Lancia Thema 2013 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2013, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2013Pages: 380, PDF Size: 3.9 MB
Page 251 of 380

U kunt vanuit stilstand of in deeerste of tweede versnelling wegrij-
den. Als u kort op (+) drukt (bij
stilstand) kunt u wegrijden in de
tweede versnelling. Wegrijden in de
tweede versnelling is zinvol als het
wegdek glad is door sneeuw of ijs.
Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, negeert het systeem alle
opschakelpogingen.
Maak geen gebruik van de cruise- control als AutoStick® is
ingeschakeld.
Het schakelen van de transmissie valt meer op als AutoStick® is
ingeschakeld.
U kunt de stand AutoStick® uitscha-
kelen door de schakelhendel naar
rechts te houden of schakelflipper (+)
ingedrukt te houden (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) totdat de indi-
catie "D" weer wordt getoond in de
instrumentengroep. U kunt
AutoStick® op elk moment in of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van
het gaspedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
om te remmen op de motor. De
aangedreven wielen kunnen hun
grip verliezen, waardoor de auto in
een slip kan raken, wat een aanrij-
ding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
AANDRIJVING OP ALLE
WIELEN (AWD) (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze auto is uitgerust met een "active
on-demand"-systeem voor aandrij-
ving op alle wielen (AWD), dat zorgt
voor optimale grip bij uiteenlopende
weg- en rijomstandigheden. Het sys-
teem beperkt de wielslip tot een mini-
mum door automatisch koppel naar
de voor- en achterwielen over te
brengen wanneer dat nodig is.
Voor optimale brandstofzuinigheid
schakelt de auto automatisch van
aandrijving op alle wielen (AWD)
naar standaard achterwielaandrijving (RWD) wanneer de weg- en omge-
vingsomstandigheden nagenoeg geen
wielslip zullen veroorzaken. Als speci-
fieke weg- en omgevingsomstandig-
heden meer grip vereisen, schakelt de
auto automatisch naar aandrijving op
alle wielen (AWD). De aandrijving op
alle wielen (AWD) wordt automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de bui-
tentemperatuur, wielslip of andere
vooraf bepaalde omstandigheden (bij
wielslip wordt de aandrijving op alle
wielen (AWD) mogelijk enigszins ver-
traagd ingeschakeld). De aandrijving
op alle wielen (AWD) kan ook hand-
matig worden gekozen door de scha-
kelhendel in de modus AutoStick®
(+/-) (voor bepaalde uitvoeringen/
landen) te zetten of door de ruitenwis-
sers langdurig in te schakelen. De
aandrijfmodus, RWD of AWD, wordt
tijdelijk weergegeven in het meterge-
deelte van het scherm van het elektro-
nische voertuiginformatiecentrum
(EVIC) wanneer voor het eerst naar
een versnelling wordt geschakeld. De
aandrijfmodus verandert tijdens het
rijden.
245
Page 252 of 380

OPMERKING: Als het waarschu-
wingsbericht "SERVICE AWD
SYSTEM" (service AWD noodza-
kelijk) wordt weergegeven na het
starten van de motor of tijdens het
rijden, betekent dit dat de aandrij-
ving op alle wielen (AWD) niet
goed werkt en service vereist.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer in-
formatie hierover.LET OP!
Alle wielen moeten banden hebben
met dezelfde maat en van hetzelfde
type. Gebruik geen banden met een
verschillende bandmaat. Gebruik
van banden met een verschillende
bandmaat kan leiden tot defecten
van het voordifferentieel en/of de
tussenbak.RIJDEN OP GLAD
WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd,
nat of anderszins glad wegdek kan
doorslippen van de aangedreven wie-
len en zijdelings wegglijden van de
auto tot gevolg hebben. Dit komt voor
wanneer de grip van de (aangedre-
ven) achterwielen op het wegdek ver-
schilt.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de achterwielen kan de auto
zijwaarts gaan glijden. U zou de
macht over het stuur kunnen ver-
liezen en een aanrijding kunnen
veroorzaken. Trek langzaam op
wanneer u weet dat er weinig grip is
(ijs, sneeuw, nat wegdek, modder,
mul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwres-
ten bedekte wegen kan een dunne laag water ontstaan tussen de band en
het wegdek. Dit verschijnsel wordt
aquaplaning genoemd en kan ertoe
leiden dat de auto gedeeltelijk of vol-
ledig onbestuurbaar wordt en u niet
meer kunt remmen. Volg de onder-
staande aanwijzingen op om het risico
van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval of wanneer het wegdek is be-
dekt met sneeuwresten.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de
bandenslijtage-indicatoren zichtbaar
worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspan-
ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tot het voertuig
vóór u, om aanrijdingen bij een nood-
stop te voorkomen.
246
Page 253 of 380

DOOR WATER RIJDEN
Wees bij het rijden door water met een
diepte van meer dan enkele centime-
ters extra voorzichtig, om schade aan
de auto en lichamelijk letsel te voor-
komen.
STROMEND/OPKOMEND
WATERWAARSCHUWING!
Rijd niet op of over wegen of paden
met stromend of opkomend water
(bijvoorbeeld na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen
zinken. Bovendien kan de auto snel
worden meegevoerd met het stro-
mende en/of opkomende water. Als
geen gehoor wordt gegeven aan
deze waarschuwing, kan dit ernstig
of dodelijk letsel tot gevolg hebben
voor u, uw passagiers en anderen in
uw omgeving.ONDIEP STILSTAAND
WATER
Hoewel uw auto in staat is om door
ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte van het
stilstaande water voordat u erdoor
rijdt. Rijd nooit door stilstaand wa-
ter dat tot boven de onderkant van
de wielvelgen reikt.
Bepaal de staat van de weg of het
pad onder water en of zich obsta-
kels onder water bevinden voordat
u door het stilstaande water rijdt.
Rijd niet met een hogere snelheid
dan 8 km/u door stilstaand water.
Dit beperkt de golfvorming tot een
minimum.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijden door stilstaand water kan
schade veroorzaken aan de onder-
delen van de aandrijflijn. Contro-
leer altijd de vloeistoffen van de
auto (motor, versnellingsbak, assen
etc.) op tekenen van verontreini-
ging (d.w.z. witte of schuimende
vloeistof) nadat u door het stil-
staande water bent gereden. Blijf
niet rijden met de auto als een vloei-
stof verontreinigd is, aangezien dit
verdere schade tot gevolg kan heb-
ben. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de standaardgarantie
van een nieuwe auto.
Als er water in de motor komt, kan
dit onmiddellijke stilstand tot ge-
volg hebben en ernstige interne mo-
torschade veroorzaken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de
standaardgarantie van een nieuwe
auto.
247
Page 254 of 380

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt de grip. Rijd niet met een
hogere snelheid dan 8 km/u door
stilstaand water.
Rijden door stilstaand water be- perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom moet u,
nadat u door stilstaand water
heeft gereden, langzaam blijven
rijden en enkele malen het rem-
pedaal licht intrappen om de
remmen te drogen.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben, waarna u niet
meer verder kunt rijden.
Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, uw passa-
giers en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Uw auto is voorzien van een elektro-
hydraulisch stuurbekrachtigingssys-
teem waardoor de auto vlot reageert op uw stuuracties en gemakkelijk ma-
noeuvreerbaar is in kleine ruimten.
Het niveau van de bekrachtiging
wordt door het systeem gevarieerd,
zodat u slechts licht hoeft te sturen bij
het parkeren, maar voldoende stuur-
gevoel houdt bij normaal rijden. Wan-
neer zich in het elektrohydraulische
stuurbekrachtigingssysteem een sto-
ring voordoet waardoor het systeem
niet langer voor stuurbekrachtiging
kan zorgen, zal het mechanische be-
sturing mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het
mogelijk dat de elektrisch aange-
dreven pomp de stuurbekrachti-
ging vermindert of uitschakelt om
beschadiging van het systeem te
voorkomen. Zodra het systeem is
afgekoeld, wordt de normale wer-
king hervat.
Wanneer het bericht "SER-
VICE POWER STEERING
SYSTEM" (onderhoud
stuurbekrachtigingssys-
teem noodzakelijk) samen met een knipperend pictogram wordt weerge-
geven op het EVIC-scherm, betekent
dit dat auto naar de dealer moet wor-
den gebracht voor service. Het is dan
mogelijk dat de stuurbekrachtiging
van de auto is uitgevallen. Raadpleeg
de paragraaf "Elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover.
Als het bericht "POWER STEERING
SYSTEM OVER TEMP" (stuurbe-
krachtigingsysteem oververhit) sa-
men met een pictogram wordt weer-
gegeven op het EVIC-scherm, dan
betekent dit dat mogelijk extreme
stuurmanoeuvres hebben plaatsge-
vonden, waardoor het stuurbekrach-
tigingsysteem oververhit is geraakt.
De stuurbekrachtiging zal dan tijde-
lijk wegvallen totdat niet langer
sprake is van oververhitting. Wanneer
de rijomstandigheden dit toestaan, zet
de auto dan veilig stil aan de kant van
de weg en laat de motor enige tijd
stationair draaien totdat het lampje
dooft. Raadpleeg de paragraaf "Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum
248
Page 255 of 380

(EVIC)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
OPMERKING:
Ook wanneer de stuurbekrach-tiging niet meer werkt, kan de
auto nog worden bestuurd. On-
der dergelijke omstandigheden
is wel aanzienlijk meer kracht
nodig om te sturen, vooral bij
lage rijsnelheden en tijdens par-
keermanoeuvres.
Breng een bezoek aan uw er- kende dealer voor service, wan-
neer deze situatie niet veran-
dert.
HANDREM
Voordat u de auto verlaat, moet u
controleren of de handrem volledig is
aangetrokken en de schakelhendel in
de stand PARK zetten.
Het handrempedaal bevindt zich in
de hoek links onder het instrumenten-
paneel. Om de handrem aan te trek-
ken, moet u het handrempedaal vol-
ledig intrappen. Om de handrem vrij te zetten, trapt u nogmaals het hand-
rempedaal in en laat u het pedaal
langzaam opkomen, waarbij u voelt
dat de rem wordt vrijgegeven.
Als de handrem is aangetrokken ter-
wijl de contactschakelaar in de stand
ON staat, gaat het waarschuwings-
lampje voor het remsysteem in de in-
strumentengroep branden.
OPMERKING:
Wanneer de handrem is aange-
trokken en naar een versnelling
wordt geschakeld, gaat het
waarschuwingslampje voor het
remsysteem knipperen. Als be-
weging van de auto wordt gede-
tecteerd, klinkt er een geluids-
signaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de handrem volle-
dig vrij voordat u met de auto
gaat rijden.
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de handrem is aangetrok-
ken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aange-
trokken.
Wanneer u op een helling parkeert is
het belangrijk dat u op een afdaling de
voorwielen naar de stoeprand toe
draait en op een helling van de stoep-
rand af. U moet eerst de handrem
aantrekken voordat u de schakelhen-
del in de stand PARK zet. Anders kan
het door de belasting van het schakel-
blokkeersysteem veel moeite kosten
om de schakelhendel uit de stand
PARK te bewegen. De handrem moet
Handrem
249
Page 256 of 380

altijd aangetrokken zijn als de be-
stuurder niet in de auto zit.WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volle-
dig aan als u de auto parkeert, om
te voorkomen dat de auto gaat
rollen en mogelijk letsel of schade
veroorzaakt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto en
laat het contact van auto's met
Keyless EnterNGo™ niet in de
stand ACC of ON/RUN staan.
Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen zetten.
Controleer of de handrem volle- dig is vrijgezet voordat u gaat rij-
den. Als u dit niet doet, kan dit
leiden tot een defect van de rem-
men, en daardoor tot een aanrij-
ding.
Trek de parkeerrem altijd volle- dig aan als u de auto parkeert, om
te voorkomen dat de auto gaat
rollen en mogelijk letsel of schade
veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK
staat. Als dit wordt nagelaten kan
de auto gaan rollen en schade of
letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem blijft branden na-
dat de handrem is vrijgezet, duidt
dit op een storing in het remsys-
teem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een er-
kende dealer.
ABS-SYSTEEM
Het ABS-systeem zorgt voor extra
voertuigstabiliteit en meer remwer-
king onder de meeste remomstandig-
heden. Het systeem gaat automatisch
"pompend remmen" in moeilijke
remsituaties, om zo het blokkeren van
de wielen te voorkomen.
De elektronische remkrachtverdeling
(EBD) voorkomt een te grote rem-
kracht op de achterwielen en zorgt
voor een betere beheersing van de be-
schikbare remkracht die op de ach-
teras wordt uitgeoefend.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid, samen met enkele motor-
geluiden. Deze geluiden horen bij een
250
Page 257 of 380

zelftest die het systeem uitvoert om te
controleren of het ABS naar behoren
functioneert. Deze zelftest wordt elke
keer uitgevoerd nadat u de motor hebt
gestart, zodra u de snelheid van
11 km/u overschrijdt.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde weg- en remomstandigheden.
ABS grijpt mogelijk in als de auto over
ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een
noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
De ABS-pompmotor draait (dezekan nog korte tijd blijven draaien
nadat de auto tot stilstand is geko-
men).
De magneetkleppen maken klikgeluiden.
Het rempedaal trilt.
Het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden nadat de
auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavan- ceerde elektronica die mogelijk
gevoelig is voor storingen van on-
juist geïnstalleerde of krachtige
zendapparatuur. Dergelijke sto-
ringen kunnen ertoe leiden dat de
werking van het ABS-systeem
volledig uitvalt. Dergelijke appa-
ratuur mag uitsluitend door be-
voegde vakmensen worden geïn
stalleerd.
Pompend remmen heeft op het ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u moet afrem-
men of stoppen, trap dan alleen
stevig het rempedaal in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Met het ABS-systeem wordt niet voorkomen dat de auto onder-
worpen blijft aan de wetten van
de natuur. De effectiviteit van de
remmen wordt door ABS niet ver-
der verhoogd dan de remmen,
banden en grip van de auto toela-
ten.
Het ABS voorkomt geen ongeval-
len ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-
planing.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met ABS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt.
251
Page 258 of 380

ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto is uitgerust met geavan-
ceerde elektronische remregeling, die
bestaat uit: ABS , ASR (tractieregel-
systeem), BAS (remassistent) en ESP
(elektronisch stabiliteitsregelsys-
teem). Deze vier systemen werken sa-
men om onder verschillende rijom-
standigheden de stabiliteit en de
controle over de auto te verbeteren.
Uw auto is mogelijk uitgerust met Hill
Start Assist (HSA), Ready Alert Bra-
king (anticiperend remsysteem) en
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer).
ABS-SYSTEEM
Dit systeem helpt de bestuurder de
auto onder controle te houden bij las-
tige remsituaties, door de hydrauli-
sche remdruk te regelen. Dit voor-
komt blokkeren van de wielen,
waardoor slippen op glad wegdek tij-
dens het remmen wordt voorkomen.Raadpleeg de paragraaf "ABS-
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Met het ABS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ABS
kan geen ongevallen voorkomen,
zeker geen ongevallen die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
TRACTIEREGELSYSTEEM
(ASR)
Dit systeem bewaakt de mate van
wielspin van de aangedreven wielen.
Als het doorslippen van een of meer
wielen wordt gedetecteerd, worden de
doorslippende wielen afgeremd en wordt het motorvermogen vermin-
derd voor een betere acceleratie en
stabiliteit.
REMASSISTENT (BAS)
Dit systeem vormt een aanvulling op
het ABS-systeem en optimaliseert de
remwerking van de auto bij een nood-
stop. Het systeem herkent een nood-
stop aan de hand van de snelheid en
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij
aan een verkorting van de remweg.
Wanneer u het rempedaal zeer snel
intrapt, is de assistentie van het BAS-
systeem optimaal. Om de voordelen
van dit systeem optimaal te benutten,
moet u het rempedaal tijdens de
noodstop ononderbroken intrappen.
Verminder de druk op het rempedaal
niet, tenzij u niet langer hoeft te rem-
men. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgescha-
keld.
252
Page 259 of 380

WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. BAS
kan geen ongevallen voorkomen,
zeker geen ongevallen die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
BAS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaar-
heid en stabiliteit van de auto onder
diverse rijomstandigheden. Het ESP-
systeem corrigeert overstuur en on-
derstuur door remkracht uit te oefe-
nen op het juiste wiel. Ook kan het systeem het motorvermogen vermin-
deren om te helpen overstuur of on-
derstuur tegen te gaan en de auto in
de juiste koers te houden.
ESP maakt gebruik van sensoren om
de richting te bepalen waarin de be-
stuurder de auto stuurt en vergelijkt
deze met de werkelijke koers van de
auto. Als de werkelijke koers afwijkt
van de gewenste koers, remt het ESP-
systeem het juiste wiel af om onder- of
overstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur.
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan geen ongevallen voorkomen,
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
zeker geen ongevallen die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Alleen een
oplettende en bekwame bestuurder
met een veilige rijstijl kan ongeval-
len voorkomen. Gebruik de moge-
lijkheden van een auto met ESP
nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
brengt.
Bedrijfsmodi van ESP
Het ESP-systeem kent twee bedrijfs-
modi:
ESP ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor
het ESP-systeem. Als de auto wordt
gestart, bevindt het ESP-systeem zich
in deze modus. Deze modus moet wor-
den gebruikt voor het merendeel van
de rijomstandigheden. Het ESP-
systeem mag alleen om specifieke re-
denen worden uitgeschakeld, zoals
wordt beschreven in de volgende pa-
ragrafen. 253
Page 260 of 380

Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is be-
doeld voor situaties waarin een meer
dynamische rijervaring gewenst is.
Deze modus is tevens bedoeld voor
rijden in diepe sneeuw, zand of grint.
In deze modus wordt het ASR-
gedeelte van het ESP-systeem uitge-
schakeld en wordt de drempelwaarde
voor inschakeling van ESP verhoogd,
waardoor meer wielspin door ESP
wordt toegelaten dan normaal.
De schakelaar"ESP uit" bevindt zich
in de rij schakelaars in het midden
van het instrumentenpaneel. Als u de
bedrijfsmodus "Gedeeltelijk uit" wilt
activeren, drukt u kort op de schake-
laar "ESP uit". Het controle-/
storingslampje van ESP gaat dan
branden. Als u de ESP opnieuw wilt
inschakelen, drukt u nogmaals kort
op de knop "ESP uit". Het controle-/
storingslampje van ESP dooft dan.OPMERKING:
Wanneer ESP in de stand "Ge-
deeltelijk uit" staat, wordt de
ASR-functie van ESP uitgescha-
keld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf
over ASR) en brandt het indica-
tielampje "ESP uit". Alle overige
stabiliteitsvoorzieningen van
het ESP-systeem functioneren
normaal. Wanneer ESP in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat,
wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermo-
gen van ASR uitgeschakeld en
neemt de verbeterde voertuigs-
tabiliteit die het ESP-systeem
biedt af.
Om de grip te verbeteren tijdens het rijden met sneeuwkettingen,
bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind, kan het
raadzaam zijn naar de stand
"Gedeeltelijk uit" te schakelen
door kort op de schakelaar "ESP
uit" te drukken. Wanneer er
geen reden meer is om de modus
"Gedeeltelijk uit" te gebruiken, drukt u nogmaals kort op de
schakelaar "ESP uit". Dit is ook
mogelijk tijdens het rijden.
HILL START ASSIST (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om de
bestuurder te helpen bij het wegrijden
vanuit stilstand op een helling. HSA
handhaaft gedurende een korte peri-
ode dezelfde remkracht die de be-
stuurder heeft uitgeoefend, nadat de
bestuurder zijn voet van het rempe-
daal haalt. Als de bestuurder tijdens
deze korte periode geen gas geeft, zal
het systeem minder remkracht uitoe-
fenen en zal de auto van de helling
rollen. Het systeem vermindert de
remkracht in verhouding tot de hoe-
veelheid gas die gegeven wordt zodra
de auto in de bedoelde rijrichting be-
gint te bewegen.
WAARSCHUWING!
Met een zwaar beladen auto of het
trekken van een aanhanger kunnen
zich op lichte hellingen (d.w.z. min-
der dan 8%) situaties voordoen (Vervolgd)
254