld en vermin-
dert de verbeterde voertuigsta-
biliteit die het ESC-systeembiedt.
Om de trekkracht tijdens het rij- den met sneeuwkettingen, bij
het wegrijden in diepe sneeuw, zand of grind te verbeteren, is
het raadzaam de functie "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) in te
schakelen door kort op de toets
"ESC OFF" (ESP uit) te drukken.
Wanneer er geen reden meer is
om de bedrijfsmodus "Partial
Off" (Gedeeltelijk uit) te gebrui-
ken, drukt u kort op de toets
"ESC OFF" (ESC uit). Dit kunt u
doen terwijl de auto rijdt.
Wegrijhulp op hellingen
(Hill Start Assist, HSA)
Het HSA-systeem is ontworpen om de
bestuurder te helpen bij het wegrijden
van de auto als deze stilstaat op een
helling. HSA handhaaft gedurende
een korte periode dezelfde remdruk
als die de bestuurder heeft gebruikt
nadat de bestuurder zijn of haar voet
van het rempedaal heeft gehaald. Als
de bestuurder geen gas geeft tijdens
deze korte periode, zal het systeem de
remdruk loslaten en zal de auto van
de heuvel af rollen. Het systeem laat
de remdruk los in verhouding tot de
hoeveelheid gas die gegeven wordt zo-
dra de auto in de bedoelde rijrichting
begint te rijden. Voorwaarden voor activering HSA
Aan de volgende voorwaarden moet
voldaan zijn voordat HSA wordt geac-
tiveerd:
De auto moet stilstaan.
De auto moet op een helling met een
hellingsgraad van circa 6% of meer staan.
De versnellingskeuze moet kloppen met de rijrichting van de auto
(d.w.z. een voertuig dat een helling
oprijdt, moet in een voorwaartse
versnelling staan; een voertuig dat
achteruit een helling oprijdt moet
in de achteruitversnelling staan).
HSA werkt in REVERSE en alle voor-
uitversnellingen als aan de voorwaar-
den voor activering is voldaan. Het
systeem wordt niet geactiveerd als de
auto in NEUTRAL of PARK staat.
207
Page 216 of 324

schakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESC-systeem heeft ver-oorzaakt.
Het controlelampje elektro-
nisch stabiliteitspro-
gramma UIT duidt aan dat
de elektronische stabili-
teitsregeling (ESC) is uitgeschakeld.
ESC SYNCHRONISEREN
Bij onderbroken voeding
(accu losgekoppeld of ont-
laden) en draaiende motor
kan het controle-/
storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma ESC gaan branden.
Als dat gebeurt, draai dan het stuur-
wiel helemaal linksom tot de aanslag
en daarna helemaal naar rechts tot de
aanslag. Het storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsprogramma
moet nu uitgaan. Als het lampje nog steeds blijft branden, laat dan het
ESC- en BAS-systeem zo spoedig mo-
gelijk door een erkende dealer contro-
leren.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor een veilig en prettig gebruik van
uw auto is een juiste bandenspanning
absoluut noodzakelijk. Als de ban-
denspanning niet juist is, heeft dit de
onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een verkeerde bandenspanning is
gevaarlijk en kan leiden tot onge- lukken.
Bij een te lage bandenspanning
veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-ken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Rommel
op de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
Banden met een te hoge of te lage
spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde
spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verliezen.
Bij een ongelijke bandenspanning
aan beide zijden van de auto kan
deze naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de
juiste spanning (voor koude ban-
den) zijn.
Brandstofbesparing
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
210
Page 217 of 324

korten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen
moet worden. Door een te lage ban-
denspanning wordt ook de rolweer-
stand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
tot comfortabele rijeigenschappen. Bij
een te hoge bandenspanning rijdt de
auto schokkerig en oncomfortabel.
BANDENSPANNINGEN
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Mogelijk gelden voor sommige voer-
tuigen andere bandenspanningen
wanneer het voertuig niet tot het
maximale laadvermogen beladen is.
In dat geval staan de overeenkomstige
bandenspanningen in het hoofdstuk
Aanvullende informatie over banden-
spanning van deze handleiding.
Minstens één keer per maand moet u
de bandenspanning controleren en zo
nodig aanpassen, evenals op slijtage
of zichtbare schade controleren. Ge-bruik een zakmeter van goede kwali-
teit om de bandenspanning te contro-
leren. Een visuele schatting van de
spanning volstaat niet. Radiaalban-
den lijken soms de juiste spanning te
hebben terwijl de spanning onvol-
doende is.
LET OP!
Plaats na het controleren of aanpas-
sen van de bandenspanning altijd de
ventieldop terug. Hierdoor voor-
komt u dat het ventiel beschadigd
raakt door binnendringend vocht ofvuil.
De gespecificeerde bandenspannings-
waarden op het plaatje gelden altijd
voor "koude banden". Dit zijn ban-
den van een auto waarmee minstens 3
uur niet is gereden, of waarmee min-
der dan 1,6 km is gereden na een
periode van 3 uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning
die op de zijkant van de band staatvermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver- schillend zijn, omdat de bandenspan-
ning varieert met de temperatuur.
De bandenspanning verandert onge-
veer 0,07 bar per 7 °C temperatuur-
verandering. Denk hieraan als u de
druk meet in een verwarmde garage,
vooral in de winter.
Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20 °C en de buitentempera-
tuur 0 °C bedraagt, moet u de ban-
denspanning verhogen met 0,21 bar
(dit komt overeen met 0,07 bar voor
elke 7 °C temperatuurverschil).
Tijdens gebruik kan de bandenspan-
ning onder invloed van de tempera-
tuur met 0,13 tot 0,4 bar oplopen.
Laat de banden in dat geval NOOIT
gedeeltelijk leeglopen, de banden-
spanning is anders te laag zodra de
band weer is afgekoeld.
BANDENSPANNING BIJ
HOGERE RIJSNELHEDEN
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
volgens de geldende snelheidsbeper-
kingen. Wanneer de omstandigheden
het toelaten om met hoge snelheden te
rijden, is de juiste bandenspanning
211
Page 259 of 324

LET OP!
Het overmatig laten oplopen van het
toerental van de motor of het laten
doorslippen van de wielen kan lei-
den tot oververhitting en beschadi-
ging van de transmissie. Laat de mo-
tor minstens één minuut stationair
draaien met de keuzehendel in
NEUTRAL na de auto vijf keer heen
en weer bewogen te hebben. U voor-
komt zo oververhitting en vermin-
dert het risico op een versnellings-
bakdefect terwijl u lange tijd bezig
bent een auto vrij te krijgen.
OPMERKING:
Schakel het elektronisch stabili-
teitsprogramma (ESP) (voor be-
paalde uitvoeringen/markten), of
tractiecontrolesysteem (TCS) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
uit voordat u het voertuig heen en
weer beweegt. Raadpleeg "Elek-
tronisch remsysteem" in "Starten
en rijden" voor meer informatie.
LET OP!
Wanneer u een vastzittende auto heen en weer beweegt door snel te
schakelen tussen DRIVE en RE-
VERSE, mogen de wielen nooit
sneller ronddraaien dan 24 km/u
omdat anders schade kan ont-
staan aan de aandrijflijn.
Te veel gas geven leidt tot door-
slippen van de wielen, waardoor
de versnellingsbak beschadigd
kan raken en de auto zichzelf ver-
der ingraaft. Bovendien kunnen
de banden schade oplopen. Laat
de wielen niet met meer dan
48 km/u doorslippen (de trans-
missie schakelt niet op).
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen
is gevaarlijk. De krachten die vrijko-
men bij extreem hoge wielsnelheden
kunnen de assen en banden ernstig
beschadigen. Er kan een band ex-
ploderen, waardoor iemand gewond
kan raken. Laat de wielen van uw
auto niet met een snelheid boven de
48 km/u of langer dan 30 seconden
ononderbroken ronddraaien. Zorg
ook dat er geen personen aanwezig
zijn in de nabijheid van een door-
slippend wiel, ongeacht de snelheid
waarmee het wiel ronddraait.
SLEEPOGEN
Uw auto is zowel aan de voor- als
achterzijde uitgerust met sleepogen.
253
Page 270 of 324

BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD IIUw auto is uitgerust met een geavan-
ceerd diagnosesysteem dat OBD II
heet (On-Board Diagnostic). Dit sys-
teem bewaakt de regelsystemen voor
uitlaatgasemissie, de motor en de au-
tomatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto
uitstekende prestaties leveren, brand-
stof besparen en lage emissiewaarden
hebben die aan de strengste eisen vol-doen.
Als een van deze systemen onderhoud
nodig heeft, zorgt het boorddiagnose-
systeem (OBD) ervoor dat het "sto-
ringslampje" (MIL) gaat branden.
Daarnaast slaat het systeem diagnos-
tische codes en andere gegevens op die
de onderhoudstechnicus kunnen hel-
pen bij het uitvoeren van reparaties.
Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt
u toch best zo spoedig mogelijk uw
erkende dealer opzoeken voor repara-tie.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden meteen brandend storingsindicatie-
lampje (MIL), kan het emissiere-
gelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Bovendien zal de motor meer
verbruiken en niet optimaal
draaien. De auto moet naar de
garage om emissietests te kunnen
uitvoeren.
Als het storingslampje (MIL)
knippert terwijl de motor draait,
treden schade aan de katalysator
en vermogensverlies op. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
VERVANGINGSONDER- DELEN
Het gebruik van originele onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud
en voor reparaties wordt ten zeerste
aanbevolen om zeker te zijn van de
gespecificeerde prestaties. Schade en
storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan ori-
ginele onderdelen voor onderhoud en
reparaties worden niet gedekt door de
garantie van de fabrikant. ONDERHOUDSPROCE- DURES
De volgende pagina's bevatten de vereiste
onderhoudswerkzaamheden
zoals vastgesteld door de fabrikant
van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die ge-
noemd zijn in het onderhoudsschema
zijn er nog andere componenten die
op een later tijdstip onderhouden of
vervangen moeten worden.
LET OP!
Het niet goed onderhouden van uw voertuig of het achterwege la-
ten van benodigde beurten en re-
paraties kan leiden tot duurdere
reparaties, schade aan andere on-
derdelen of slechtere prestaties
van het voertuig. Laat mogelijke
storingen onmiddellijk onderzoe-
ken bij een erkende dealer of ga-ragebedrijf.
(Vervolgd)
264
Page 278 of 324

Probeer de auto niet te starten doordeze te duwen of te slepen.
Laat de motor niet stationair draaien terwijl een of meerdere
bougies zijn losgekoppeld of verwij-
derd, zoals tijdens diagnosetests of
gedurende langere perioden wan-
neer de auto zeer onregelmatig sta-
tionair draait of sprake is van ge-
stoorde bedrijfscondities.
KOELSYSTEEMWAARSCHUWING!
Als u werkzaamheden gaat ver- richten in de buurt van de radia-
torventilator, moet u de ventila-
tormotor loskoppelen of de
contactschakelaar in de stand
LOCK zetten. De ventilator is
temperatuurgeregeld en kan op
elk moment gaan draaien indien
de contactschakelaar in de stand
ON staat.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Hete koelvloeistof (antrivries) en
stoom uit de radiateur kunnen
ernstige brandwonden veroorza-
ken. Als u stoom van onder de
motorkap hoort of ziet komen,
mag u de motorkap pas openen
nadat de radiator voldoende is af-
gekoeld. Open nooit de vuldop
van het expansiereservoir als de
radiator heet is.
Controle van koelvloeistof
Controleer het antivries elk jaar (bij
voorkeur voordat de vorst invalt). Als
de koelvloeistof (antivries) vuil of
roestig lijkt, moet het systeem worden
afgetapt en doorgespoeld en daarna
met nieuwe koelvloeistof worden ge-
vuld. Controleer of de voorzijde van
de aircocondensor vrij is van insecten-
resten, bladeren, enz. Spuit de voor-
zijde van de condensor indien nodig
voorzichtig verticaal vanaf de boven-
kant schoon met een tuinslang.
Controleer de slangen van het expan-
siereservoir op brosheid, scheurtjes,
insnijdingen en vloeistofdichte aan- sluiting aan reservoir- en radiateur-
zijde. Controleer het hele systeem oplekkage.
Controleer, wanneer de motor op be-
drijfstemperatuur is (en uitstaat), of
de radiatordop luchtdicht afsluit door
een kleine hoeveelheid koelvloeistof
(antivries) via de aftapopening van de
radiator te laten uitstromen. Als de
dop goed afsluit, begint de koelvloei-
stof (antivries) uit het expansiereser-
voir te stromen. VERWIJDER DE
RADIATORDOP NIET ALS HET
KOELSYSTEEM HEET IS.
Koelsysteem – leegmaken,
spoelen en bijvullen
Reinig het koelsysteem met een be-
trouwbaar reinigingsmiddel als de
koelvloeistof (antivries) vuil is of als
er veel bezinksel aanwezig is. Voer
daarna een grondige spoelbeurt uit
om alle afzettingen en chemicaliën te
verwijderen. Voer afgewerkte koel-
vloeistof (antivries) op de juiste wijzeaf.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
272
Page 279 of 324

Keuze van koelvloeistof
Gebruik uitsluitend door de fabrikant
aanbevolen koelvloeistof (antivries).
Zie "Vloeistoffen, Smeermiddelen en
Originele Onderdelen" in "Onder-
houd van uw voertuig" voor meer in-formatie.LET OP!
Het mengen van koelvloeistof(antivries) met andere dan de ge-
specificeerde HOAT-koelvloeistof
(antivries) kan beschadiging van
de motor veroorzaken en de be-
scherming tegen roest verminde-
ren. Als u in een noodsituatie een
andere dan de HOAT-
koelvloeistof (antivries) aan het
koelsysteem hebt toegevoegd, is
het verstandig deze zo snel moge-
lijk te vervangen door de gespeci-
ficeerde koelvloeistof (antivries).
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Gebruik geen leidingwater of
koelvloeistoffen (antivries) op ba-
sis van alcohol. Gebruik geen
anticorrosie-additieven of andere
producten, omdat deze mogelijk
niet geschikt zijn voor de ge-
bruikte koelvloeistof (antivries)
en verstopping van de radiator
kunnen veroorzaken.
Deze auto is niet ontworpen voor
het gebruik van koelvloeistoffen
(antivries) op basis van propy-
leenglycol. Het gebruik van koel-
vloeistoffen (antivries) op basis
van propyleenglycol wordt afge-raden.
Koelvloeistof bijvullen
De motor van uw auto wordt gekoeld
met een verbeterde koelvloeistof (an-
tivries) die grotere onderhouds-
intervallen mogelijk maakt. Deze
koelvloeistof kan maximaal vijf jaar
of 168.000 km gebruikt worden vóór
verversing. Gebruik altijd dezelfde
koelvloeistof (antivries). Daarmee
voorkomt u dat dit verlengde onder-
houdsinterval wordt verkort. Bij het toevoegen van koelvloeistof(antivries):
De fabrikant adviseert het gebruik
van een mengsel van gedeminerali-
seerd water en PARAFLU UP* in
een mengverhouding van 50% dat
voldoet aan kwalificatie FIAT
9.55523 antivries/koelvloeistof of
een gelijkwaardig product.
Meng een oplossing van ten minste 50% motorkoelvloeistof (antivries)
en gedistilleerd water. Gebruik ho-
gere concentraties (maximaal 70
%) als temperaturen lager dan -37
°C worden verwacht.
Gebruik uitsluitend zeer zuiver wa- ter, zoals gedistilleerd of gede-
ioniseerd water, voor het verdun-
nen van de koelvloeistof (antivries).
Water van lagere kwaliteit kan de
corrosiebescherming van het mo-
torkoelsysteem verminderen.
Het is de taak van de eigenaar van de
auto om de concentratie van de koel-
vloeistof aan te passen aan de buiten-
temperatuur.
273
Page 280 of 324

OPMERKING:
Het mengen van verschillende ty-
pen motorkoelvloeistof (antivries)
verkort de levensduur van de koel-
vloeistof (antivries) en leidt tot
kortere verversingsintervallen. Radiatordop
Draai de vuldop goed vast, zodat
wordt voorkomen dat er koelvloeistof
(antivries) wordt gemorst en kunt u
zeker zijn dat de koelvloeistof (anti-
vries) terugloopt naar het expansiere-
servoir van de radiator.
Controleer de vuldop en reinig deze
grondig wanneer er afzettingen zijn
op het sluitvlak.
WAARSCHUWING!
De waarschuwing "DO NOTOPEN HOT" (NIET OPENEN,
HEET) vormt een veiligheidsaan-
duiding. Vul geen koelvloeistof
(antivries) bij als de motor over-
verhit is. Draai nooit de vuldop los
om een oververhitte motor te laten
afkoelen. Door de hitte komt het
koelsysteem onder druk te staan.
Om brandwonden en ander letsel
te vermijden, mag u nooit de vul-
dop verwijderen van een koelcir-
cuit dat heet is of onder drukstaat.
Gebruik geen andere radiatordop
dan degene die voor uw auto is
gespecificeerd. Dit kan leiden tot
persoonlijk letsel of motorschade.
Afvoeren van gebruiktekoelvloeistof
Afgewerkte koelvloeistof (antivries)
op basis van ethyleenglycol is een af-
valstof die conform de voorschriften
moet worden afgevoerd. Raadpleeg de
gemeentelijke instanties over de juiste
wijze van afvoeren. Om inslikken
door kinderen of dieren te voorko- men, dient u koelvloeistof (antivries)
met ethyleenglycol nooit in open va-
ten of houders te bewaren. Laat de
vloeistof ook nooit in plassen op de
grond terechtkomen. Schakel onmid-
dellijk medische hulp in als een kind
of huisdier koelvloeistof heeft inge-
slikt. Verwijder gemorste vloeistof on-middellijk. Koelvloeistofpeil
In het expansiereservoir kunt u snel
en duidelijk controleren of er vol-
doende koelvloeistof in het koelsys-
teem aanwezig is. Bij uitgeschakelde
en koude motor moet het koelvloei-
stofpeil in het expansiereservoir tus-
sen het aangegeven minimum- en
maximumpeil liggen.
Omdat de radiator normaal gespro-
ken volledig gevuld blijft, is het niet
nodig de radiatordop te verwijderen,
tenzij u het koelvloeistofgehalte (anti-
vriesgehalte) wilt controleren of de
motorkoelvloeistof (antivries) wilt
verversen. Maak uw monteur hierop
attent. Zolang de bedrijfstemperatuur
van de motor in orde is, hoeft u het
expansiereservoir slechts eenmaal per
maand te controleren.
274